Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Kleinigheden.
| |
[pagina 88]
| |
gedacht - net zo min heeft men kans ooit 'n Fransman tegen te komen die ‘hèt Frans’ spreekt. En géén Nederlander spreekt ‘hèt Nederlands’. Zoveel mensen er spreken, zóveel talen zijn er, en veel méér, want ieder mens spreekt heden 'n andere taal als gisteren of morgen, omdat taal de uiting is van z'n zieleleven; en de ziel is geen speeltuig dat hetzelfde geluid steeds geeft als het op dezelfde wijs wordt beroerd. Elk gesproken woord (ook dus elk geschreven woord, want dat is hetzelfde: 'n vertolking in ‘taal’ van enig verschijnsel in 't zieleleven) ontstaat en op datzelfde ogenblik vergaat het weer, voor altoos. Zoals de bliksemvonk gevolg en getuigenis is van electrise werking in de onweerswolken, zo is het geuite woord openbaring van het denken in de hersenen. Gelijk de vonk bestaat het woord maar één enkel ogenblik; gelijk het licht, veroorzaakt de klank maar dat éne ogenblik 'n gewaarwording en nadien is het enkel 'n herinnering; gelijk de streep op de gevoelige plaat niet lijkt of lijken kan op het licht van de vonk, zo lijken de streepjes op 't papier niet op de klank van 't woord. Gelijk de ene zo kan ook de andere ‘afbeelding’ enkel te hulp komen aan het terugroepen van de indruk door licht en klank gemaakt. ‘Afbeelding’ is in beide gevallen natuurlik maar bij manier van spreken, want 'n vorm kan nooit lijken op licht of klank; de betrekking tussen bliksemstraal en fotografie ervan, is in elk geval toch duizendmaal zo innig als tussen het woord en de aanduiding daarvan op schrift; doch dit daargelaten. Het schriftteken kan onmogelik ons nog eens bezorgen dezèlfde gewaarwording die het woord gaf; indien men de klank had kunnen bewaren, bijv. in 'n volmáákte fonograaf, en men liet ons die nog eens horen, dan nog zouden we te doen hebben met 'n ander, nieuw woord. Wie nu zegt of hoort: hond, of braaf, of gulden of wat ook en hij hoort of zegt het over 'n uur weer, bij die korrespondeert dat hond niet nu en over 'n uur met volkomen gelijke verschijningen | |
[pagina 89]
| |
in de ziel. Een gulden is nu voor mij 'n blinkende zilveren schijf met laag beeldwerk die hard en zwaar is en koud aanvoelt en rinkelt bij 't neerleggen, en waarvoor ik 'n boek ruil; en morgen is 't 'n blinkende zilveren schijf met laag beeldwerk die hard en zwaar is en koud aanvoelt en rinkelt bij 't neerleggen en waarvoor ik 'n boek ruil, waarnaar ik heb verlangd; en nog later is 't 'n blinkende zilveren schijf met laag beeldwerk die hard en zwaar is en koud aanvoelt en rinkelt bij 't neerleggen, en die ik verkregen heb door 't opofferen van enige vrije tijd en waarvoor ik 'n boek ruil. Dat schijnt bij veel gelijks maar weinig verschil, en toch is 't verschil nog groot en grof! Wat we gewoon zijn te noemen ‘(hetzelfde) woord’ is de aanduiding-in-taal van 'n samenvatting-van-zielebeelden. Een woord heeft geen bestaan, het ontstaat telkens geheel opnieuw en vergaat op 't zelfde ogenblik; een woord verandert niet van betekenis, want wat geen duur heeft veràndert niet. Maar 'n zeker begrip in onze ziel korrespondeert op 'n gegeven ogenblik met 'n zeker woord in onze taal; en 'n àander begrip korrespondeert later met 'n woord dat we prakties verstandiglik hetzèlfde woord noemen. Het woord ellendeling kan oudtijds aangeduid hebben het begrip: iemand die buitenslands is. Als destijds enige personen spraken over zulk 'n ellendeling, heeft A. mischien eenvoudig bedoeld: hij is buitenslands; B. kan er bij gedacht hebben: toch beroerd voor hem, zo ver van huis en haard te wezen; C. heeft er nog bij gedacht: er zal wel 'n steek aan los wezen, anders zat hij ook wel als andere fatsoenlike mensen rustig bij honk. De opvatting van C is weertegeven als: die ‘ellendeling’ is ‘uit-landig’, dat is 'n ‘ellende’ voor hem, maar 't zal ook wel 'n ‘ellendige’ kerel zijn. A en B vatten het heel anders op en toch gebruiken alle drie 't woord ‘ellendeling’ zonder elkaar nadere opheldering te geven, zonder te vermoeden, denkelik, dat ze niet presies hetzelfde bedoelen. Het woord ellendeling, dat oudtijds kan betekend hebben 'n ‘uitlandige’, gebruikten Feith en z'n tijdgenoten in de zin van | |
[pagina 90]
| |
‘rampzalige’, terwijl wij ermee bedoelen ‘booswicht’. Het woord ellendeling is van 't begin af geweest de aanduiding van 'n begrippen-complex waarin, onder meer, de drie genoemde begrippen waren vervat. Nauwkeuriger zou men kunnen zeggen dat er in het ontelbare aantal woorden ‘ellendeling’ te onderscheiden zijn drie hoofdgroepen; en verder dat afzonderlike exemplaren van tegenwoordig behoren tot de derde n.l. de ‘booswichf’-groep, terwijl voor 'n honderd, honderd vijftig jaren de groep van de ‘rampzaligen’ de overhand had en oudtijds alle woorden ‘ellendeling’ onder de groep ‘uitlandigen’ kunnen gevallen zijn. Wilde men eens spreken in de taal van de wetenschap der levende natuur, dan zou men zeggen dat van ontogenie bij 'n woord geen sprake is; 't heeft geen leven, geen duur, dus geen ontwikkeling van eicel tot volwassen wezen. Ook niet van phylogenie of wat op phylogenie lijkt; wel, met 'n beetje vrijmoedigheid, van iets dat bij phylogenie te vergelijken valt: afstammen in 'n biezondere zin nemend, kan men zeggen dat het woord laars afstamt van het woord lederhose, of dat volgen zich heeft ontwikkeld uit iets, waar zich óók uit heeft ontwikkeld voel(-en)-gaan. Zo opgevat kan men blijven beweren dat woorden van betekenis veranderen, m.a.w. dat de taal (d.i. woorden-in-hun-verband) leeft; en zo opgevat kan men ook pas zeggen dat er 'n taal bestaat. Eigenlik zijn de woorden, dus de taal, iets totaal onblijvends. Zoveel personen, en zoveel veranderingen in 't zieleleven van deze in taal geuit worden, zoveel maal zoveel verschillende talen zijn er. Maar: ‘het feit dat mensen van één tijd en één klasse zozeer op elkaar gelijken, en dat bovendien mensen van vele verschillende tijden en van vele verschillende klassen in veel op elkaar gelijken, dat feit maakt dat de ene mens ook door anderen begrepen wordt. De gelijkheid der mensen onderling doet hen elkaar begrijpen. (De mens spreekt) uit aandrang | |
[pagina 91]
| |
zich mee te delen, hij rekent instinctief op het begrepen worden. Het begrepen worden is het doel, maar ook de drijfkracht.’ (Herman Gorter in Nieuwe Tijd. Jan. 1903 met verwijzing naar Willem Kloos in Veert. jaar Litt. Gesch. In deze aanhaling is ‘dichter’ vervangen door ‘mens’Ga naar voetnoot1). Uit de vele persoonlike talen zou kunnen ontstaan 'n gemeenschappelike, doordat ieder zich willens richt naar de anderen maar vooral onwillekeurig door hen gericht wordt. Zulk 'n gemeenschappelike taal, volkomen gelijk voor allen, bestaat niet omdat niemand buiten zich treden kan, en dus hoogstens de taal van de eenling kan wezen: de bijna-gemeenschappelike taal mèt iets persoonliks. ‘Hèt Nederlands’ wordt door geen Nederlander gesproken of geschreven, maar men spreekt en schrijft er óver in spraakkunsten en woordeboeken. En dan blijkt het meer dan eens dat iemand 'n woord of 'n uitdrukking niet kent die toch tot de taalschat van zo goed als al de anderen behoort, en dus gerekend mag worden tot ‘hèt Nederlands’; en dat omgekeerd iemand wel eens wat zegt of schrijft dat 'n vreemdeling voor ‘Nederlands’ houdt omdat hij 't waarneemt bij 'n volbloed Nederlander, en dat toch maar iets persoonliks is. In die zin is het op te vatten als men zegt beter af te kunnen gaan op boeken (te weten, de góéie!) òver 'n taal als op de gebruiker (enkele uitzonderingen niet te na gesproken!) vàn 'n taal. Nu 'n paar staaltjes: ‘Van z'n neus 'n anker maken’ betekent volgens Van Dale: niet verder zien als z'n neus lang is, en volgens G.C. Mulder (Nieuwe Ned. Spraakk.): voorover op de grond vallen. Twee Nederlanders dus die elkaar tegenspreken, niet over de theorie van de taal maar over de praktijk van hun eigen Nederlands. Er bestaat verschil in uitspraak bij woorden als wereld, kerel, politie, station. De een zegt geregeld: in de eerste plaats, 'n ander daarentegen: op de eerste plaats. En zo meer. | |
[pagina 92]
| |
Toen Min. Kuyper in de eerst zo gesmade nota aan de Engelse regering het woord onlosmakelik gebruikte, vond menigeen dat gek, en in één krant kwam 'n versje over potentatelik met de taal omspringen, taal-ontmakelik, wansmakelik enz., 'k weet niet precies meer. Alledaags is 't woord niet, maar zó vreemd? De ‘woordeboeken der Nederl. taal’ kennen het wat goed. En voor 'n half jaar kwamen er lui die voeteren (te voet gaan) voor 'n ongewoon woord hielden. De A.N.W.B. bezigde het in 'n adres aan de gemeenteraad van Den Haag. De kranten vielen er op aan als op een kuriositeit. In de N. Ct. kwam iemand toen bewijzen dat het volstrekt niet nieuw is, door 'n aanhaling uit 'n redevoering uit het jaar 1850. Toen sloeg het U.D. 'n van Dale op en zag met verwondering dat het er in stond: ‘voeteeren, voeteerde, heeft gevoeteerd’, en ook ‘voeteerder’. Haast ongelofelik, zal menigeen gedacht hebben die zich ‘de basterduitgang eren’ herinnerde uit z'n spraakkunst of Heye's raad: ‘Wie door 't leven wil voeteeren,
Neem wat teergeld mee op reis.’
En 't maakt ook wel 'n beetje 'n mal effekt als Mr. S. Muller Fz. in Schetsen uit de Middeleeuwen op blz. 197 zich verontschuldigt over ‘het binnensmokkelen in onze taalschat van 'n woord dat de toets van 't gezond verstand niet kan doorstaan, maar dat hij niet missen kan.’ Die schets, Eene Middeleeuwsche Kerspelkerk, is afzonderlik verschenen in de Gids van Juli 1892. Toen was het dus dat in ‘Nederlands eerste tijdschrift’ 'n geleerde Nederlander, en niet de eerste de beste, toonde 'n Nederlands woord niet te kennen, dat iedereen sinds jaar en dag gebruikte, mondeling en in geschrifte, en dat in alle Nederlandse woordeboeken staat. Het woord dat hij ‘binnensmokkelen’ wou was.... kerkgebouw! ‘Het bouwen van een schoolgebouw met onderwijzerswo- | |
[pagina 93]
| |
ning - de architekt der Rijksmuzeumgebouwen - het kerkgebouw verkeert in vervallen toestand enz, aan al dat doodgewone dacht hij niet, en vreesde alleen maar dat 'n “taalgeleerde vriend hem vragen zou of hij ooit een kerk had gezien die geen gebouw was”! 't Kàn intussen nòg wonderliker loopen, als n.l. iemand de betekenis van 'n Nederlands woord gaat opzoeken in 'n.... Engels woordeboek! Zonder iets erbij te voegen zal ik eindigen met dit bewijsje. In de Wetenschappelike Bladen van Dec. 1901 werd uit het Eng. tijdschr. Nature vertaald 'n art. over de geschiedenis van de thermometer. Daarin staat: “Galilei gebruikte een glazen bol ter grootte van 'n kipei welke zich in 'n verlengstuk met een nauw kanaal voortzette, van een paar “spans” lengte”. - En bij dit woord “Spans” staat dan de volgende noot: “Span” wordt in de Engelse woordeboeken omschreven als: de afstand tussen de top van duim en pink bij uitgespreide vingers!’
U. P.H.M. |
|