Taal en Letteren. Jaargang 12
(1902)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
Dr. Schepers' bragi.Bragi. Tweede en Derde Boek. Uit leed nieuw leven.
Walhal.... kan niet zijn, want onrecht
woekert daar.
Geloof! De zon komt weer!
Gaven wij van het Eerste Boek een uitvoerige Inhoud, om het eigenaardige van het werk zoveel mogelik te laten uitkomen, wij volgen hier alleen de Bragi-lijn. Na de blijde dag, toen Bragi en Idoena door Wodan's gunst in Walhal weer verenigd waren, trof hun en al de Goden en Godinnen een zware slag: Idoene, ‘glans van Walhal's levenszon’, op weg om Bragi's zieke moeder in 't vennewoud door haar verjongingskracht te redden, werd met haar kinderen geschaakt door zeereus Tjazi. En ouder werden nu de Goden; hun ‘moed zonk weg uit lichamen en ogen,’ nu de Ouderdom, ‘Idoena's eenge vijandin’, haar macht in Walhal kon doen gelden. 't Werd Donar te erg. Die wilde er op uit om de Godin der Eeuwige Jeugd terug te halen. Maar toen hij met Bragi en Loke zou vertrekken - en elk een eigen kant zou gaan om Njord te zoeken en van hem de straf voor vrouwendieven te eisen - zei Wodan zonder dat de Dichtergod het merkte: | |
[pagina 326]
| |
‘Zoek ginds maar niet, 't is 'en beproeving voor
De dichter, die z'n zang tot hoger klank
Zal brengen, waak dat niets hem overkomt!
Volg hem onzichtbaar na het scheiden! Ga!’Ga naar voetnoot1)
Zo kwam nu Bragi in het woud, Waar hij z'n jongesjaren had doorstoeid
Waar hij z'n jonge liefde voor zich zag
En z'n Idoena dwepend aan z'n zijGa naar voetnoot2).
Hij zag z'n moeder weer, die oud en ziek-bleek nederlag, vernam van Vengod, die hem noch van vroeger kende, hoe de roof door Tjazi was volbracht, en moest langs 't oude beekje trekken naar de zee. Herin'ring na herin'ring leefde in hem op, nu hij de plaatsen van z'n vroeger leven-ondermensen zag; de hut van Folkert, voor wiens kind hij eens 't eenvoudig lied niet vinden kon, dat hij daarna in Zangburg voor zijn eigen kleinen zo vaak gezongen had - o, zijn Idoena! -; hij zag het plein, waar eens z'n heldenleven was begonnen; de mooie Gerda, die in 't nachtgewaad hem tegemoet trad en ook Sigyne, Harald's grijze weduwe. Toen zette hij z'n tocht naar zee weer voort en kwam in 't duinlandschap bij Radbout's woning. Daar zou hij blijven, om dan door strijd te trachten zijn Idoene terug te winnen. Nu Loke en Donar hem daar veilig wisten, stegen zij naar Walhal om aan Wodan van hun reis verslag te doen. Een nieuwe opdracht gaf Alvader LokeGa naar voetnoot3), Die strijd zou brengen in deez' stille streek
Maar strijd die loutren zou hun, die hem stredenGa naar voetnoot4).
| |
[pagina 327]
| |
Hartstocht gloeide aan in Ava, Radbout's dochter, voor die vreemde man, Die met z'n weemoedsoog zo staren kon,
Zo sombre tonen uit de Noordse balk
Kon halen
en van Walhalla's goden zongGa naar voetnoot1). Toen hij pas kwam, had reeds z'n fonkeloog een ongekend gevoel in haar gewektGa naar voetnoot2), had zij z'n fors en schoon lichaam bewonderdGa naar voetnoot3). Maar ook in Bragi laaide hartstocht op: al ging hij naar het strand om door z'n wraaklied de zeereuzen tot strijd te roepen, of om Njord's uitspraak te verkrijgen, zij hoorden hem niet en werkeloos moest hij z'n dagen slijten. Z'n mannekracht kon nu geen daad meer doen,
Die geestkracht sterkt als lichaamsmoeheid komt,
Alleen in 't lied moest hij vertroosting vinden
In week niets-doen zat hij daar tegen duinGa naar voetnoot4).
In die stemming kwam nu onzichtbaar Loke tot hem en fluisterde van min voor Ava hem in 't oorGa naar voetnoot5). Maar staande hield hij zich: Idoena's reinheid was z'n steun. En eindelik, toen Ava hem haar zoet geheim niet langer kon verbergen, toen klonk het flink: ‘Wat zou
Ik moeten uiten als ik niet van trouw,
Van ware liefde zingen kon in Walhal.
En als ik zelf ontrouw terugkeerde, als
| |
[pagina 328]
| |
Er daar geen Eeuwge Jeugd zou zijn en ik
De kwelling had van een ontsteld geweten (?)Ga naar voetnoot1)
Toen nam hij z'n snarentuig en spon met melodieus gezang om Ava's brein een weefsel, zodat haar liefde voor hem insliep, en stilte en kalmte in haar kwamenGa naar voetnoot2). En vriendliker zag zij haar bruigom Bernlef voortaan aanGa naar voetnoot3). Noch eenmaal zou nu Loke Bragi zwaar beproeven: Was al Ava's zielsrust teruggekeerd en was voor Bernlef grote liefde in haar gekomen, haar lichaam kwijndeGa naar voetnoot4) en Loki gaf het Bragi in, met haar de golven op hun rug te laten brekenGa naar voetnoot5). Dàt zou haar helpen! Hem was het immers ook aldus gegaan, toen hij vermoeid na zware strijd met zeereuzen - die eindelik hem dan toch gehoord haddenGa naar voetnoot6) - ontwaakt was en de koele golven hem een ongekende sterkte en frisheid gavenGa naar voetnoot7). Maar toen zij beiden naakt in zee stonden en een meeuw opvloog en dan omlaag schoot, volgden z'n gedachten hem naar haar, die daar omlaag in Aegir's hof hem hopeloos verwachtte. ‘O kon hij daar ook komenGa naar voetnoot8)!’ En ‘trouw, onkreukbaar trouw’Ga naar voetnoot9) bleef Bragi's liefde. En nù mocht Wodan z'n beproeving laten eindigen. Nù mochten Loke's list en Donar's kracht hem z'n Idoene weergeven!Ga naar voetnoot10) Maar ànders was 't in hem geworden, nu hij vol geluk weer naar Walhalla opsteeg. Voorheen zong hij ‘alleen van strijd met kracht van wapens, van heldenmoed of mannetrouwGa naar voetnoot11).’ Door Ava's schuchterheid, toen hij noch niet wist van haar | |
[pagina 329]
| |
liefde voor hem, had hij vermoed, dat zij een zoet geheim verborg: Wat was de mens gelukkig,
Die bij veel leed ook 't zaligste genot
In zich kon voelen trillen, heerlijk was
't Naspeuren ook van 's mensen fijne ziel!
Genoot hij hier niet meer dan in Walhal,
Waar de altijd effen waterspiegel van
Goden- en heldenzielen niets te denken gaf?Ga naar voetnoot1)
En nù zag hij in: Aan mijmerij bij andren had hij nooit
GedachtGa naar voetnoot2).
Nu zou hij kunnen zingen, zoodra weer Walhal voor hem openging, van zielsgeluk en zieleleedGa naar voetnoot3). En dieper zou z'n zang dan worden, want hij bepeinsde: Als Bernlef eens door strijddood bij Alvader kwam en Ava in Hel's oord van zwijgenGa naar voetnoot4), was dan hun liefde dood?Ga naar voetnoot5) - En ben ik-zelf dan wel gelukkiger dan zij? Want eens zal immers Walhal's rijk vergaan! En waar is dan de liefde van Idoene en mij?Ga naar voetnoot6) Als alles dan zo sterven moet, waartoe het leven dan? Waartoe het matelooze leed?Ga naar voetnoot7) Maar nee,
Dat kan het eind niet zijn, zelfs Walhal's val niet!
Dat denken, strijden, lieven dat wij doen
Werkt na bij Goden, mensen die dan zijn,
En wie dat leven gans doorziet en zegt
| |
[pagina 330]
| |
Het na aan anderen, om ook hun te wijzen
Op 't mooie en lelike in ieders ziel,
Zoodat ze zich vermooien na dat woord,
Die leeft z'n leven niet onnut, van hem
Blijft ergens nagalm klinken; God of mens
Ze wijzigen hun zelf naar vroeger denken.
O heerlik nu de gave van mijn lied!Ga naar voetnoot1)
Nu hij het mensenleven, -lijden, mensenslechtheid ging doorschouwen, nu voelde hij, dat bèter hun zijn lied moest maken: M'n idealen moeten zweven voor
Hun oog in goudgloedGa naar voetnoot2).
En kon hij onder hun niet zèlf die taak volbrengen, dan zouden anderen 't doenGa naar voetnoot3) en hij zou in Walhal dat nieuwe, reine lied - volwassen kunst - vol ernst en vreugd onder de ruwe schaar van goden en helden brengenGa naar voetnoot4).
Had ‘Bragi’ met dit Tweede Boek niet kunnen eindigen? - De Goden hadden immers nu hun Eeuwge Jeugd terug en Bragi had ‘uit leed nieuw leven’ als een rijke schat verworven. Zo lijkt het, maar we hebben te bedenken, dat die schat een zware taak hem opgelegd had: z'n nieuwe kunst moest gans Walhal nu gaan verreinen. En daartoe was de geest er veel te ruw. Het fijner zieleleven van de Dichtergod moest botsen tegen 't oppervlakkige gedoe van de bewoners van Walhalla. En dan: was daar ook niet de god, die onzichtbaar listen en lagen lei, die haat verwekte en boosheid - Loke? Hoe moest Bragi tegenover hem wel staan? We zullen zien. | |
[pagina 331]
| |
In dit Derde Boek is de stof minder gegroepeerd om Bragi, dan wel om Bernlef, nu al oud en grijs. Vaak was hem de Dichtergod als Bode uit Walhal verschenen, om hem raad te geven, wanneer hij tot z'n dorpsgenoten spreken moest. Priester en zanger was hij; z'n Ava - almee door Bragi's vriendschap - wijze vrouwGa naar voetnoot1). Maar Christenen, tegen wie hij 't oud geloof verdedigde, hadden haar vermoord en hem de oogen uitgestoken. Geschokt had et zijn geloof: ‘O Wodan, Wodan, vreeslik is me 't raadsel,
Waaraan ik dit verdiend heb, waarom ik
Moest zwerven, alles missen; oud, armzalig
En blind m'n dagen einden zonder licht
Van binnen, zonder levenslust. Waarom?
Waarom?Ga naar voetnoot2)
Maar de ziel van de oude Wodansdienaar zou sterker noch beroerd worden: met ontzètting vervulde hem 't vizioen, dat Bragi hem te zien gaf:Ga naar voetnoot3) Hij rílde, toen hij Wòdan door Loke hoorde vloèken, omdat die meende door Alvader te zijn teruggezet voor Balder.
En Bernlef zag
de flikkerdolk hem dringend in de nekGa naar voetnoot4).
Op ààrde was niet alleen haat,
Walhal's mooi
Was ook bezoedeld door het bloed van moord,
en òngestraft bleef Loke leven - zij 't ook niet meer in WalhallaGa naar voetnoot5). En opnieuw schrikte 't Bernlef op, toen Bragi hem liet | |
[pagina 332]
| |
zienGa naar voetnoot1), hoe Loke ook Tjazi vermoordde uit fèlle, làng-gevoede-wraakzucht! Had niet Loke eenmaal - lang geleden nu al! - na Tjazi's roof van de Eeuwige Jeugd, een zilvren draad in z'n vrouws donker haar ontdekt?Ga naar voetnoot2). Tòèn had hij wraak gezworen. Nù was zijn dag gekòmen! En vreeslik was nu Bernlef dit: Donar-zelf had immers Tjazi vrijgesproken!Ga naar voetnoot3). Waar bleef Godentrouw, als dàt zelfs niet meer hielp?Ga naar voetnoot4). Wat Walhal had in stand gehouden, vrede en trouw, was nu ver-gaan! Nù zou het einde komen! En toen die nacht de wilde storm het water opjoeg tot de kruin der terp, waar Bernlef huisvesting gevonden had, bad hij aan Wodan niet om uitredding. In hem verbrijzeld was het hoog geloof!Ga naar voetnoot5) Nu ging hij ook meer peinzen over wat door de Christenpredikers verkondigd was. En hij hoorde van z'n kleinzoon: 't bleef in de natuur als vroeger, al was Balder dood. Van het voorspelde einde liet zich niets bemerken!Ga naar voetnoot6) Blijheid en levenslust was er in de kinderen van de boer, bij wie hij woonde. Zou wèrkelik het eind dan wel aanstaande zijn bij zo veel vreugd en leven? En zou het dan toch waar zijn: Wodan's rijk
Zou 't wijken voor het eedlere, het Hoogre?
En zou deez opgewektheid zijn 't begin
Van 't nieuwe Godsrijk?Ga naar voetnoot7)
En vèrder ging z'n weifeling. Wodan is immers onderworpen aan het Noodlot, dat de Schikgodinnen zeggen. Welnu, Geen hoogste God wie buigt voor hoger wilGa naar voetnoot8).
| |
[pagina 333]
| |
Toen kwamen op het wrak van zijn geloof als golven slaan de woorden vol vertrouwen van een jonge Christenpriester. Hij trachtte noch te strijden voor het oude, dat hij zoo lang had liefgehadGa naar voetnoot1), maar plotseling zweeg hij midden onder z'n verdediging, want: De twijfel sloeg de nagels in z'n ziel
En kneep die stuk met forse druk; in pijn
Riep hij: “O 'k weet het, Walhal zinkt in 't niet
En kan niet zijn, want onrecht woekert daar
En Wodan zwijgt en brandt die wond niet uit:
De ziekte tast al de eedle deelen aan
En weldra is het met zijn rijk gedaan!” -Ga naar voetnoot2)
En hij moest erkènnen de hoogheid en de reinheid van 't iedeaal, dat door de prediker verkondigd werdGa naar voetnoot3). Hij kon alleen maar wààrschuwen tegen het persòònlike van de nieuwe God: het hoogste is nooit
Veilig voor mensenijd en -waan, wanneer
Het is in een persoonGa naar voetnoot4).
Ook zìjn godsverering had daardoor geleden, want hij rekende Wodan al wat hij niet begreep als fouten aan, die hij hem niet vergeven konGa naar voetnoot5). En hij voorspelde: het vòlk zal voor z'n Wodan een ander gaan aanbidden als persoon, maar | |
[pagina 334]
| |
Voor zichzèlf voelde hij echter, dat Wodan's diepste ik nu samensmolt met dat van de Christelike God. En terwijl hij voelde en sprak was het hem helder geworden, dat Walhal met z'n goden zou verdwijnen: Bragi-zelf, de reine dichter die het zou verbeteren met z'n zangen, moest z'n mooie taak òpgeven! Als dapperheid en vechttalent gewèldenaars voor Walhal welkom wezen deed, moest hij z'n lied aanheffen! En eerden zij hem dan noch maar om 't mòòie in z'n strijdlustlied. Maar nee, Voor 't dappere in z'n zangen juichten zij,
Gevoelsuitzeggen liet hun koel, gegeeuw,
Geroep antwoordde op zulke uitingen’Ga naar voetnoot1).
Het hoogste wat hij geven kon werd niet geachtGa naar voetnoot2). Idoena sprak het uit, wat ook in Bernlef leefde: Loki òngestraft voor gòdenmòòrd! Dònar's rechtspraak door een Gòd geschònden! Hoe konden mensen dan op Goden ooit vertrouwen meer?Ga naar voetnoot3) En Wodan vroeg ze, wat de toekomst dàn wel brengen moestGa naar voetnoot4). En Bragi zei: hij kòn niet langer in Walhalla blijven, waar de vrede en 't recht zò was verstoordGa naar voetnoot5). - Maar Wodan sprak: ‘Niet mij is 't straffen Bragi; 'k durf niet zeggen,
Idoena, wat de toekomst wezen zal:
Te zwaar te dragen dunkt het me; de hand
Van 't Noodlot ben ik en het Noodlot zwijgt
En geeft mij geen bevelen: mist is 't alles,
Maar, wàt de toekomst zijn zal voor Walhal,
Wie hier van de aarde God werd, keert terug
En blijft verheerlikt over de aarde zweven,
| |
[pagina 335]
| |
Omdat hij in het Godsrijk is geweest! -Ga naar voetnoot1)
Zò zag nu Bernlef het door Bragi's gunst: 't Zorgloos Walhalla,
Weg waasde het in wolken van mist.
Niet stortte het neer door sterke reuzen, als de voorspelling zeiGa naar voetnoot2), 't Brokkeld' en beefde en brak en viel!Ga naar voetnoot3)
Maar Bragi en Idoena - Bernlef's God en Vrouwe, dierbaarder dan WodanGa naar voetnoot4) - die zich aan de mensenwereld wijden willen, zullen beiden blijven boden van heil, die 't Leven verlichten met lieflike glans,
't Sombere zorgen met zonnige blikken
Mogen verminderenGa naar voetnoot5).
Met hun kunstrijke kinderen zullen zij naar de aarde dalen, om daar de kunstenaars - der wereld weldoeners - te wijden, om de macht der liefde en de troost van 't lied te brengen onder ... de tobbende tastende mensenGa naar voetnoot6).
Maar ook Loke kwam van de aarde en ook hij zal daarom blijven bestaan. Der mensen boosheid zal hij fel aan 't gloeien brengen, Onzichtbaar zal (hij) de zielen verpesten
Haat zal (hij) er hoog helpen groeienGa naar voetnoot7).
| |
[pagina 336]
| |
En toch kon de oude Bernlef op z'n sterfbed nu getuigen: “Zalig ben ik,” want De Dichtgod en d' Eeuwige jeugd, Idoena,
Zullen verslaan de sluwe Listgod.
Geloof! en hun liefde maakt U gelukkig!
Nu smelten te zaam mijn zinrijke Goden
Met het werklike wezen der winnende Godheid,
Der Christenen komende Koning van d'aarde.
Nooit zal 't geloof in de liefd' nu vergaan,
Maar 't slechte verslaan in 's levens strijd!
Idoena, druk mij d' ogen nu toe!’Ga naar voetnoot1)
| |
Enkele Opmerkingen.Ook bij het Tweede en Derde Boek wordt de aandacht van de lezer getrokken door de frisse, eenvoudige, kernachtige wijze van zeggen. Als bij het Eerste Boek zouden we hier een bloemlezing kunnen geven van plaatsen, waar dit vooral uitkomt. Wij zullen dit echter niet doen, evenmin als van de talrijke mooie beelden en van de vele verzen, waaruit blijkt hoe de dichter met de natuur heeft meegeleefd. Doordat al deze mooie détails goed op hun plaats staan en zij door hun ongezochtheid bij de lezer haast ongemerkt de indruk wekken of versterken, die de dichter bedoelde, blijft het werk ondanks z'n omvang - ongeveer 7000 verzen - tot het einde toe fris. Men voelt overal, dat men hier geen quasidichterlike taal voor zich heeft, waarvan het gewild-verhevene of deftige de armoede der stof moet verbergen, en waarin dus een grote onevenredigheid is tussen gevoel en woord, | |
[pagina 337]
| |
hier blijft nergens het gevoel benèden het woord en vindt men enkel mooie harmonie. Dat de vergelijkingen zo uit het leven gegrepen zijn - en niet maar kunstig bedacht - is herhaaldelik duidelik merkbaar. Wanneer men b.v. zelf eenmaal heeft gezeild op door storm zò wild bewogen water, dat men voor ongelukken vreesde; wanneer men zich dan schrap heeft gezet, de hoed diep in de ogen en in vaste greep het roer houdt, en men ziet dan eindelik een kreekje waar men veilig binnenloopen kan, dan - na noch enkele ogenblikken van spanning, waarin men strak het doel in 't oog houdt - komt men in rustiger water; het eerst sterk-overhellende vaartuig komt weer recht te liggen; de hand die 't roer omklemt, ontspant zich; buiten ziet men de witte koppen der grote golven en bòven zich hoort men de wind met geweldige rukken door de takken gieren, en - in losser houding nu - ontvangt men door 't verschil van 't woeden buiten en boven met het rustiger, beschutte water waarin men nu ligt, een indruk van rust, die men nimmermeer vergeet. Zo gaf de Merwede ons hièr te genieten! Zo moet ook dr. Schepers het gevoeld hebben, voor hij schreef: Zo komt de schipper, als de storm luid bruist,
En giert door 't touwwerk van z'n zeilend schip
Plotseling tot rust achter de hoge schuur,
In 't boompriëel verscholen, op zich richt
Z'n schip, z'n houding wordt wat losser, stil
Is 't om hem heen, ruist ook 't geboomteGa naar voetnoot1).
Hoe juist de dichter de kracht van z'n woorden kent, komt al heel duidelik uit in de volgende verzen: | |
[pagina 338]
| |
(Idoena) mijmerde over 't lot,
Dat haar zo ver van Bragi had gevoerd,
Waar 't kil en stil was, waar geruisloos om
Haar heen de vissen gleden, waar de grond
Soms leven ging van grote schollen, grijs
Als bodemzand(.)Ga naar voetnoot1)
Dit is mooi gezegd en gezien: de bodem is er grijs door 't zand; daaròp liggen schollen van dezelfde kleur; men bemerkt ze dus niet en ziet alleen maar die eenkleurige bodem. Nu gaan van die schollen zich enkele bewegen, en 't lijkt of de bodem leven gaat, zegt de dichter... nee, de bodem gààt er leven, zegt hij. Men voelt dat tussen die twee wijzen van zeggen noch een groot verschil bestaat. Iemand die 't op de eerste manier neerschrijft, ziet daar plotseling leven in de grond; hij staat verwonderd en laat z'n verstand hem zeggen: ‘Dat kàn toch niet, dat die bòdem zich bewèègt!’ Hij kijkt nu scherper, ziet dat het schollen zijn, vindt z'n vergissing van 't eerste oogenblik wel aardig en als-ie nu een poos daarna een vers maakt, schrijft-ie - hèèl juist en ò zo verstandig! - ‘Het lijkt, of... enz., want de lezer moet toch vooràl weten, dat het niet wèrkelik de grònd was, die bewoog! Maar een ander ziet hetzelfde feit; van de grijze bodem maakt zich iets van dezelfde kleur los en dat blijkt een schol te zijn. En nu is bij hem die èèrste indruk van dat bewegengaan - de grònd lèèfde! - zò sterk, dat-ie niet heel nauwkeurig komt vertellen, hoe z'n verstand làter - al was 't dan ook maar een ogenblik! - z'n zien kwam corrigeren, maar dat hij, waar en eerlik, z'n indruk zegt. De eerste man was een verzenmaker - hoewel noch niet van de slechtste soort - de tweede een dichter. Men zie | |
[pagina 339]
| |
voor dergelijke wijzen-van-uiten onze beste dichters van tegenwoordig. En òòk moderne schilderijen! Dichters hebben vaak een sterk gevoel voor die andere, nauwverwante, kunst die zo uitstekend de menselike aandoeningen kan uitdrukken. Hier en daar vindt men enkele verzen, waarin van de grote macht-van-uitdrukking der muziek partij getrokken is, om een indruk te versterken. Wanneer Ava hartstochtelik haar liefde bekent aan Bragi en deze haar met medelijden heeft aangehoord, en zegt dat hij een God is, dan heet het: ‘'En God!’ en eerbied straalde er uit haar oog
En temperde de wild' hartstochtlikheid,
Zo klinkt, door 't angstig roepen der muziek
Om Gods hulp, de eerbied voor z'n heiligheidGa naar voetnoot1).
In deze verzen komt tot uiting het voelen van de juiste kracht der expressie en ook het zuiver-ontleed-hebben van muziek: wanneer in koor- of solozang of orgelspel Gods hulp wordt ingeroepen, als dringende nood of twijfel wild de ziel beroeren, dan zal de indruk die gewekt wordt, zooveel te sterker zijn, indien onder en in het roepen om bijstand noch een eerbied doorklinkt, die zelfs de hevigste zielsmart niet kon doden. Getemperde kracht, die geeft hier het meeste effekt. Dergelijke beelden - men zie ook het volgende citaat - worden niet verzonnen, maar men voelt dit in z'n ziel geboren worden onder werking van de werkelikheid. Dan blijft het daar, lang onbewust soms, leven en komt plots in sterke erinnering, veel sterker vaak dan ooit de werkelikheid was, weer boven en drìngt tot zeggen. Wanneer, na 't verfrissend zeebad, weer kalmte in Ava is gekomen, zegt de dichter: | |
[pagina 340]
| |
- - - - - zo zinkt de vrede neer
Op de eerbiedaadmende gemeente, als
Het orgelspel tot samenzingen noodtGa naar voetnoot1).
Drukten deze verzen de stillende macht der muziek uit, op een andere plaats wordt mooi gezegd het vertroostende, het opwekkende: - - - - - - - - - Diep bedrukt
Loopt de arme-aan-blijheid rond door 't leven, vaak
Verlangt hij maar naar 't einde, daar zwelt aan
Zachte orgelklank en alle leed waast weg:
Hij zit in 't Godshuis in het bad van klanken
En alles krijgt 'en zonnig tintje weerGa naar voetnoot2).
Dat de dichter ook eenmaal op andere wijze het tot-rustgebracht-worden heeft ondervonden, blijkt wel uit: - - - kalmte ging er van haar uit als van
De vloksneeuw die geruisloos valt en valt
En valt, en rust spreidt ze op de grond, en kalmte
Glijdt in de ziel van wie daar over staartGa naar voetnoot3).
Breed opgezette en tegelijk krachtig gecondenseerde beelden als in een sonnet - die echter in een gedicht van grotere omvang als ‘Bragi’ wel wat zouden afmatten - vindt men hier niet, maar wel voortdurend van die kleine, met vaste hand en in vol-goed weten van hun kracht neergezette trekjes, die blijk geven van het artistiek waarnemen van de dichter en die de eigenlike oorzaak zijn voor de frisheid en de bekoring van dit werk. Natuurlik is daarvoor allereerst nodig geweest, een grote gevoeligheid, die het mogelik maakte scherp en toch mooi te zièn; maar ook was stellig | |
[pagina 341]
| |
wel een belangrijke faktor voor het onbewust in-zich-opnemen van de stof, die aan zulke waarde-volle détails het aanzijn gaf, de natuur-omgeving van dr. Schepers en het innige verkeer daarmee. En dat was allereerst ‘te Grouw in Friesland - waar z'n Vader dokter is - op lange wandelingen met hem door de grasvelden, op roeitochten naar zieken over meer en vaart; het genieten van die mooie waterlandse zonsondergangen, van onweer, grillige wolkenvormen, windgesuis door het riet rondom het meer en het gieren van rukwinden door de touwen van boten en schepen, waarmee (zij) zeilden; dat alles maakte (hem), dunkt (hem) achterna, vatbaar voor de symbolizering van ons Nederlands natuurleven’Ga naar voetnoot1). Later ‘als leraar aan de R.H.B.S. te Tilburg (sedert Sept. '91) leerde (hij) het Brabantse heidelandschap voor 't eerst kennen en vooral het geheimzinnige vennebos bij Oisterwijck, waar zo niemand bijna kwam en waar het zoo biezonder mooi was en stil, gaf de noodige kalmte om te bekomen van het drijven van 't dageliks bestaan’Ga naar voetnoot2). En eindelik kreeg hij door een verplaatsing naar Haarlem - waar hij sedert '95 leraar aan 't Gymnasium is - een nieuwe mooie omgeving: de bossen, de duinen, de zee. Het zuiver waarnemen van en het innig meeleven met de natuur, zodikwijls al te bemerken aan een enkele karakteristieke uitdrukking, heeft tot gevolg gehad dat dit werk is geworden nationaal in de goede betekenis; Brabant in het Eerste BoekGa naar voetnoot3), Kennemerland in het TweedeGa naar voetnoot4) en Friesland in het Derde BoekGa naar voetnoot5) vormen het toneel, waar de handeling voorvalt, waardoor grote aanschouwelikheid en realiteit in | |
[pagina 342]
| |
de natuurbeschrijvingen verkregen is, die de belangstelling ten zeerste verhoogt, terwijl ook herhaaldelik aan die natuur mooie vergelijkingen zijn ontleend. Men zie noch eens even het keurige, dichterlike lied van Bernlef ‘Zonsopgang’Ga naar voetnoot1). Dit zijn ook verzen met een tintje mythologie, maar men vergelijke ze eens met het mythologies krulwerk uit de achttiende eeuw! Wanneer wij nu ten slotte ons de inhoud in grote trekken noch even voor de geest brengen, dan zien wij, dat het Tweede en Derde Boek dieper gaan dan het Eerste, omdat de dichter ons daarin de ontwikkeling van Bragi's kunst voor ogen stelt. De drie, motieven', waaruit het werk is opgebouwd, zijn: 1o. Bragi is de zoon van Wodan en de aardse Gunlod; hij wordt de geliefde van Idoena en komt later in Walhalla (Eerste Boek); 2o. zij worden gescheiden ten gevolge van de schaking van Idoena door de reus Tjazi. Daardoor krijgt het gedicht in het Tweede Boek noodwendig meer psychologiese diepte; vooreerst omdat de scheiding een beproeving voor Bragi's liefde is (Ava, Fin!), maar vooral doordat de dichtergod door z'n gedwongen blijven onder mensen gaat voelen van hùn strijd, hùn zieleleed en liefde. Dat was gàns ànders dan wat hij had gezien van 't ruw en oppervlakkig leven van de goden en de helden in Walhalla. De uitdrukking van Bragi's zien van 't ongewetene, van 't niet vermoede, ligt in: Aan mijmerij bij andren had hij nooit
GedachtGa naar voetnoot2).
En toen - langzamerhand
- - - leek hem heerlijk 't denken over-, 't zijn
Bij mensen, grof maar al te vaak, doch fijn
Van ziel en zintuig ookGa naar voetnoot3.
| |
[pagina 343]
| |
Dàt zal z'n zang voortaan dieper betekenis geven. Maar in Walhalla vindt z'n nieuwe kunst geen waardering. Ze paste er niet! Dààrom - en ook om 't onrecht dat onder gòden niet had mògen woekeren - zal hij 't lied, op de aarde geleerd, weer daarheen terugbrengen. Het volle mensenleven zal hij bezingen; troosten en sterken, verheffen zal hij: (Het) lied dat een licht in 't leven is
En duisternis drijft uit de diepten der ziel;
O mijn leeuwerikslied, laat het nu klinken
Tussen de tobbende tastende mensenGa naar voetnoot1).
Aan dat heengaan van Bragi uit Walhalla verbindt de dichter dan de val van Walhalla (het derde, motief' in het Derde Boek). De eigenlike oorzaak van het verlaten der oude, oppervlakkige zangen voor het diepergaande lied, dat het zieleleven kent en uitzingt, is gelegen in Bragi's scheiding van Idoena, dus in Bragi's leed. En hieruit blijkt hoe de dichter het leven van deze tijd heeft gevoeld en medegeleefd, dat in de litteratuur van na '80 tot uiting is gekomen in deze formule: het leed verdiept het zieleleven. In de verandering van Bragi's kunst ziet Dr. Schepers achterna beschouwd ‘de symboliek der verwording, onder invloed van het leed, van de aanbruisende oppervlakkige, warm-volle dichtkunst uit vroeger dagen tot de sombere, maar veel diepergaande, intense kunst en ‘sonnettenpoezie’ van onze tijdGa naar voetnoot2. | |
[pagina 344]
| |
Aantekeningen.Tweede Boek.60) Pag. 5 vs. 2. Brede, slappe hoederand. Zie Aant. 56. 61) Pag. 5 vs. 3. Wodans toren = zijn hoogzetel. Zie Aant. 11. 62) Pag. 6 vs. 5. De noordse balk is een heel eenvoudig, oud-fries snaarinstrument. De snaren werden met een houten pennetje getokkeld. 63) Pag. 6 vs. 14. Schildhal's zaal. Walhalla's gebinten bestaan uit speren en z'n dak uit schilden. (Grimnismál, strofe 9). 64) Pag. 6 vs. 16. Zijn vaders snaartuig. Immers Wodan had het aan Bragi gegeven. Zie ‘Bragi I’, pag. 93 vs. 14 en Aant. 51. 65) Pag. 8 vs. 1-3. Wodan's onmacht. Zie Aan. 42. 66) Pag. 8 onderaan. Loke is van reuzenafkomst. In de oudere sagen treedt hij op als een god, die door zijn dienstvaardigheid en schranderheid de goden menige dienst bewijst. Hij heeft meegewerkt aan de opbouw van de wereld, o.a. bij de schepping van de mens, toen Lodurr (= Loke) hem bloed en kleur verleende (Golther S. 412). Hij dronk zelfs eenmaal met Wodan bloedbroederschap, het sterkste verbond van trouw (Aegisdrekka, strofe 9). Van hoe jonger datum echter de liederen worden, hoe minder goeds er van hem gezegd wordt. Dan wordt hij sluw, verraderlik, de kwelgeest der Goden en eindelik hun verderver. Golther zegt dan ook: ‘Loki's afval van het goede tot het boze is ontwijfelbaar. Zijn oorsprong ligt slechts voor het kleinste deel in het noordse heidendom, maar veel meer in de oud-christelike mythologie (S. 407). Bovendien schijnt een demon van het vuur (Logi), wellicht door de gelijkluidendheid van de naam en omdat ook werkelik de ondergang der wereld - waaraan | |
[pagina 345]
| |
Loki deelneemt - door vuur geschiedt, met hem versmolten te zijn (S. 409). Hij werkt voortdurend aan de ondergang der wereld: Idunn met haar appelen der verjonging levert hij over aan de reus Tjazi (zie Aant. 80), zodat de goden verouderen; Freya brengt hij in de macht van een ruwe reus en zelfs poogt hij Thorr, de geweldige beschermer van goden en mensen (zie Aant. 12) in de macht der reuzen te brengen; en eindelik is hij de oorzaak voor de dood van de reine Balder (zie Aant. 137). Tot straf voor deze laatste daad wordt hij na veel moeite (Gylfaginning, daemisage 50, 51) door de goden gebonden. Een vergiftige slang werd boven zijn hoofd vastgemaakt, zodat het gif hem in 't aangezicht droop. Z'n vrouw, Sigyne, staat naast hem en houdt een bekken onder het afdruipende gif. Wanneer de schaal echter vol is, gaat ze heen om die leeg te gieten, maar Loki, onbeschermd dan, lijdt vreselike pijnen en wringt zich zo hevig, dat de aarde ervan beweegt. Dat noemt men aardbeving. De tijd dat hij van z'n banden los komt, betekent de ondergang voor de Goden en de wereld. Zo is ook in de middeleeuwen de algemene voorstelling, dat de duivel door Christus gebonden, in de hel ligt en eerst op de jongste dag zal loskomen. Zonder twijfel, zegt Golther (S. 425), zijn de duivelsagen de bron voor de voorstelling van de gebonden Loki, die bij de wereldbrand vrij komt. Omdat zijn verandering van God tot duivel en zijn vijandschap voor Balder een opvallende gelijkenis toont met Lucifer, komt Golther er toe, te zeggen dat Loki in hoofdzaak niets anders is als de in de noordse godensagen en wereldleer overgezette Lucifer (S. 412). Wanneer een godsdienst eenmaal een duivel heeft, dan worden alle boze geesten duivels-gebroed. Daarom werd Loki de vader in het biezonder van die monsters, die in de laatste kamp de goden verderven, zoals de wolf Fenrir, die door de goden geboeid, de tijd van de ondergang der wereld wacht, dan zijn banden verbreekt en onder aanvoering van Loki met heel zijn bende tegen Goden en Einherjars (helden) op- | |
[pagina 346]
| |
trekt, waarbij hij de zon verslindt en Odinn doodt. Het tweede monsterkind was de slang Jormungardr of Midgardsormr, dat is de slang die Midgard omspant. Zij is door Odinn in de zee geworpen en is de vijandin van Thorr. Bij de ondergang der wereld strijdt zij aan de zijde van de Fenrirwolf. Van dit geweld barst de hemel, maar dan treft Thorr haar dodelik. Negen voeten verder valt ook hij neer, door 't vergif der slang gedood. De afschuwelike Hel is eveneens een van Loki's kinderen (zie Aant. 32). 67) Pag. 9 vs. 6. Het huis = Bragi's woning. Onder de twaalf hemelburchten (zie Aant. 1) wordt er geen voor hem alleen genoemd. Zie verder Aant. 87. 68) Pag. 9 vs. 17. Als = zoals. 69) Pag. 9 onderaan. Goed-geziene realieteit! Zie ook op pag. 10, vs. 21: ‘Een najaarslucht vol vochtigheid - men kan de regen ruiken.’ Verder vs. 25 en vervolgg. Dit zijn alle tekenen van meeleven met de natuur. 70) Pag. 10 vs. 23. Schildhal. Zie Aant. 63. 71) Pag. 11 vs. 10. Sterke moet wel zijn sterkte. Zie weekheid en effenheid (vs. 10 en 11). 72) Pag. 11 vs. 17. Mjölnir. Zie Aant. 12. 73) Pag. 11 vs. 18. Loki's vuurlansspits. Golther (S. 114) zegt, dat de Walkyren wanneer zij zich naar de strijd begaven, vlammen op hun speerspits hadden. Hier krijgt Loki ook zo'n speer. 74) Pag. 11 vs. 22. Njord werd voor uitnemend wijs gehouden en was een van de twaalf door Wodan aangestelde rechters op het Idaveld. 75) Pag. 12 vs. 1. Aegir, waarschijnlik de god van de open, bevaarbare zee, was goedaardig van natuur (Golther, S. 174-175). Hij is in ‘Bragi’ de diepzeegod in tegenstelling met Njord, die hier als kustzeegod optreedt. Aegir's vrouw is de roofgierige Ran. Zie Aant. 32. 76) Pag. 12 onderaan. Bifrostbrug. Zie Aant. 1. 77) Pag. 15 vs. 1. Balder. Zie Aant. 13 en 137. | |
[pagina 347]
| |
78) Pag. 17 vs. 15. Het kind. Zie pag. 16 vs. 22. 79) Pag. 18 vs. 14. M'n oude vrind. Zie ‘Bragi I’ pag. 69 onderaan. 80) Pag. 18 vs. 15 tot pag. 19 vs. 5. De roof van Idoena. De mythe is in 't kort zò: Drie Goden, onder wie Loki, trokken eens door woeste streken, waar zij maar weinig voedsel vonden. Eindelik zagen zij een kudde ossen, waarvan zij er een namen om die te koken. Telkens echter, wanneer zij in de pot keken, bemerkten zij dat hij noch rauw was. Toen hoorden ze een grote arend, die boven hun hoofd in een eik zat, zeggen dat het zìjn schuld was dat de os niet gaar werd. Alleen op voorwaarde, dat hij er genoeg van mocht eten, zou hij zorgen dat de wens der goden werd vervuld. Dat stonden zij toe. Maar toen hij de beste stukken nam, werd Loki toornig en stiet de arend een lange stang in de buik. Hij vloog op, Loki's handen kleefden aan de stang vast en zo moest hij mee, terwijl zijn voeten sleepten langs struiken en bomen, zodat hij zeer bevreesd was. Hij smeekte om genade, maar de arend zou hem alleen dan loslaten, als hij Idunn met haar appelen der verjonging aan hem overleverde. Hij beloofde dit en lokte de godin naar een bos, onder voorwendsel dat hij daar kostbare appelen had gevonden en dat zij de hare ter vergelijking mee moest nemen. Toen kwam de reus Tjazi in de huid van een arend, greep Idunn en vloog met haar weg. Daardoor werden de goden oud en grijs. Maar men had haar 't laatst met Loki gezien en dus moest hij, op straffe van pijniging en dood, zorgen dat zij terugkwam. Hij vloog toen in de gedaante van een valk naar Tjazi's woning, vond Idunn alleen thuis, veranderde haar in een noot en vluchtte met haar zo snel hij kon. De reus bemerkte zijn verlies al gauw en vloog Loki achterna. Toen de Asen zo een valk met een noot zagen aankomen, vervolgd door een arend, brachten zij spaanders aan en zodra Loki in de burcht was, wierpen zij vuur in de spaanders. Tjazi kon niet zo gauw zijn vaart verminderen; door 't vuur gezengd viel hij neer | |
[pagina 348]
| |
en werd gedood. Zijn dochter Skadi (zie Aant. 45), die wraak zocht, werd tot zoen onder de Asen opgenomen. In het verhaal van Idoena's schaking in ‘Bragi’ is op gelukkige wijze haar macht ter verjonging te pas gebracht: op weg naar Bragi's oude moeder, die zij de jeugd zou teruggeven, wordt zij geroofd. 81) Pag. 19 vs. 7 tot vs. 13. Vergelijk pag. 12 vs. 17 tot vs. 24. 82) Pag. 19 vs. 12. Zij, de golven. 83) Pag. 19 vs. 18. Vergelijk pag. 15 vs. 10. 84) Pag. 19 vs. 22. Vergelijk pag. 15 vs. 13. 85) Pag. 20 vs. 5. De strijd, uit ‘Bragi I’, Liefde en Strijd. 86) Pag. 20 vs. 9-10. Hier blijkt, dat Dr. Schepers Walhalla neemt voor gàns Asgard. 87) Pag. 21 vs. 3. Dr. Schepers geeft Bragi's woning hier de naam Zangburg. 88) Pag. 21 vs. 6 en vervolgg. Dit is een eigenaardig gedeelte. Er ligt een geestige mengeling in van natuur-like noodwendigheid en menselik willen: Bragi vermoedt Donar's nabijheid niet en weet noch veel minder de reden voor het naderbij komen van de zwarte wolk. Maar door dit laatste breekt òok los - mòèt losbreken! - het onweer, dat tegelijk, van Donar's denken uit beschouwd, de opzettelike waarschuwing voor Bragi is om voort te gaan. Deze echter, niet wetend van Donar's doel, begrijpt die waarschuwing niet en vraagt onderdak voor 't noodweer bij Folkert en Geertrui. 89) Pag. 23 onderaan. Uw verhaal, schrijft de dichter en nergens vertelt Bragi uitvoerig zijn ongeluk aan Folkert. Zo zegt deze laatste ook: ‘Je zoekt haar niet vergeefs,’ terwijl nergens letterlik uit de tekst blijkt, dat Folkert weet, wie dat eigenlik is. Dergelijke opmerkingen zijn herhaaldelik in alle drie de ‘Boeken’ te maken. Op die wijze worden heel wat herhalingen of onnodige mededelingen door de dichter achterwege gelaten, die hinderlike langwijligheid voorkomen | |
[pagina 349]
| |
en toch aan de duidelikheid geen schade doen. Zie b.v. ook weer onmiddelik hierop: pag. 24 vs. 11-12. 90) Pag. 24 vs. 18. 't Ventje-dààr wijdde ik tot dichter. Zie pag. 22 vs. 10-13. 91) Pag. 25 vs. 1. Bragi's geleiders, nl. Donar en Loke. 92) Pag. 25 vs. 9-11. Ook dit is weer goed waargenomen realiteit. Wanneer men zich op enige afstand van een dorpskom bevindt, dan hoort men daaruit het gehamer van de smid en het gejoel van kinderstemmen. 93) Pag. 25 vs. 12. Het plein enz. Zie ‘Bragi 1’ pag. 35 en vervolgg. 94) Pag. 35 vs. 16. Hoe mooi wordt hier met een enkel woord dit duingezicht geschilderd! De grond is golvend, alsof hij eenmaal zich bewogen heeft; tussen plekken groen bevinden zich vlakken geel, van 't zand. En het is of dit alles in een moment van gròte beroering plòtseling alle beweging heeft verloren en zo in wonderlike levens-stolling stil is blijven liggen. Verbaasd zag hij de grond daar golven,
Massief geworden zee van groen met strepen
Van zandgeel als het schuim er over heen.
95). Pag. 36 vs. 5. Ook dit is mooi gezien: Zie, van de zee dreven de wolken aan;
Ze sleepten mee grijzige schaduwkleden(.)
96) Pag. 37 vs. 23. Maar 't woord was louter klank, dus: Bragi verstond de taal niet, die zij sprak. 97) Pag. 38 vs. 10 vervolgg. Hoe mooi is hier het avondgloeien voorgesteld: Nanna wacht in 't Westen 's avonds Balder, om wiens naderen zij bloost, en die moe van zijn daagliks lichtwerk tot haar komt. Dan staat z'n zonnewagen even stil en mijmerend zien zij beiden even over de zee, die in Nanna's blos meegloeit. Dan gaan zij naar Walhalla.... | |
[pagina 350]
| |
98) Pag. 41 vs. 6. Zeevlam, zware mist die uit de zee opkomt en vaak buiten de duinen blijft hangen. 99) Pag. 41 vs. 10. ‘'k Heet Bragi Gunlod's.’ Duko hoeft volstrekt niet aan de God der dichtkunst zelf te denken, want er is meer dan een dichter geweest, die Bragi heette. 100) Pag. 44 vs. 13 vervolgg. Zwaluwen, nl. Donar en Loke. Zie pag. 42 onderaan. 101) Pag. 49 vs. 9. Heemdal, Walhal's wachter. Heimdallr woont in Himinbjorg bij de Bifröstbrug, is de wachter der Goden en woont aan het eind van Walhalla om de brug tegen de bergreuzen te bewaken. Hij slaapt korter dan een vogel (zie ook pag. 49 vs. 10-11) en ziet nacht en dag honderd mijlen in het rond. Hij heeft een bazuin, Gjallarhoren, waarvan het geluid door de ganse wereld gehoord wordt (daemisaga 27). Op die horen blaast hij in de wolfstijd d.i. als de Fenrirwolf (zie Aant. 66) losbreekt bij het einde der wereld (Völuspá, strofe 47 volgens de telling van Möbius). Dan strijdt Heimdallr met Loki en beiden doden elkaar. Golther (S. 360) meent, dat hij een deel van de lichtmacht verpersoonlikt, nl. de aanbrekende dag. 102) Pag. 50 onderaan. Sif, de vrouw van Donar. Sigyne, de vrouw van Loke. Zij is niet te verklaren, zegt Golther (S. 425). Zie verder Aant. 66. 103) Pag. 51 vs. 6. Het blinkend Bredeblik (Breidablik), Balder's burcht. Zie Aant. 13. 104) Pag. 52 vs. 1-5. Dit trekje voegt de listige Loke! 105) Pag. 53 vs. 10 vervolgg. Nu allen zwakker werden door de macht van Ouderdom, die vòòr Idoena's roof geen invloed op de Goden had, was het hoog nodig dat er mèer hulp kwam in Walhalla voor de grote strijd bij swerelds einde. 106) Pag. 56 vs. 10. Waarover Wodan met Loke fluisterde, is te vinden op pag. 67 vs. 5-8. 107) Pag. 59 vs. 16. De fopperijen van de reuzen tegen Donar. Het spreekt vanzelf, dat de reuzen dikwels beproefden, om Donar te benadelen, of om hem zijn macht te ontnemen, | |
[pagina 351]
| |
omdat hij goden en mensen beschermde, met wie zìj juist altijd in vijandschap verkeerden. Een keer lukte het een van hun, Thrymr, om Thorr's hamer te bemachtigen en die acht wersten diep onder de aarde te verbergen. Door een list van Loki kreeg hij zijn wapen terug en doodde daarmee Thrymr en zijn ganse geslacht. Dit wordt verhaald in Thrymskvida of Hamarsheimt, het lied van Thrymr of het terughalen van de hamer. Een toespeling hierop bevat ‘Bragi II’, pag. 111 en vervolgg. 108) Pag. 67 vs. 10. Laufeja, de moeder van Loke. 109) Pag. 70 vs. 9. Zijn droom, zie pag. 67 vs. 14-16. Deze twee plaatsen spreken elkaar niet tegen: In z'n droom had Loke hem laten zien, dat Ava van hem hield, maar nu, in wakende toestand, kan hij 't alleen vermoeden, maar niet zeker weten. 110) Pag. 75 vs. 7. Immers, er was storm geweest; de stormreuzen hadden gewoed. 111) Pag. 75 vs. 14. Schilddak, zie Aant. 63. 112) Pag. 86 vs. 2. Bedacht = overdacht. 113) Pag. 87 vs. 3. Zelfs Walhal's val kan 't eind niet zijn. 114) Pag. 87 vs. 22. Wat toestand zou het zijn, als Ava eens niet van Bernlef hield! 115) Pag. 89 vs. 13. ‘Dat hielp jou ook.’ Zie pag. 76 vs. 6-10. 116) Pag. 91 vs. 14. Het wegzakkig zand, dat leefde waar ze trad. Hier was de allitteratie verleidelik: 't zand, dat leefde waar ze liep. Toch staat er trad. Dit woord vestigt veel meer de aandacht op de juiste plaats, waar Idoena de voet zet, is dus schilderachtiger, meer intensief. 117) Pag. 92 vs. 8. Een meeuw. Dit is Loke natuurlik. 118) Pag. 99 vs. 1. Begrijp: Tot zòlang (tot diè tijd) deed Loke al wat hij doen móest op bevel van Wodan (pag. 56 vs. 10-11). Maar nu Bragi, in weerwil van de beproeving, onkreukbaar trouw bleef aan Idoena, nu mocht Loki denken aan z'n wraak op Tjazi (zie pag. 52 vs. 9). Dit vers dus te lezen met klemtoon op zo. | |
[pagina 352]
| |
119) Pag. 108 vs. 21. En wie de glimlach geldt van de Allerhoogste
Blijder dan hij leeft niemand, God noch mens.
Dit laat de dichter dikwels en telkens anders gezegd uitkomen. Zie b.v. ‘Bragi I’, pag. 7: (Wodan's) glimlach zei, ook hij dacht aan de rots.
Die lach doortrilde 't woud en stilde 't ven:
Op kind en moeder zeeg 'en blijde droom.
Zo ook in: - - - (Wodan) lachte Bragi toe - de wolk
Verdween en zonlicht lag op 't voorhoofd weer
En blijheid klonk er weer uit z'n gezang.
(‘Bragi I’, pag. 95).
Wanneer Bragi's lijk verbrand is, zien krijgers zwijgend en ernstig naar de rook die noch lichtjes uit de mijt opstijgt. Maar daarna ging hun tred vlugger, - - - - - - - want Wodan had
'En glimlach naar beneên tot hun gezonden.
Ook over Hagen's hut zeeg kalmte neer:
Berusting gaf die glimlach, uitgeschreid
Omarmden Gunlod en Idoena elkaar.
(‘Bragi I’, pag. 98).
120) Pag. 110 vs. 14. Dit is Donar. Zie Aant. 12. 121) Pag. 112 onderaan, 't Nieuwe streven in z'n kunst. Dit ziet op pag. 96. 122) Pag. 113 vs. 4-6. Vervangt men de 2e naamval in vs. 5 door z'n omschrijving het aanlichten van de zon, dan is de betekenis terstond duidelik. 123) Pag. 113 onderaan: Het was een nacht, alsof heel de aarde nu
Voor 't eerst uitrustte van het scheppingswerk(.)
Machtig is hier de stilte gezegd. En dat mòest hier: na | |
[pagina 353]
| |
Bragi's lang lijden, na de strijd met de zeereuzen, mocht de voortgang der handeling hier even pozen: Bragi en Idoena zijn verenigd. 124) Pag. 114 vs. 15-16. Dit ziet op pag. 88 vs. 8-14. 125) Pag. 116 vs. 19. Bragi's moeder was een halve godheid en dus was 't niet zo heèl vreemd, dat er onverwacht bloemen bij haar lijk lagen. 126) Pag. 117 onderaan. Bragi stelde zich tot doel zijn nieuwe volwassen kunst reinigend in Walhalla te doen werken. Maar dan moest die daar eerst begrepen worden en hij voelde nu al, dat hij dan veel tegenstand te wachten had: men zou 't onzin vinden, want het zou de goden en helden in 't begin vreemd en dus vijandig zijn. | |
Derde Boek.127) Pag. 23 vs. 10. Zie Aant. 56. 128) Pag. 23 vs. 11. Zie Aant. 53. 129) Pag. 23 vs. 21. Een vreemd zuchtje deed de haardvlam wapperen. Bràgi is bij Bernlef. Zie ook pag. 30 vs. 1-2. 130) Pag. 24 vs. 18. Een snik. Zie pag. 30 onderaan. 131) Pag. 24 onderaan. De swarten. Dit zijn vreemde aanhangers van de priester, mensen van zuideliker ras. Dr. Schepers dacht hier aan de nalopers, de maraudeurs, schrijft hij mij. Zij zijn het, die de moord op Bernlef plegen (pag. 25). 132) Pag. 26 vs. 3-12. Begrijp: De oude Bernlef zweeg en hoorde nu van zijn kleinzoon, dat de priester en z'n volgelingen door vrije mannen, die aan de oude Goden waren trouw gebleven, werden overvallen en voor een groot deel gedood in een noordeliker (pag. 24 vs. 8-9) gelegen duinkom. Onder die gedode volgelingen behoorde ook oude Bernlef's zoon. De rest der aanhangers van de priester was gevlucht naar het dal waar de grijsaard woonde, maar werd achtervolgd en in een woeste strijd gedood. 133) Pag. 27. Bernlef verhaalt zijn reis over 't meer Flevo naar Friesland. | |
[pagina 354]
| |
134) Pag. 28 vs. 7-12. Bernlef's smart om de strodood, die zijn deel zal zijn. (Zie Aant. 32 en 54). 135) Pag. 31 onderaan. Zie over deze mooie verzen pag. 340. 136) Pag. 38 vs. 10. 't Hemelkind, n.l. Balder, de zoon van Wodan en Frigg, beiden goden. 137) Pag. 38 vs. 7 tot pag. 41 onderaan. In plaats van de mythe over Balder's dood is hier een nieuw, levendig verhaal gegeven van Loke's haat, van het sterven van de Zonnegod en van Nanna's smart. - De Jongere Edda verhaalt in de 49e daemisage: De goede Balder werd gekweld door bange dromen over gevaren, die zijn leven bedreigden. Toen hij dit aan de Asen had meegedeeld, liet Frigg alle mensen en dingen de eed afleggen, dat zij hem niet zouden schaden. Nu werd het voor de Goden een uitspanning - en voor Balder was het een groote eer - dat zij met spiesen naar hem wierpen en hem met zwaarden sloegen, zonder dat hij gekwetst werd. Loki speet het, dat men Balder geen leed kon aandoen en kwam, als vrouw verkleed, van Frigg te weten, dat alleen van een misteltakje geen eed was gevraagd, omdat het te onbeduidend leek. Loki trok nu de mistel uit de grond en vroeg aan de blinde Ase Hödr, waarom hij ook niet naar Balder wierp. Hödr antwoordde, dat hij niet kon zien en bovendien geen wapen had. Loki gaf hem daarop de richting aan en reikte de mistel over. De blinde wierp en Balder stortte levenloos neer. - Niemand mocht wegens de heiligheid der plaats het feit wreken. De Asen besloten dat een hunner naar Hel zou rijden, om te trachten de dode door een losprijs terug te krijgen. Hel wilde aan dit verzoek voldoen, mits alles wat bestond toonde, Balder werkelik te beminnen. Nu werden over de hele wereld boden door de Asen gezonden met het verzoek om Balder uit Hel's verblijf terug te wenen. Allen deden het. Alleen een reuzin - maar dat was Loke, die zich vermomd had - weigerde. Daardoor kon Baldr niet terugkomen. De geliefde mythologiese uitlegging, zegt Golther (S. | |
[pagina 355]
| |
380), ziet in Baldr het licht, dat om midzomer zijn hoogste punt en zijn grootste kracht bereikt, maar dan vermindert. Wanneer de dagen korten, sterft Baldr. Dit geschiedt door Hödr de blinde, die de duisternis voorstelt. Anderen beschouwen deze sage eenvoudig als ‘reine Dichtung’. Zeer waarschijnlik is het, dat Balder trekken van Christus overnam. De versmelting van de lichte, reine Baldr met de reine Christus ontstond ten gevolge van de vertellingen, die de Noormannen in Engeland vernamen over ‘bealdor’, zooals bij de Angelsaksen Christus heet. Dan raakt ook Hödr meer op de achtergrond en valt de nadruk als moordenaar van Baldr veel meer op Loki, Lucifer, die volgens de Christelike sage de blinde krijgsknecht tot Jezus voerde, opdat hij Jezus' zijde zou doorboren (Golther). 138) Pag. 56 vs. 11. Zie ‘Bragi II’ pag. 52 vs. 7-9. 139) Pag. 56 vs. 12. Zie ‘Bragi III’ pag. 40 onderaan. 140) Pag. 56 vs. 17. Donars vrijspraak. Zie ‘Bragi II’, pag. 107 vs. 4 vervolgg. 141) Pag. 58 vs. 6 tot pag. 59 bovenaan. Dit is een herinnering van Bernlef aan een voorval, dat noch niet genoemd is, maar gebeurde nà wat op pag. 95 vs. 13 (Tweede Boek) verhaald wordt en ook na de aanhef op pag. 99, omdat Loke toen pas aan wraak op Tjazi mocht gaan denken. 142) Pag. 69 vs. 18-19. Donar, als de god van het onweer - dat in 't voorjaar komt - als de bestrijder der reuzen - die o.m. de machten van de koude winter personifiëren - staat met de landbouw en de vruchtbaarheid in nauw verband. Let op de bijvoeging: zo meenden velen. Immers er waren er al, bij wie 't geloof in de oude goden geschokt was. 143) Pag. 73 vs. 15. Het oude geloof was al niet hecht meer in Bernlef. Nu hij de priester gehoord heeft, wordt z'n onrust, die nu en dan wel even ingesluimerd was, wakkerder dan ooit. Dit wordt nu ook sterker gezegd: al maar door klonken die Godsberichten van de priester in hem na. Ze | |
[pagina 356]
| |
waren als vijandelijke benden in een drukke nijvere stad. Hun aanstormen vol beweging en rumoer, het fors hoezeegeroep brachten verwarring en angst. Zo ging 't ook in Bernlef's ziel, maar z'n denken drong hem tot strijd, om ten minste niet zonder weerstand het nieuwe te laten overwinnen. 144) Pag. 75. Hoe mooi en natuurlik is hier de overgang van Bernlef's vizioen tot de werkelikheid: Bragi en Idoena zien elkander aan en zwijgen. Door dat stil-zijn, dat is hier eigenlijk, doordat er een ogenblik geen handeling meer in z'n vizioen is en z'n aandacht daar dus niet meer zèèr sterk op gevestigd is, mòèt natuurlik de opnieuw opkomende drukte om hem, z'n beeld geheel verdrijven. Maar nu laat dr. Schepers tegelijk noch even uitkomen, hoe intens Bernlef's zien was: in vreemde spanning, half noch in z'n droom, die hij voelde heengaan, trad hij vooruit. 145) Pag. 77. Mooi en levendig is hier en op de volgende bladzijden de dialoog tussen Bernlef en de priester. 146) Pag. 79 vs. 20. Bernlef zegt: ‘Het is verkeerd aan een persoonlik God te gelooven.’ De priester antwoordt: ‘Men kan toch niet gelòven, voordat men heeft gezièn! En daarom moet het beeld van God de mens vol majesteit en glans voor de ogen rijzen.’ 147) Pag. 82 vs. 10. De hoge toren. Zie Aant. 101. 148) Pag. 82 vs. 23. Wiekengeplooi, van de Walkyren. Zie Aant. 6 en 33. 149) Pag. 87 vs. 8. Loke's daad aan Bernlef. Zie ‘Bragi III’. pag. 58 vs. 6 tot pag. 59 bovenaan. Zie ook Aant. 141. 150) Pag. 89 vs. 16. Het rijk van Walhalla week eer het werd verwoest door belagers = Walhalla's rijk ging onder vòòr de tijd die door de Vala (zie Aant. 52) was voorspeld. Over die belagers, zie onder Aant. 66. Ook was die ondergang geen gewelddadige, zoals men zich voorstelde, maar een geleidelik verdwijnen van het oude en opnemen van het nieuwe geloof, soms zelfs een ineenvloeiïng van beide, zooals wij herhaaldelik hebben laten zien in deze Aantekeningen. Dit lang- | |
[pagina 357]
| |
zamerhand verdwijnen van Walhalla stelt dr. Schepers mooi voor: in een mist ziet Bernlef het, d.i. zwakker, onduideliker, waziger dan vroeger. 151) Pag. 93 vs. 7. Een mens was Loke's moeder; daarom blijft macht hem bij, als de andere goden zijn heengegaan. Zie ‘Bragi III’, pag. 83 vs. 20-24 en pag. 91 vs. 9-13.
Dordrecht. Jacob Ek. | |
Verbetering.In Aantekening 23 staat: evenals nu Bragi Idoena noch niet tot vrouw heeft; moet zijn: evenals nu Bragi lijdt om de zwaanmaagd. |
|