Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Iets over eigennamen die appellatieven geworden zijn.Het is reeds 30 jaar geleden, dat nu wijlen professor De Vries in den Taal- en Letterbode (I, 284) schreef: ‘woorden, aan eigennamen ontleend, kunnen den taalvorscher, die er niet op verdacht is, vrij wat nutteloos hoofdbreken kosten. Het is daarom goed ze bekend te maken, wanneer men ze bij toeval vindt.’ Hij wijst dan op een woord als silhouette, zoo genoemd naar den zuinigen Franschen minister van Lodewijk XV, Etienne de Silhouette († 1767), onder wiens bestuur de bedoelde schaduwbeelden in de mode kwamen en à la Silhouette d.i. goedkoop te krijgen waren. Pantalon heet zoo naar de pantaloni, de Italiaansche potsemakers op 't tooneel, die dat kleedingstuk droegen; zij zelve noemden zich naar den H. Pantaleon. Tontine, de onderlinge lijfrenteverzekering, draagt haar naam naar Luigi Tonti, een Italiaansch bankier in de 17e eeuw. De nonius, ook wel Vernier geheeten naar een Fransch wiskundige van dien naam in de eerste helft der 17e eeuw, een instrument om heel nauwkeurig lengte te meten is gedoopt naar den uitvinder Pedro Nunez, den Portugeeschen professor in de wiskunde († 1577). De Carronade heet naar Carron, het nijvere Schotsche dorp met zijn vele ijzergieterijen. De bruine Bismarck-handschoenen behoeven geen nadere verklaring; de lichtgroene kleur celadon draagt haar naam naar den verliefden herder Celadon in d' Urfé's herderroman Astrée, het model van Johan van Heemskerk's Batavische Arcadia (1637). De graaf van Almaviva een der personen in Beaumarchais' Mariage de Figaro (1784) is de peter van den nog bekenden mantel. Flikjes werden 't eerst gefabriceerd door Casper Flick, schakellijm doet ons dadelijk aan Adriaan Schakel denken, den bekenden Amsterdammer; minder bekend is reeds spijkerbalsem, naar den in 't laatst der 18e eeuw te Amsterdam levenden aanspreker Jan Spijker zoo geheeten. Zoo ver prof. De Vries in zijn bovengenoemd artikel. De heer De Beer gaf aan den wenk van prof. De Vries gehoor door zijn opstel getiteld ‘Waarom zóó’, geplaatst in 't zoo | |
[pagina 60]
| |
uitstekende boek voor de jeugd Bato, jaargang 1874, 1e deel bl. 246 vlgg. Hij wijst daar behalve op enkele ook door genoemden hoogleeraar vermelde woorden, op andere die in ons artikel te hunner plaatse behandeld worden. Voorts spreekt 't van zelf, dat de Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, onder redactie van Taco H. De Beer en Dr. E. Laurillard, de etymologische woordenboeken van Kluge, Franck, Vercouillie vele van de door ons bedoelde woorden opgeven. Voór eenige jaren schreef prof. Van Helten in zijne redevoering, uitgesproken bij de overdracht van het rectoraat der Rijksuniversiteit te Groningen Over de factoren van de begripswijzigingen der woorden bl. 20: ‘Als vierde en laatste factor van begripsontwikkeling werd boven de aandacht gevestigd op de overdracht van het oorspronkelijke op het daaruit herkomstige d.i. van den voortbrenger op het product, van een stof op het daaruit vervaardigde, van een massa op het daaruit afgezonderde, van de oorzaak of aanleiding op het gevolg of van het voorafgaande op hetgeen in den regel daarop volgt. Overbekend is het gebruik van den naam des schrijvers of kunstenaars voor dièns werk, van een plaatsnaam voor een uit die plaats herkomstig voortbrengsel: “men leest Schiller,” “bewondert Rembrandt,” “speelt gaarne Chopin,” “drinkt champagne of cognac.” Nièt ieder leek daarentegen weet, dat we in krijt, krent en damast met woorden te doen hebben, die ontleend zijn aan het lat. Creta, het fransche Corinthe en damas, oorspronkelijk benamingen van het eiland Creta en de steden Corinthe en Damascus, waaruit genoemde producten respectief aangevoerd worden of werden.’ Paul in zijne Principien der Sprachgesehichte2, 80, in het hoofdstuk over beteekenisverandering der woorden schrijft: Indem man sich an eine hervorragende eigenschaft hält, können auch eigen: namen zu appellativen werden, vgl. den übergang in wendungen wie er ist ein Cicero, ein Cato und weiterentwickelung in Kannibal, Vandale; Hans, Peter, Stoffel, Hinz und Kunz, Trine, Metze (= Mechtild). Vgl. dazu auch adjectiva wie gotisch, altfränkisch, romantisch. Men vergelijke voorts: Arsène Darmesteter, La vie des mots, page 94/95: A ce point de vue, deux sortes de mots sont particulièrement intéressants à étudier, les noms propres devenus noms communs et les métaphores. Le premier point est évident et va de soi. Le mot esclave rappelle les luttes terribles où furent écrasés au début du moyen âge, ces peuples de l' Europe orientale qui dans leur langue, s' appelaient les ‘brillants’, les ‘illustres’, les ‘Slaves’ et que les Germains appelèrent corrompant leurs noms dans leur rude pro- | |
[pagina 61]
| |
nonciation, les Sclaven, faisant par une cruelle ironie de ce brillant nom un des plus misérables des langues modernes. Les Vandales et le vandalisme ont conservé jusqú à nos jours le souvenir des atrocité's commises en Afrique par les barbares compagnons de Genséric. L' histoire littéraire, ancienne, médíevale ou moderne laisse d' abondants souvenirs dans des mots tels que: agnès, amphitryon, atlas, calépin, capharnaüm, celadon, cresus, dédale, epicurien, etc. Il est à peine néessaire d' ajouter les noms historiques de certains personnages ou de certains lieux devenus cé1èbres, dont l'usage général a fait des noms communs: assassin, louis, brocard, bicoque, ripaille, galetas etc.; les noms d' inventeurs désignant les objets par eux inventés: ruolz, massicot, chassepot, guillotine etc.; les noms de lieux désignant les produits de ces lieux: valenciennes, elbeuf, cretonne, champagne etc. Dans tous les mots de cette sorte, on saisit clairement l'écho que laisse dans la langue l' histoire avec la complexité infinie des faits qu'elle présente. Wij laten hieronder een aantal woorden volgen, die evenals de hierbovengenoemde oorspronkelijk eigennamen zijn of afleidingen daarvan zijn. Al hebben wij naar volledigheid gestreefd, wij zullen toch de laatsten zijn die onze compilatie volledig willen noemen; het feit toch dat vele onzer woorden in 't dagelijksch leven voorkomende zaken te kennen geven maakt 't reeds waarschijnlijk dat de geheele voorraad met onze opsomming niet is uitgeput; trouwens het nog steeds niet onfeilbare menschenkind behoeft zich juist niet aan Horatius' obliviosum Massicum te buiten gegaan te hebben om de dupe van vergeetachtigheid te worden. Wij nemen de volgende indeeling. A. De naam van een schrijver of van een kunstenaar wordt gebruikt voor diens werk(en). Met de weinige door prof. v. Helten genoemde voorbeelden van deze metonymie kunnen wij volstaan; ieder heeft ze voor 't grijpen. B. De eigennaam van een persoon of zaak duidt meer algemeen aan iemand, die of iets, dat overeenkomstige eigenschappen heeft met dien persoon of zaak. Ook deze als antonomasia bekende figuur behoeven we niet met vele voorbeelden te illustreeren: een Piet, een Jan, een Nero, een Haag-aan-veld (= bolleboos, brani), een automedon (voerman), een Amphitryon enz. een cicero enz. (zie boven). C. De woorden, die den inwoner aan eene stad, een land enz. te kennen geven: Hongaar, Hollander enz. te veel om te noemen. D. De naam van een land(streek), eiland, plaats enz. of een daarvan afgeleid bijv. naamw. noemt het product, een handelsartikel, kortom een zaak uit die plaats enz. afkomstig. | |
[pagina 62]
| |
Men rookt portorico, cuba, havanna, manilla, braziel: een minder fijne tabaksoort is amersfoort (amersfoorder), uit Klaasje Zevenster bekend. Over de afkomst van baai zijn de geleerden het oneens, sommigen willen den naam in verband brengen met de baai van Chesapeake, waaraan Maryland ligt, anderen met Bahia. Zie Ned. Wdb. II, 801. Een liefhebber van bier vergast zich aan bok-, beter bockbier (vgl. Fr. boc(k)) d.i. bier uit Einbock, thans Eimbeck in Hannover; het jopenbier heet naar een straat in Danzig. Niet alleen bij den Franschman doch ook bij andere buitenlanders heet de jeneverGa naar voetnoot1) naar de plaats bij uitnemendheid, waar ze gefabriceerd wordt: Schiedam.Ga naar voetnoot2) Dat men verschillende wijnsoorten door den naam der plaats, waar ze vandaan komen te kennen geeft is bekend genoeg; wij noemen bijv. alicante, malaga, port (naar Oporto), Xeres dat in 't Engelsch sherris luidende naar analogie van perry (perenwijn) sherry werd en zoo in andere talen overging, madera, teneriffe champagne, bordeaux, tokaj, malvezij (naar Napoli di Malvasia in Griekenland). Of sek (Duit. sekt, Eng. sack) de vooral bij onze zeventiende eeuwsche voorvaderen (vgl. Bredero) zoo geliefde zoete wijn tot onze rubriek van woorden behoort, is twijfelachtig. Wel mogen we het woord in onze opsomming opnemen indien 't staat voor ‘kanariesek’, dus kanarische wijn, doch waarom noemt dan Godewijck in zijn Wittebroodskinderen 34 naast sek nog apart: canarische wijn? Ook hoort het woord hier thuis indien de afleiding van Xeque, een stad in Marocco juist is, maar hoe spreekt Bredero dan (Sp., Brab. vs. 2030) van ‘Spaansche sekt’? Een derde etymologie, en als die de juiste is, hoort 't woord in onze compilatie niet thuis, is dat wij in sec het Spa. seco, Ital. secco, Fra. sec te zien hebben, d.i. droog, uit droge druiven geperst (Vgl. Madera dry). Voorts noemen we niersteiner, pisporter, hochheimer (Eng. hock) en meer namen voor, ‘Hans van den Ryne’, zooals in 't Vlaamsch de rijnwijn eens schertsend genoemd is. De roem van bacharacher, naar Bacharach bij Coblenz is niet van jongen datum (zie Zwolsche Herdrukken VII, 90). | |
[pagina 63]
| |
Andere dranken, die den naam van hun vaderland dragen zijn cognac, curacao; het verkoelende sorbet napolitaine dienen we ook niet te vergeten en van de likeuren herinneren wij aan de chartreuse (bij Grenoble). Gaan wij van de dranken over op de vaste spijzen. Crecy (soep) en verschillende sausen als yorkshire, worcestershire staan nog tusschen beide in, evenals preanger, mokka,Ga naar voetnoot1) menado omdat deze in den vorm van dranken genuttigd worden. Koffie in een glas op bijzondere wijze toebereid heet mazagran naar een Algiersche stad van dien naam. Wij noemen dan: edam(mer) gruyère (naar G. in Zwitserland), cheshire alle drie kaassoorten, voorts de peper: cayenne. Spinazie wil men afleiden van (olus) hispanicum d.i. Spaansche (groente); 't woord zal echter wel in verband moeten gebracht worden met 't Lat. spina d.i. stekel. De kastanje heet naar Castana in Pontus, Bergamot (te peer) zou óf naar Bergamo in Italië óf naar Bergama in Klein-Azië genoemd zijn, veel aannemelijker echter is 't er het woord begarmodi in te zien, d.i. heerenpeer; de perzik is eigenlijk ‘Perzische (appel),’ krent draagt blijkens den naam korint naar Korinthe haar naam. Sjalot (Fra. échalotte = ail d' Ascalon) uit (a)scalonia is (ui) uit Ascalon, in Palestina; kers heet naar Cerasus. De etymologie van appel naar Abella in Campanie is tegenwoordig niet meer zonder voorbehoud aan te nemen. Namen van andere planten, kruiden, vruchten en bloemen, die met den naam van het land, van de plaats waar ze groeien genoemd worden zijn er nog veel meer. Zoo noemen we nog anjer, anjelier, volgens 't Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde 17, 159, 263, 265, 320; 18, 202 noot, uit angiere, resp. angeliere voor (genoffelen van) Angiere, Angeliere d.i. een stadje bij Milaan. Voorts medicago, de klaversoort, die naar Medie zou heeten; fenegriek, de bokshoorn, wordt verklaard als ontstaan uit faenum graecum = Grieksch hooi. Het woord boon vermelden we alleen omdat enkele etymologen dit woord in verband brengen met 't door Plinius, Hist. Nat. 4,13 vermelde eiland Baunonia dat dus boonenland zou beteekenen. Zie ook Ned. Wdb. 3,438. Zevenboom is eigenlijk Sabijnsche boom, Lat. arbor Sabina. Cantaloep, de naam voor den knobbelmeloen is ontleend aan het pauselijke slot Cantalupo. Te onrechte heeft men den naam morel voor de zure kers, wel eens in verband gebracht met de | |
[pagina 64]
| |
Mooren; inderdaad staat 't voor amarel = bittere (kers).Ga naar voetnoot1)) Het woord morel = nachtschade wordt terecht van 't woord ‘moor’ afgeleid. Door den graankooper, ook in verslagen betrekking hebbende op de gesubsidieerde proefvelden, voorts bij 't landbouwonderwijs enz., wordt gesproken van de petrowski, petkuser, schlanstedter, waarmee roggesoorten bedoeld worden, zoo van probsteier (haver), albion, munsterschen, arnhemmers (aardappelen) enz. In de artsenijbereidkunde zijn namen van planten, die heeten naar de plaats van herkomst voor 't grijpen. Wij noemen bijv. carrageen d.i. Iersche mos, naar eene plaats in Ierland, jalappe naar Jalapa in Mexico, sarsaparilla in Peru; indigo is in 't Spaansch = Indisch; van rhabarber ziet men in rha den ouden naam van de Wolga. In walnoot dat oorspronkelijk walsche d.i. gallische, celtische noot beteekent zit 't woord wal = Waal, Gallier, Celt waardoor in later tijd de Franschen (en andere Romaansche) volkeren werden aangeduid omdat deze oorspronkelijk door de Celten bewoonde landen in bezit kregen. Zie noot op bl. 65. In verband hiermee noemen we cassano (drop) en orvietaan, dit is de naam van Luppi's alles genezenden likkepot; deze toch woonde te Orvieto in Perugia. Angostura is de naam van een boomsoort, zoo geheeten naar een plaats van dien naam in Venezuela aan den Orinoco; voorts denke men aan braziel, aan fernambuck en campèche (hout); niet te vergeten is ook weichsel, 't welriekende hout voor pijperoeren, men denke aan 't ‘weichselroer’ van de pijp met ‘surinamekop’ van den ouden generaal in Ten Hoet's Groote en kleine tertsen. De beteunia (bloem) wordt wat haar naam betreft afgeleid van bettonica of vettonica naar de Vettones, de oude bewoners van Portugal. Namen van bloemen en planten als de door Vondel (Jephta 405) genoemde roos van Jericho behooren strikt genomen niet tot de door ons behandelde woorden evenmin benzoë, uit loubân djawi = wierook van Java. Tot zoover over de namen uit 't plantenrijk; wilden we alle vruchten en planten, bloemen en boomen noemen die den naam naar eene landstreek dragen - vooral bij de technische termen is dat zeer gewoon - dan zouden we een geheele reeks namen moeten opnemen die ook in iedere prijslijst onzer kweekers te vinden is. Gaan wij over tot 't dierenrijk. Van paarden sprekende heeft | |
[pagina 65]
| |
men 't over een ardenner, een hongaarGa naar voetnoot1)) een trakhener, een arabier, een brabander, een percheron (van Perche in Frankrijk). Het woord genet met of zonder de benaming ‘Spaansch’ in de dichtertaal voor vurig ros - wie denkt niet aan Pieter Spa bij 't kroningsfeest van Victoria, die vol verwachting hoorde 't trappelen der genetten
Alree van 't ruiter-eskadron,
Waar 't feestprogramma mee begon -
komt van het Arabische Zeneta, een stam der Berbers, die uitstekende ruiters waren. Waar sprake is van runderen hoort men redeneeeren over een prieborner, een rosensteiner, een durham enz.; van schapen over een negreiti, merino; van varkens over een yorkshire, suffolk, düsselthaler. Het woord trui = zeug, Fra. truie (Lat. porcus trojanus = varken opgestopt met vleesch, gelijk 't Trojaansche paard) beteekent eigenl. Trojaansch (varken), zie Darmesteter, La vie des mots p. 57. Kippen zijn brahmapoetra's, bantams, cochinchina's, crevecoeurs (in Oise in Frankrijk) houdans (in Normandie) dorkings (in Engeland), paduaners, belgen enz.; honden: St. Bernard, bernardiner, nieuwfoundlander, roquet (naar St. Roch). Onder een angora kan men een kat of een geit of een konijn verstaan. Voorts wijzen wij op kanarie, fazant, naar de rivier de Phasis in Georgie (Colchis)Ga naar voetnoot2)) sardijn (naar Sardinië), kalkoen (naar Calicoet)Ga naar voetnoot3)) labberdaan, abberdaan naar 't land der Basken, le Labourd, oorspr. poisson labourdan = labberdaansche visch.Ga naar voetnoot4)) Het woord maroc voor aap (naar Marokko) is misschien de oorspr. vorm van marot, zotskolf Mnl. Wdb. 4, 1192. Onder de namen voor verschillende soorten van katoen, zijde, wol enz. vinden wij | |
[pagina 66]
| |
vele die oorspronkelijk eigennamen zijn. Zoo paramatta, de keperstof van katoen en wol, zoo geheeten naar den naam eener stad in N. Zuid-Wales; nanking, nankinet, mousseline d.i. neteldoek uit Moussoul, himalaya flanel, madras, een soort bonte zijde veel voor zakdoeken gebruikt, naar Madras in Voor-Indie; de naam der zijden stof baldakijn herinnert ons dadelijk aan den in het Middelnederlandsch nog bekenden naam Baldak voor Bagdad, gaas heet naar Gaza in Palestina. Zoo kent men thibet als naam voor een gekeperde wollen stof, die als zij fijner is kasjimier heet. Het wollen orleans is oorspr. afkomstig uit Orleans, liége uit Luik; barège uit Barèges in de hooge Pyrenaeën en tulle uit Tulle, aan de Correze een bijrivier van de Dordogne. Voor bombazijn, bommezijn zie men beneden. Het damast met zijn ingeweven figuren heet - de Eng. naam damask wijst dat nog duidelijker aan - naar Damascus, de overoude ook uit den bijbel bekende stad; circasienne naar Circassie. Het krullende astrakan, wijst ons op de Russische stad van dien naam. Naar Calicut is genoemd 't calico en angora naar de stad van dien naam midden in Klein Azie. Katoenfluweel heet naar de welbekende stad in Engeland (man)chester. Fustein een gekeperde katoenstof draagt den naam naar Fustat d.i. oudtijds Cairo, terwijl de wollen stof als fries of vries bekend, aan de vroeger in Friesland zoo beroemde lakenfabrikage doet denken. Het grove karsaai heet naar een dorp in Suffolk. Avignon, florence, levantijn zijn even zooveel namen voor zijden stoffen. Een lijnwaad voor vrouwenkleederen is gingang, welke naam misschien ontleend is aan Guingamp in Bretagne. Kambrik, cambray, kamerdoek (Hgd. Kammertuch) herinnert natuurlijk aan Kamerijk. Het bij onze zeventiende-eeuwsche schrijvers en in navolging van hen ook bij mevr. Bosboom-Toussaint voorkomende woord armozijn voor een soort van zijde, wordt afgeleid van Ormuzd.Ga naar voetnoot1) Ook denke men aan de lakensoort die braziel heet. Waar van tapijten sprake is heeft men 't over smyrna, deventer axminster, bergamo (in Italië); arras (Arras = Atrecht) is een tapijtbehang, bij ons luidt 't ook ras (vgl. Hgd. Rasch). Marokijn is een bekende leersoort evenals corduaan, van Cordova, vanwaar | |
[pagina 67]
| |
ook 't Fra. cordonnier = schoenmaker. Perkament en de in Vlaanderen vooral vroeger doch ook nu nog bekende naam daarvoor francyn, omdat zij 't uit Frankrijk kregen, dient hier vermeld. Zie beneden. Naast Majolica naar Majorca geheeten, noemen wij 't plateelgoed fayence naar Faënza, in Emilia gelegen, dichtbij de plaats waar eens de stamvader van 't geslacht der Sforza's woonde. Tot de categorie van aardewerken behoort ook delft(sch), sèvres, china. Het baccarat (kristal) komt uit een plaats bij Luneville; een andere naam voor Thebaansche aarde is galmei, een afleiding van Cadmeia en dit van Cadmus, Thebe's stichter; bijvormen van dat woord zijn kalamijn, klemijn, klemmer (steen) Een gouwenaar is iedereen zeker wel bekend; portland is 't welbekende cement, arduin heet naar de Ardennen. Tripel is een fijne aardsoort die tot polijsten dient en heet naar 't onvruchtbare Tripolis in 't Noorden van Afrika, albast(en) is vermoedelijk van Egyptischen oorsprong, men wil 't woord afleiden van de stad Alabastrum in Thebais; agaat zou 't eerst gevonden zijn aan de oevers van de rivier Achates op Sicilie, deze afleiding is echter aan twijfel onderhevig, zie Ned. Wdb. De donkerbruine omber heet naar Umbrie, de bedoelde aardsoort werd 't eerst in die landstreek gevonden; koper heet gelijk bekend naar Cyprus, krijt naar Creta; jura en rochette(steen), bremer, eschozijn, naar Escaussines bij Brussel, en quenast en lessines eveneens naar Belgische plaatsen, verraden hun afkomst dadelijk. Dinanderie, het koperwerk van dien naam, heet naar Dinant. De turkoois, de edelsteen, dien de Duitsche kantoorreiziger droeg uit de Camera (fam. Stastok) en die zeer op prijs werd gesteld, heet zoo omdat hij uit 't Oosten komende, speciaal geacht werd in Turkije thuis te behooren.Ga naar voetnoot1) Azuur, lazuur is eigenlijk de naam van een steen en dan, afgeleid, een naam voor de hemelblauwe kleur; in 't Perzisch luidt 't woord ladjuward naar de mijnen van Ladjward. Sinopel heet naar Sinope in Paphlagonie. De naam van den groenen steen beril - men brengt hiermee in verband ons perel, parel (Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde 18, 131) hangt samen met Vidura, den naam van een berg in 't zuiden van Voor-Indie; zie hierover Max Müller, India, what can it teach us? bl. 266/7. De etymologie van ‘scharlaken’ is alles behalve zeker; hier is 't van belang er op te wijzen dat men er een verbastering in ziet van een oostersch woord, dat ‘Syrisch rood’ zou beteekenen. | |
[pagina 68]
| |
Topaas = roode steen, heette afkomstig van Topazos, een eiland in de Roode zee. Voor 't woord magnesia hebben we aan de stad Magnesia, in Thessalie of 't tegenwoordig Manisa in Klein-Azie te denken, ten N. van Smyrna; hiervan te scheiden is waarschijnlijk magneet, magnetisme enz.; salmiak = sal ammoniacum, naar de Ammonsoase in Libye, tegenwoordig oase Siwah. In 't woord groenspaan = kopergroen hebben we een navolging te zien van viride hispanum = spaansch groen. De boer bemest zijn land met chili (salpeter) terwijl guano, de bekende vogelmest den naam ontleent aan 't op de kust van Peru gelegen eiland Guano. Gambage, de gele kleurstof ontleent den naam aan Combodja in Achter-Indie; de namen adrianopel en solferino voor de roode kleur verklaren zich van zelve, voorts denke men aan berlijnsch of pruisisch blauw, welke namen wij alleen kort aanstippen hoewel zij in onze afdeeling strikt genomen niet thuis behooren. Namen van voertuigen, wagens en schepen, die oorspronkelijk plaatsnamen zijn, zijn de volgende: berline, landauer, naar Landau in Beieren, rockaway, naar Rockaway op Long-Island, hagenaar een smal kolenschip, naar Den Haag, Samoreus d.i. schip uit de streek van Sambre-et-Meuse; dogger wordt al is dit lang niet zeker van Doggersbank afgeleid. Palankyn wordt voor een vervorming van baldakijn (zie boven) gehouden. Bilbao is een soort zwaard; ook geeft men met dien naam de voetboei te kennen, die eertijds de galeiboeven aan hunne plaats kluisterde, 't teeken der galei
Dit schandlijk merk der slavernij,
dat zulke ‘onheelbre enkelwonden’ te weegbracht, gelijk we in Meier's De Boekanier lezen. Bajonet is gelijk bekend, een afleiding van Bayonne omdat ze aldaar, wanneer is onzeker, 't eerst zou zijn gebruikt. Pistool zou afkomstig zijn van de Italiaansche stad Pistoia. Biscaien is een soort geweer (kogel), een brette een soort degen, vermoedelijk zoo geheeten naar Bretagne; in Engeland is een ripon een sabel afkomstig uit Ripon in Yorkshire. Persiennes zijn jalouzieën naar Perzie alzoo genoemd. Het woord turk voor pekkrans dien men op een braadpan verbrandde, dunkt ons 't best te midden van deze vuurwapenen vermeld. Wij wijzen op de volgende namen van munten: guinje, de voor 't eerst in 1663 van goud van de kust van Guinea geslagen munt, daalder, enz. dollar uit thaler, dat een verkorting is van Joachims- | |
[pagina 69]
| |
thaler, daar hij uit zilver van Joachimsthal geslagen werd. Tornoois bij onze oudere schrijvers, Fra. tournois is een munt te Tours geslagen; in 't Mnl. komt de Byzantijnsche munt bisant, besant (vgl. Fra. besant) meermalen voor. Het pietje of zevendhalfje (32½ cent) is eigenlijk een munt van Poitou, gelijk de oudere naam, die nog uit 't Mnl. (Zie Tijdschrift IX, 289) te bewijzen is, nam. poitevijn, pootevijn duidelijk doet zien; uit 't bij Ducange vermelde picta, moneta pictavensis = geld van Poitou ontstond in 't Fransch pite en bij ons piet(je). Een andere verklaring die wij alleen pro memorie vermelden, van den naam wil men vinden in 't popje, het Pietje, dat er op voorkwam. Onder een zeeuw verstond men een zeeuwschen rijksdaalder (f 2.60). De heller zou voor 't eerst te Hall geslagen zijn, de franc heet natuurlijk naar de Franschen, Franken, gelijk de genevoise naar genua; of de florijn naar Florence heet is, al was het een florentijnsche munt aan twijfel onderhevig. De brabanders of brusselaars worden sedert 1877 niet meer onder onze centen aangetroffen. Madrid is de naam voor de bij onze vroegere schrijvers meermalen voorkomenden dubbeloen, een munt ter waarde van twee pistolen. Namen van kleedingstukken zijn: carmagnole, tijdens de Fra. revolutie, gedragen naar de stad in Piémont, cravate eigenlijk croate, wellicht omdat de Kroatiers het eerst die soort dassen droegen; carrick, de manteljas draagt misschien dien naam naar een der twee Iersche steden van dien naam (C. on Suir en C. on Shannon), een hes is een jas gelijk de Hessen veelal droegen, evenzoo denken we bij polonaise aan de Polen, de tressen daarop heeten brandebourgs. Een jersey is een lijfje naar de plaats in Engeland zoo genoemd, evenals de overjas ulster naar den naam van die plaats in Ierland, japon staat misschien voor 't oude ‘japonsche rok’, doch deze afleiding is niet boven twijfel verheven.Ga naar voetnoot1) De dalmatike der geestelijken is natuurlijk zoo geheeten naar Dalmatie. In onze oudere taal en nog in het Fransch, waar 't woord hongreline luidt, komt voor hongerlijn, wellicht omdat 't bij de Hongaren inheemsch was; het uit Cats 2, 121, 178, trouwens ook met Hooft en Vondel bekende ‘onderziel(tje)’ dat een keurs of keurslijf was, schijnt er mee identisch te zijn geweest als men Lefrancq van Berkhey in zijn Natuurlijke Historie van Holland (3, 521) mag gelooven. Hermelijn - we hadden dit woord ook onder de diernamen kunnen rangschikken - is misschien uit Armenie afkomstig, vgl. het Middelnederlandsch hermenie, hermijn, hermine en 't Fra. hermine. | |
[pagina 70]
| |
Bij gebrek aan eene afzonderlijke categorie plaatsen wij hier het woord antimacassar, die dikwijls alleen tot sieraad dienende, oorspronkelijk ten doel had de stoelen en sofa's voor bevuiling met haarolie, waarvoor macassarolie schijnt gebezigd te worden, te vrijwaren. Wat papiersoorten betreft wijzen wij op 't vroeger onder anderen door Henriette Kegge, veel gebruikte bath, dat uit de Engelsche stad Bath scheen te komen. Het bommezijn of bombazijn als naam voor een soort papier minder bekend dan voor zekere katoenen kleederstof, zou volgens prof. De Goeje (Museum II, 91) den naam dragen naar Maubidj, het Grieksche Hiëraplis aan de Euphraat; het Ned. Wdb. 3, 329 verklaart 't woord anders. Perkament en francijn behandelden we boven.Thans laten we nog eene reeks woorden volgen, die, daar geene indeeling te maken was, misschien wel wat bont door elkaar geplaatst zijn. De jeune France, de jonge Frankrijk, die volgens Joris Krastem in de Camera Obscura de oorzaak is geweest van konings- en zelfmoorden en andere revolutionnaire uitbundigheden, is een ringbaardje om de kin, in de mode gekomen, toen 't dragen van een vollen baard of van een knevel niet gedistingueerd meer was voor student en die studentikoos wilden zijn, vgl. in de Camera 't stukje, getiteld: Huurkoetsier. Het Engelsche trouwens ook door Beets in de Camera (in het opstel ‘Een beestenspel’) gebruikte woord bedlam is een wijziging van Bethlehem, het Londensche gekkenhuis St. Mary of Bethlehem heeft nog den naam in ouder vorm. Tarief, de zuidelijkste vesting van Spanje, was de plaats waar de Mooren eertijds schatting hieven volgens zekeren aanslag, zeker tarief. Bougie, de kaars ontleent haar naam aan Algiersche stad Bugia. Borgoensch, de bijvorm van ‘bargoensch’ = dieventaal schijnt al heeft 't woord er misschien niet mee te maken toch onder invloed van Borgoensch = bourgondisch ontstaan te zijn, zie Ned. Wdb. 2, 1022; 3, 565. Evenals 't woord bogger (Mnl. buggere. Fra. bougre Eng. bugger) voor een gemeenen kerel oorspronkelijk ‘Bulgaar’ beteekent - de Bulgaren waren als groote ketters bekend - zoo beteekent eunjer oorspr. Hongaar.Ga naar voetnoot1) Een derde woord is sodomiet, dat naast zijn speciale beteekenis voor ‘ontuchtig persoon’ de meer algemeene | |
[pagina 71]
| |
van ‘smeerlap’ gekregen heeft. Kannibaal staat voor karibaal naar de Cariben, de menscheneters op de Antillen. Bij vandalisme, vandaal denkt ieder natuurlijk aan de woeste volksstammen, die zooveel kunstschatten meedoogenloos vernielden, speciaal te Rome in 455. Van kunstschatten sprekende herinneren wij aan de versieringen, die wij arabesken en mauresken noemen, terwijl meanders, de Grieksche wandversieringen, naar de bochtige rivier Méander heeten in Klein-Azië. De wijnhandelaar tapt zijn bordeaux in bordelaises (vgl. het Mnl. bijv. naamw. bordeloos); de visscher gebruikt zijne trap-seine d.i. een soort vischnet, zoo geheeten naar de stad van dien naam op Rhode-Island. Ieder die eene papierfabriek bezichtigt zal gewezen worden op de roer- of maalbakken die men hollanders heet. Een feest bij gelegenheid van de prijsuitdeeling bij een wedstrijd op schaatsen bijv. hoort men wel in Friesland eens betitelen met den naam frascati; hebben we hier te denken aan eene gelegenheid, die naar de schoone, aan villa's zoo rijke plaats van dien naam bij 't oude Tusculum zich noemde? Geen zeldzaamheid is 't op feestgidsen te lezen: vauxhall, door den Schoolmeester (in Het Paard) grappig verbasterd tot fokzaal; ook hierdoor wordt een gelegenheid tot vermaak van zekere soort verstaan; ongetwijfeld moeten we denken aan de navolging van vauxhall-gardens in Londen, voormalige openbare uitspanningsplaatsen, gelijk de wereldstad er meerdere kent o.a. Pimlico. Daar die vauxhall-gardens hun naam dragen naar een Franschman Devaux, die in de 17e eeuw een dergelijk café-chantant zou hebben opgezet hoort 't woord als zoodanig onder categorie E thuis, waaronder woorden besproken worden die een eigennaam van een persoon tot prototype hebben. Het casino is ook eene gelegenheid om 't ‘menschdom vermaak te scheppen’; we hebben hierbij niet zoo zeer aan den Monte-Casino met zijn beroemd klooster te denken dan wel aan het Italiaansche casina, casino dat uitspanningsplaats, buitenplaats beteekent. Het bij onze rijwielhandelaars gebruikelijke tattersall voor magazijn en rijbaan is een navolging van de groote paardenmarkt in Londen van dien naam, die haar naam ontleent aan Lord Tattersall († 1795). Boston 't kaartspel zou naar de Amerikaansche stad heeten omdat 't daar tijdens een beleg (1775) zou zijn gespeeld; zoo wordt hasard genoemd naar de stad Hezar in Palestina, waar 't dobbelspel zou zijn uitgevonden (zie Schultz, Das höfische Leben zur Zeit der Minnesinger I, 412). | |
[pagina 72]
| |
Vaudeville is een verbastering van Val (meerv. Vaux) de Vire = dal van Vire (in het département du Calvados, in Normandie). Olivier Basselin, voller te Vire dichtte in de 15e eeuw spot- en drinkliederen, die den naam van het land des dichters kregen, welke zich later wijzigde tot Vaudeville. De atellanen, de oudtijds te Rome zoo gevierde landelijke kluchtspelen, de voorloopers onzer harlekinaden, heeten zoo naar Atella in Campanie. Gavotte wil men in verband brengen met den naam der stad Gap, in de hooge alpen van Dauphiné; het is niet onmogelijk wanneer men bedenkt dat de carmagnole naar een stad van dien naam in Piémont heet, bergamasque naar Bergamo; voorts denke men aan cracovienne, (n. Krakau) varsovienne, (n. Warschau) écossaise, allemande, bernoise, (naar Bern), mazurka (naar Masovie) tarantella (naar Tarente), wij herinneren hier tevens aan brabançonne, marseillaise. Lommerd, gelijk uit lomberd en lombard nog duidelijk blijkt, is afkomstig van de Lombardijërs, die in vroeger tijd de groote geldschieters waren. Dat er echter behalve de Lombardijers en de Joden nog anderen waren die zich met den geldhandel onledig hielden, mag men opmaken uit 't Middelnederlandsche cahorsijn, cauwersijn = bewoner van Cahors in het departement du Lot, dat ook woekeraar beteekent. Utopie naar Thomas Morus' schildering van den modelstraat Utopia noemen we hier voor de volledigheid. Karyatiden, de zuilen in beeldvorm, gelijk 't Erechteum op de Akropolis van Athene vertoonde, heetten naar Karai, een stad in 't oude Laconie, waar een beroemde tempel van Artemis stond, welks priesteressen karyatiden genoemd werden (vgl. Vitruvius, de Architectura I, 1); zijn die beelden voorstellingen van mannen oorspr. krijgsgevangenen voorstellende, dan heet men de zuilen persieken. De attiek (naar 't oude aan bouwwerken zoo rijke Attica) is een deel der kroonlijst van een gebouw.Slaaf is identisch met den volksnaam Slaaf; de beteekenis ‘lijfeigene’ kreeg het in den tijd der woedende oorlogen tusschen de Duitschers en Slaven, toen de laatsten als ze krijgsgevangen werden natuurlijk hunne onafhankelijkheid geheel misten. Uit 't Duitsch is 't woord overgegaan in de andere Germaansche talen en zelfs in 't Fransch en Italiaansch. Vgl. Lat. mancipium = met de hand gevangene en Gri. δορυάλωτος, δοριάλωτος = met de lans gevangene, maar beide ook = slaaf. Het Fransche woord voor ‘cursief’ is italique naar Italie, waar 't door den bekenden uitgever Aldus Minucius, den vriend van Erasmus werd uitgevonden, (zie ben. aldine). Gelijk in 't Fra. phare = een vuurtoren in 't algemeen omdat op 't eiland Pharos bij Alexandrie een bijzonder groote vuurtoren | |
[pagina 73]
| |
geplaatst was, zoo is in die taal galetas een toren of hoog gebouw in 't algemeen, hoewel 't oorspr. de naam is van den toren van Galata, een voorstad van Constantinopel. Het is hier ook de plaats om de door de historische critiek reeds verdacht gemaakt damiaatjes van Haarlem te vermelden. Dauphin, dolphijn, delphijn was oorspr. de titel van den prins van Dauphiné, later (na 1349) werd 't die van den Franschen kroonprins. Filister, een studententerm die naar 't voorbeeld van 't Hoogduitsch naast 't woord ‘ploert’ = niet-student gebruikt wordt, is oorspr. Philistijn. De Philistijnen werden reeds bij de oude Joden met minachting genoemd, zie bijv. de boeken van Samuel I, 27, 26 en II, 1, 20. Ghetto is 't Jodenkwartier te Rome, in meer uitgebreide beteekenis is 't in 't algemeen: jodenbuurt. Patois hoewel een Fransch woord is bij ons zoo gewoon voor ‘volkstaal’, dat wij niet aarzelen 't hier te vermelden. Het is ontstaan uit t Latijnsche patavinitas d.i. eigenaardige taal van Patavium (Padua), van welke de schrijver Livius zich volgens zijn uitgever Pollio in zijn geschiedbeschrijving zou gebezigd hebben. Het woord kreeg later de boven meer algemeene beteekenis. Vgl. evenzoo soloecisme eigenl. woord of uitdrukking in 't idioom van Soloi in Cilicie. Tot de Fransche woorden, die in onze taal burgerrecht verkregen hebben behooren (on)gegeneerd en gêne; ook wat deze woorden betreft zijn de etymologen het niet eens. Sommigen willen 't als een oorspr. germaansch woord beschouwd zien, samenhangend met 't Ohd. jehan, Osaks. gehan, Mnl. giėn, welks wortel we ook in ons woord biecht (uit bi-jecht, bi-jicht) aantreffen; anderen denken dat 't, staande voor gehenne, uit 't Middellatijnsche gehenna is voortgekomen. Dit gehenna is 't uit de evangeliën (Matth. 5, 22, 29, 30; Markus 9, 43, 45, 47; Lukas 12, 5) bekende γέεννα, dat een verbastering is van 't Hebreeuwsche gei-hinnom (zie 2 Kon. 23, 10) d.i. het dal des geheims (bij Hinnom ten z. van Jeruzalem), in onze vertaaling weergegeven door hel, helsche-vuur, waaruit zich het begrip helsche pijn, kwelling, last, hinder ontwikkelde. Het Fra. woord flandrin = lange slungel is eigenlijk ‘bewoner van Vlaanderen’. Ten slotte wijzen wij nog op de uitdrukking: op zijn (oud) Aarlanderveensch of Aarleveensch d.i. op een ongemanierde wijze, daar de bewoners van het Zuidhollandsche dorp Aarlanderveen zoo 't schijnt niet tot de verlichtsten schijnen behoord te hebben.Ga naar voetnoot1) (Slot volgt.) G.A. Nauta, Warffum. |
|