Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
Vondel-studieën.
| |
[pagina 426]
| |
vlucht vrij naar 't eeuwig verblijf en 't onsterfelik leven. Dat was alvast 'n winst, en 'n loon en eer tegelijk. Maar die winst werd noch zoveel te groter, doordat bij de strijd de vervolger zo kolosaal veel had verbeurd. Zo'n keizer of z'n handlanger b.v., die 'n christen had gemarteld, gekruisigd of verbrand, kreeg dadelik daarop de allerakeligste visioenen, waarbij hij klappen kreeg, in 'n hoek werd gedreven, z'n rust en zelfbezit kwijt raakte, op de knieën viel voor de Majesteit van God, en in z'n vernedering, als hij 't ten minste noch waard was, nu en dan wel eens 'n christen mocht worden en 'n leven van boete en berouw mocht leiden, maar toch meestal - want martelaarsbloed gaf zwarte vlekken, - z'n bezoedeld leven niet anders kon eindigen, dan vroeger of later door Lucifer in de Afgrond te worden gesleurd. Kreeg hij dan hier beneden de ‘ellende’ maar voor 'n deel, dààr altans had hij het voor eeuwig te pakken. Zo redeneerde de Kerk, en zo moest ze doen. Ze bouwde haar zelf 'n Historie; gaf ze de kritiek het woord, ze brak zich zelve af. Zelfs was ze in die opbouw genoodzaakt, in machtige proportieën te werken voor 'n overstelpende Rots-burcht, opdat ze eenmaal, wijzend op de eeuwige Godsstad van ‘historie’ of traditie, zou kunnen braveren met Vondels martelaars-motto: Tantae molis erat Romanam condere gentem!
Vondels drama's zijn zeer uiteenlopend. De vertaalde zijn z'n modellen: de Bijbelse de toepassingen, waaronder de terecht door hem zelf geprezen Jephta, - behoudens 't 5de bedrijf, dat er niet bij hoort, - van grote dramatiese kracht is. Andere zijn allegorieën, op Seneca's planken uitgebouwd; weer andere heiligenlevens in dialogen, in de trant van de mirakelspelen. Van deze laatste gaf hij er niet veel; ook 't langste leven en de volhardendste ijver zijn aan grenzen gebonden, en wie zou 't bestaan ze alle te geven? En bij de drie die hij gaf, de Peter en Pauwels, de Maeghden, en....Maria Stuart, want ook zij is een martelares, gedacht hij er ook andere. In die drie ‘drama's’ steekt heel wat kennis en voorarbeid. Klaarblijkelik zijn ze geïnterpoleerd, met hier niet al te onpas aan te brengen brokken, van met voorliefde bewerkte Kerk- en Konstantijnstudieën. De dialogen zijn met afwijkende draden gebreid. Er is reden te geloven, dat Katholieken noch Protestanten er smaak in hebben kunnen vinden. Neophyten-ijver geeft zo licht kennis voor kunst; en Vondel heeft het toneel te zeer als n plaats van nut en vermaak geprezen, om van z'n toeschouwers te mogen eisen, dat ze vrede zullen hebben bij 't vertonen van 'n massa bekende en niet-bekende kerkelike traditie, die in mooi gezegde verzen wordt uitgestald, maar waartussen geen afstanden ruimten laten voor 't spelemeien van de ontspannen geest of voor 't peinzend dringen en dwalen van 't geestelik oog over brede en diep-menselike velden. Want geen wereld voor mensen toch, is deze mirakelen-wereld; er wordt niet eerlik gespeeld; men vliegt er met valse vleugels en geeft er geen eigen werk. Zodra we er een bij de kladden hebben, en hem schudden, om te zien of hij als 'n schepsel als wij voelt, eclipseert hij en doemt 'n el of vijf, zes verder op als 'n dreigend hologig spook. | |
[pagina 427]
| |
De Peter en PauwelsGa naar voetnoot1) zijn van 'n geheel M.E. kleur. De bouwstoffen zijn dezelfde als bij Vincentius en Maerlant b.v., die van zelf de traditie volgen. Hoe Paulus in Rome kwam, beschrijven ons de Handelingen; hoe Petrus er kwam, vult de legende aan. Ze waren er in elk geval samen, zo 't heet; en eenmaal samen, delen ze bij Vondel verder hun lotgevallen tot nabij de dood. Ze ontsnappen beide; aan beide overkomt het Quo vadis; beide keren vrijwillig terug, worden door de rechter berispt, naar buiten geleid en veroordeeld, liefst noch wel op dezelfde dag en hetzelfde uur. 't Enigste verschil geeft de wijze van executie: Petrus wordt inverso ordine, met de voeten omhoog, gekruisigd; Paulus wordt met het zwaard onthoofd. Deze beide Apostelen met hun aanhang nu zijn in dit sterk dualisties spel de wapenvoerders van Christus, die z'n Koninkrijk hebben te verdedigen tegen het rot der Luciferisten. Ze zijn nà Christus de eersten, van de Kerk zijn ze de zuilen. Maar omdat ze mensen zijn tevens, zijn ze ook zondige mensen; en omdat ze de zonde als ware berouwhebbenden, diep betreuren, zijn ze uitgebeeld als boetvaardige monniken, die elk ogenblik hun misgrijpen gedenken, zich voortdurend kastijden en zonder ophouden tranen plengen van boete en spijt.Ga naar voetnoot2) Wangen en baarden leden van 't oogvocht, 't stalen geloof wordt noch meer gehard in 't zilte bad. Omstandig verhaalt de Bethsaïder aan Paulus z'n verlochenings-geschiedenis: geen haan kan er kraaien, of hij krijgt het te kwaad; 's Heren dis was hij al lang onwaardig, en noch veel meer bezwaart z'n zondige ziel de post van 's Hemels portier; Paulus ook, die zich zelf noch veel schuldiger kent, omdat hij Stephanus mee stenigde,Ga naar voetnoot3) en de eerste christenen mee vervolgde, hij ook heeft 'n gevoel, alsof hij zelfs mee de Heer aan 't kruishout genageld heeft. Maar krachtens hun uitverkiezing staan zij onfeilbaar sterk: aan Simon Petrus had de Heer de hoede van z'n kudde bevolen; aan Paulus was hij verschenen, en had hij z'n taak gewezen. Wèl maken oude zonden nieuwe mensen; zij, die kerfstokken met zich droegen, maten 't beste 'n andermans rug. Ze zullen nu stààn, ze zullen nu vàllen voor Hem; ze horen alleen naar de oproep van Boven, en zullen de mensen de mensen laten; en na één oogenblik twijfelen, - hun wikken en wegen had voor de toekomst der hunnen 't blijven het beste geoordeeld, - werpen ze zich beide in de macht van hun kwellers. Hùn uur heeft geslagen; voor de toekomst der Kerk, - ze weten 't nu vast, - zorgt God!Ga naar voetnoot4)
Tot de personen, die te Rome of in haar schuilhoeken, de aanhang van de Apostelen uitmaken, behoren, behalve Linus, de opvolger van Petrus | |
[pagina 428]
| |
als ‘bisschop’ van Rome, ook 'n oudere en 'n jongere aan Christus gewijde jonkvrouw, in 't spel te beschouwen als de eerste tiepen van de latere ‘Maagden Gods’, de aardse bruiden van de Hemelse Bruidegom. Ze zijn, als Linus, getrokken uit de legende, en dus ‘histories’ hier op hun plaats. Plautille komt er voor in 't bekende verhaal van de uittocht buiten de Ostia-poort, wanneer Longinus, Cestus en Megestus, die onderweg nog bekeerd worden, Paulus naar z'n strafplaats geleiden. Bij de stadspoort zou de Apostel aan de maagd om 'n sluier hebben gevraagd, om die in 't doodsuur voor de ogen te binden, en haar daarbij z'n aanstaande spoedige wederkomst en de teruggave van 't doek hebben beloofd. En waarlik, kort na de voltrekking van 't vonnis moet Paulus' geest, verschenen aan 't hoofd van 'n ontelbaar witte schaar van hemelingen, aan de verheerlikte jonkvrouw de sluier hebben ter hand gesteld, met de belofte van haar toekomstige zaligheid.Ga naar voetnoot1) De jongere maagd is Petronella, in de legende de dochter van Petrus, van wie eveneens de roep van standvastigheid, heiligheid, en van 't martelaarschap is uitgegaan,Ga naar voetnoot2) en die door Vondel, waarschijnlik met hogere eisen, een ‘scholier en dochter naar 't gemoedt van onzen Bisschop Peter’ wordt genoemd.Ga naar voetnoot3) Beide vrouwen, in 't spel gestoken, brengen er ‘historie’ en ‘actie’ in; beide, - en de toewijding van deze eerste christinnen is hier op haar plaats, - dringen heldhaftig en listig door tot in de Mamertijnse gevangenis; en weten in 't belang van hun vervolgde zwakke aanhang, Petrus en Paulus te overreden, de dood met de vlucht te ontvlieden, en in hun schuilplaatsen de benarde zielen te troostenGa naar voetnoot4) Als alle personen in Vondels en trouwens in al de drama's van z'n tijd, praten de vrouwen als Brugman, en weten ze, tegen de redenen van de vaders in, hen naar hun kant over te halen. Maar ook, zoals het betaamt, onderwerpen ze zich in de Godsspraak, die gebiedt, dat Christus opnieuw, in Petrus, gekruisigd zal worden. Zij voelen het mede: die z'n Meester verliet, moest 't naaste Hem volgen; de Verlochende wordt 'n Voorbeeld. In heur verlatenheid getroost, en door de moedige Vaders gesterkt, volgen de vrouwen de martelaars naar de sterfplaats; Plautille keert terug, aan Linus verslag doende van Paulus laatste woorden; Petronel roemt de heldenmoed en de godsvrucht van haar dierbare Vader Petrus.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 429]
| |
De manier, waarop de Apostelen ontvluchten, onderstelt, zo geen omkoping, dan toch deels vrouwenlist, deels toeval. De schildwacht slaapt; 'n waakhond ronkt; de nachtelike ronde is afgetrokken; Petronel draagt valse sleutels en is in staat, boeien te ontsluiten. De cipiers Proces en Martiniaen, die als de verantwoordelike personen voor 't poliesie-hoofd Agrippa worden gedaagd, begrijpen van de hele toedracht niemedal; er was aan muren en poorten niets gehavend, aan sloten en grendels niets verdraaid. Agrippa is buiten zich zelf en vraagt verantwoording.Ga naar voetnoot1) Daar helpt ineens de vrijwillige terugkomst van de Martelaren, de benarde cipiers uit de brand. Aan die twee mensen, noch aan de overige bewakers, is iets te verwijten, zeggen de heilige mannen; laat die onnozelen gaan! Wat zouden ze vermogen waar God gebiedt! - Hoe ze zelf er uit kwamen? - 't Wapen van 'n heilige in Christus is 't mirakel. Christus zelf is in de M.E. 'n Mirakel-Meester, veel groter dan Elia of Mozes. De Apostelen spelen met hoge troeven. ‘Wat drommel! Konden die sloten niet vanzelf openspringen, als God het wou! Wist dan zo'n Agrippa niet, dat het voor 'n Verlosser van zielen 'n kleinigheid was, 'n deur te openen! Had dan de ezel van 'n poliesie-commissaris nooit gehoord, dat hij, Petrus, uit de ketenen en de torens van Herodes, door 'n Engel bevrijd was, en dat z'n strijdgenoot Paulus, in Philippi met Silas gevangen, door z'n gebed z'n kerker tot in de grondvesten geschokt, en z'n vervaarde cipier, nu roemende in de macht en 't kruis van Christus, tot het ware Geloof bekeerd had?’Ga naar voetnoot2) En zo houden de wonderen nooit op: altijd gaan ze voort van Gods Geest, als de geheime kracht van Z'n bevoorrechte strijders, te getuigen. Paulus bekeert op de strafplaats soldaten, geeft als geest z'n relikieën weg; na de zwaardslag roept z'n mond driemaal Gods naam; z'n bloed spuit omhoog; z'n hoofd omgeeft 'n aureool; 't springt driemaal op, en driemaal door het hoofd geheiligd, opent de grond drie gewijde bronnen.Ga naar voetnoot3) Petrus wordt, in omgekeerde houding aan 't kruis genageld, met de profetiese Geest vervuld. Noch vijfmaal vijftig jaar, voorspelt hij, zal 't noch ‘marteldroppen’ regenen; noch driemaal negen ‘Bisschopskoppen’ zullen aan een snoer geregen worden, aleer het Gode gevalt een held te verwekken, die z'n Stoel van 't heidense juk zal ontheffen, en voor de christenen hun tempels zal openen. Voor één ding dient men te waken, besluit hij. Voor éénheid vooral. Want de Apostel voorziet stervend de tweedracht in de boezem der Kerk, en de aanvallen van de Noordelike en de Arabiese volken.Ga naar voetnoot4)
Tegenover de Gezanten en Martelaren in Christus, staan de boden van de Afgrond, de werktuigen van Satan. Vooreerst de Keizer, en in zijn stoet de tovenaars, de imitatie-Godskinderen, waanwijzen en huichelaars, | |
[pagina 430]
| |
zoals de Egyptiese hofprestidigitateurs tegenover Mozes, en de Baäls-dienaars tegenover de Profeten. Ze mogen met wat handigheid enkele donmen en dwazen winnen, maar leggen het bij de eerste ernstige proef dadelik af tegen de Wonderdoeners der Waarheid. Nero, die dat goedje beschermt, is dan ook door alles heen slecht. Niet dáárom, omdat hij 'n onmens is; ook niet, omdat hij de Christenen vervolgt; hij wordt verstoten door de zijnen zelf. Opperpriester is hij, ja, maar 't is er naar. Het Pontificaat opgelost in de hoogste monarchale waardigheid! 'n Mooie zaak voorwaar, mooi erfstuk van z'n voorvader Caesar.Ga naar voetnoot1) En dan noch wel 'n Opperpriester, die niet zoals 't hoorde, door de priesters zelf, maar door 't lekenvolk verkozen werd!Ga naar voetnoot2) Wat men weer te danken had aan 'n andere voorvader, die om zich te wreken over z'n uitsluiting uit 'n erfelik ambt, het kiesrecht aan 't volk had weten over te dragen. En de appel was niet ver van de stam gevallen. Zo de voorouder, zo de naneef. Wat kon zo iemand malen om 't Geloof! Wat zou hij geven om heilige tempels, en Godenbeelden! Soldaten ontwijdden de heilige drempels; tempeloffers werden geroofd; kostbaarheden, tot munt gesmolten, vloeiden weg uit de geplunderde kassen. Z'n onzuiver lichaam durfde de bron van Mars ontheiligen; z'n lichte zin vond vermaak in dwaalleer en uitheemse culten, in 't onteren, o schande! van Vestaalse maagden; de Goden tartend gaf hij de heiligdommen aan 't vuur ten prooi. Vesta zelf waart sidderend rond; de priesterschap weet geen raad; schoon vasthoudend wat ze kan, ziet ze helaas! ook de Galileeërs opdagen en de zielen ten afval slepen.Ga naar voetnoot3) Eénmaal noch evenwel zullen de Flamen en Vesta's bruiden te zamen de troontrap beklimmen, ter wille van 't hoogste Doel de Vorstenhand kussen die men niet afhouwen kan.Ga naar voetnoot4) Onrustbarende verschijnselen hebben zich voorgedaan; de ontstelde natuur en de gestoorde Goden wijzen op 'n dreigend gevaar; 't Vestaalse vuur ging uit; de bliksem sloeg in de tempels; 'n offerstier holde weg, het zout en 't meel vertrappend; branden, en bevingen in 't Oosten; misgeboorten, gedrochten, kometen; heel deez' theater-toestel voorspelde schokkende dingen, tenzij..... 'n laatste uitroeiing van de overblijvende Galileeërs, - reeds was de brand van Rome met Christenbloed geblust, - de verdere schande van de altaren mocht afkeren, en Numa's wet op z'n oude bodem mocht blijven gevestigd. De vurige priesterbeden missen hun werking niet; Nero's dilettantisme, dat in het hoopje ‘Sibillen’ weinig gevaar zag, stemt er ten slotte in toe: hij zal de gevangen Apostelen overleveren aan het Gerecht.Ga naar voetnoot5)
Voor de eenheid van tijd, is volgens Aristoteles' toneelwet, gezorgd, en | |
[pagina 431]
| |
daarom was het ook juist in de nacht, voorafgaande op de audiëntie aan de Flamen en Vestaalse maagden, dat iemand anders noch, in 'n droomverschijning bij Keizer Nero zelf, het offer eist, dat de voorstanders van het Heidens geloof raadzaam vinden te brengen.Ga naar voetnoot1) En die iemand, welke Nero in z'n bange slaap tot wraak aanport, is Simon de Tovenaar. De Kerk en haar litteratuur heeft de Apostel-geschiedenis met brede tussenzetsels uitgewerkt, en de Samaritaan, die de Heilige Geest voor geld wou kopen, heeft in de M.E., als van de Apostelen verstoten, en vanzelf de aangewezen drager van anti-christelike valse-profeten-tentasies, zich heel wat beruchtheid moeten getroosten. Zoals dat in 'n Mirakelspel hoort, stijgt hij als 'n boze geest op uit ‘'s Afgronds stoel,’ en die hem, naar de eis van 't parallellisme, op de reis vergezelt, is de tegenstander van Paulus, de minder bekende Bar Jezus of Elymas uit Paphos. Beide worden door de Hellevorst gezonden, om nieuwe machinatieën tegen 't Christendom te beginnen.Ga naar voetnoot2) Lucifer weet wel, waarom hij Simon stuurt: oude rekeningen vragen afdoende kwitantie. Simons arbeid, in Galilea gestaakt, was te Rome opnieuw vertoond; als christen gedoopt, had hij ook een schijntje van 't christen-voorrecht gekregen; maar, misdeeld van de Heilige Geest, was hij op verre na de rechte Jozef niet. Wat hij dan ook te Rome presteerde, zogenaamd dodenopwekken, 't maken van koperen slangen en mensenbeelden, die zich bewogen of praten konden, - was dan ook maar namaak, en kon slechts de bewondering opwekken van liefhebberij-mannen als Nero en van enkele dommen en kortzichtigen uit de grote hoop. Daarbij vond hij 't nodig, op Petrus af te geven, - mooie manier om zich zelf te verheffen, - en de massa te verbazen met hardlopen en vliegen, alsof het opvaren van de Nazarener een kunst was geweest! Met al dit vertoon en gezwets evenwel, had de schijn-Apostel het moeten aflegggen tegen de echte. Keizer Nero, - dus halen de Middeleeuwers 't begin op, - had onder z'n verwanten 'n sterfgeval, en nu moesten de beide Simons op het lijk hun kunsten beproeven. Vermetel - want diep moet z'n val zijn! - stelt de valse apostel als eis, dat zo de toer hèm gelukt, de konkurrent het leven moet laten; mislukt z'n kunst, en slaagt de ander, dan geeft hij zich zelve prijs. Hij begint z'n werk, en de omstanders menen al beweging in 't lijk te zien, en 't zelfs te horen spreken. Hoe dwaas, roept men al, van die Petrus, tegen zo'n baas van 'n tovenaar op te durven treden. Maar Petrus beweegt hen, te zwijgen en af te wachten. ‘Ziet, goeie mensen,’ zegt de Apostel, ‘wat je daar wordt vertoond, is ijdelheid, en verre van Waarheid. Mensen die opstaan en levend worden, moeten ook lòpen, pràten en èten als levende mensen. En dat doet dit lijk niet. Laat die valse profeet eens heengaan; en let eens op, wat er van aan is!’ - En waarlik, de tovenaar gaat heen, maar 't lijk blijft stil liggen. Nu is 't Petrus z'n beurt. Hij bidt, en van verre staande, roept hij met luide stem: ‘Jongeling, sta op, Christus moge u genezen!’ en zie, de man stond zonder | |
[pagina 432]
| |
verwijl op, en liep, en sprak, en at. Nu wilden de lieden de éérste tovenaar stenigen; en ze zouden 't gedaan hebben, als Petrus het niet belet had. De overwonnen Simon - dus neemt Vondel de draad van de M.E. over,Ga naar voetnoot2) - wilde na deze belediging de ondankbare stad verlaten, waar z'n kunst zo veel goeds had bewerkt, en zei dat hij weer naar de Hemel terug wou. De aangekondigde dag brak aan, en Simon beklom het Kapitool. Maar goede geesten verdrijven biddend de dienaars van Satan. En terwijl de tovenaar over de hoofden van de schare zweeft, verhoort God de stem van z'n Gezant, ontmaskert de valsheid, laat Simon met verbrijzelde gewrichten neervallen en kort daarop 'n ellendige dood sterven. Sedert verkeert hij in de hel; en Nero, die z'n vriend niet vergeten kan, laat nu Petrus vatten, de oorzaak van Simons dood; na 9 maanden arrest komt de overwonnene, zoals we zagen, opgepord door de duistere Machten, en tegelijk gesteund door auguren en priesters, bij de Keizer vergoeding vragen voor z'n geleden schande, en voor de gekwetste eer van Lucifers dienst.
Zoals de tovenaar Simon in de schaduw van Petrus sluipt, vervolgt Elymas Paulus de Tharser. Een soortgelijke legende, als die omtrent de Bethsaïder, geeft hem aan Nero gevangen. Hem, overeenkomstig z'n onverschrokkenheid, geven de M.E. de eer, dat hij vóór z'n dood de Monarch met z'n wederverschijning dreigt, daarbij bij voorbaat 'n wissel trekkend op de zekere zege, verknocht aan de dood in Martelaarschap. ‘Christus aan het kruishout zou Heer zijn van hemel en aarde? hij, Nero, was hij niet de Winnaar, en Paulus, de dode Koning z'n knecht, de verslagene?’ - ‘Die 't laatst lacht,’ had de dienaar gezegd, ‘is eerst de Onoverwonnene!’ Hier staat het diepste van 's Christendoms zin in heroieke worsteling. Helder aanschouwelik treedt de Trieomf naar voren, nu 't Christen-leven begint waar 't aardse eindigt. Tartend roept in fier Geloof het verdrukte troepje de eeuwen uit: Dood, waar is uw prikkel! hel, waar uw zege! De heidenen zullen ontzetten, de Machtigsten zullen buigen. Wat heeft de Kerk niet van het christendom gemaakt, wat heeft ze er niet van moeten maken, om de diepe kern te behouden! Haar tempelwanden in ridderhallen herschapen, behangen met wapentuig en reuzenzwaarden! Daar staat dan Nero, in de volgende, duistere nacht met steile haren. Boze geesten omzweven hem. De zielen van de door hem gedoden en geschandvlekten doemen op. Daar naderen z'n vrouw en z'n moeder. Grote goden! daar staat ook Paulus; Seneca komt en omarmt hem. Uit Spanje klinkt krijgsgeschal; Galba staat op; in 't Oosten nadert de Persiaan; daar komen uit Azie heiren van christenen; uit de hemelse sferen dalen de witte, gepalmde scharen. De keizer wordt zinneloos; hij die eertijds Orestes speelde, waant nu zelf Orestes te zijn, verwart Mycene met Misenum. Zò
straft hem God; zò | |
[pagina 433]
| |
loont z'n meester het kwaad; zò waar is 't, dat het boze vergaat, en het Goede, onder de leiding van de altijd waakzame Hemel, zegeviert.Ga naar voetnoot1)
De Renaissance kan zich niet dan langzaam losmaken van 't onware en legendariese in de universele kennis, die de M.E. haar hadden overgeleverd, en wat we in de 17de eeuwse literatuur aan historiese en natuurwetenschappelike realia aantreffen, - het mythologiese laat ik hier buiten, - is nauw aan de M.E. verwant, staat in elk geval scheef tegenover onze nieuwere inzichten. De geografiese orieëntering is gebrekkig, en herinnert aan die van de Grieken en de Romeinen. De Hyperboreërs van de eersten waren de Scythen van de laatsten geworden, en nu eens 't bezongen volk van het verdwenen patriarchaal geluk, dan weer de gevreesde horden van over de Rifese bergen. Noch in Vondels tijd was in de literatuur, al wat aan Hunnen, Goten, Gepiden en Avaren de Noordelike en Noordoostelike grenzen van 't Romeinse rijk had besprongen, afkomstìg uit 't Scythenland; 't was àl Seyth en Noorman, tot aan de latere Seldsjoeken en Turken toe, evenals al wat van Justinianus' tijden af de Oostelike grenzen bestookt, op rekening van de Saracenen gebracht wordt. Feitelik deden al die volkerennamen bij iemand als Vondel, niets af; de hele massa was over één kam te scheren; al die uit onbekende streken opdoemende scharen waren de benden van de Antikrist, die tot straf van de volken, over de Romeinse en Galliese gewesten los waren gelaten. Bij hèm en bij de Middeleeuwers, van wie Vondel er één is, werden de schokkende gebeurtenissen en Barbaren-invallen, die de val van 't Romeinse rijk vergezelden, als kastijdingen en roedeslagen Gods, aan 't leerzame nageslacht voorgehouden; en zo bij de inval der Hunnen in Gallie, te midden van de algemeene verwoesting, steden als Orleans en Troyes de vernietiging ontkomen, dan is haar behoud te danken aan de Hemel, die Z'n straf opschort, ter wille van 't gebed van beproefde en heilige Bisschoppen: oasen van boetvaardig Geloof in de wildernis van onreine gedachten, Godverzaking en ergelike Wandel. Ontzettend is op de fantasie van 't Westen, de uitwerking geweest van de strooptochten der Hunnen-horden in de beschaafde wereld. Eeuwen lang noch na de ondergang van dit volk zelf, joeg bij de verschijning van 'n verdoolde of stropende volksstam in de noch niet bezonken chaos, de roep: de Hunnen komen! ganse steden en dorpen op de vlucht. De faam vergezelde de naam; en de schrik joeg hem op tot geweldige en wanstaltige omtrekken. Geen mensen waren 't, zeiden de Middeleeuwers, niets menseliks hadden ze over zich; ze waren duivelen gelijk, klein, zwart, en terugstotend van aangezicht, zodat de moedigste ontzet terugweek; voor ogen hadden ze gaten in 't hoofd; 'n baard droegen ze niet: de pasgeborenen vilden ze de wangen. Van zelf waren ze ook van 'n verdachte kom-af; | |
[pagina 434]
| |
geen Troje-held had hen, zoals de Westerse volken, gewonnen. Integendeel. Filimer, de Gotenkoning, had op z'n tocht uit Scandia door Scythie, daar tussen z'n volken, onbekende en reusachtige vrouwen gevonden, in hun eigen taal Alruins geheten; deze vrouwen, uit z'n legers verdreven, hadden zich in de wildernissen vermengd met de Bosmensen of Faunen, en uit deze monster-geslachten waren de schrikwekkende Hunnen voortgekomen. Tegenover deze ‘duivelen’ in krijgsmansgedaante, door wie God, om de mensen weer tot Hem te brengen, zoveel rampen over de Christenheid had gebracht, stelde de Kerk een heir van heiligen van hoge geboorte, hoge staat en vlekkeloosheid, om met het geduldig martelaarslijden van deze uitverkorenen, de overmacht van 't ruwe wereldse geweld te bestrijden. Het diepst van 't christelik denkbeeld wordt ook hier weer, zoals in de dood van Christus en van z'n Apostelen, - in 'n vrijwillig offer veraanschouwelikt; de Kerk las de historie en de mensenlevens, en hield op de helden in Christus, door 't Rozenglas, het heilige hoogrode Licht.
De oorsprong van de legende van Sint Ursula, want zij is het, die aan 't hoofd stond van de stoet van gemartelde ‘Maegden’, - ligt voor ons in 't duister. Een koningsdochter uit Brittanje, Ursula, - zegt het verhaal, - wordt ten huwelik gevraagd door 'n Caledoniese prins; doch zij, 'n Christin, stelt 'n termijn van drie jaar en doet met 'n aanzienlik getal van vrouwen 'n tocht naar Rome, in de hoop dat de prins in die tijd z'n zinnen zal hebben verzet, of altans het christengeloof zal hebben omhelsd. De tocht gaat per scheep naar Bazel, en verder over land naar Rome. Op de terugtocht verzelt haar 'n aanzienlike stoet prelaten, waaronder de ‘paus’ Ciriacus, waartoe allen hun ambt hebben neergelegd. Ze vallen in handen van de Hunnen, die de Rijnstreek brandschatten. Ook de verloofde, die zich bekeerd heeft, en haar tegemoet is gereisd, ondergaat met hare verwanten de marteldood.
Evenals met de Israëlietiese literatuur, hebben de M.E. ook met de oudheid op 'n vreemde wijze gesold. Nu eens was ze te veel en werd ze op zij gezet; dan weer was ze nodig als lappenmand, en werd ze met ijver geplunderd. Op de Metamorphosen, de vierde Ecloge, de Aeneïde en de Pharsalia werd 'n halsbrekende Christelike exegese beproefd; uit Cicero, Seneca vooral, en zelfs uit Plato putten de moralisten, met openlike of bedekte aanwijzing van hun christelik-wijsgerige prediking; al 't overige, zo 't anecdoties geen belangstelling wekte, werd kortweg genegeerd, of als vloekwaardig en afgodies verworpen. Maar juist ditzelfde militant optreden tegen 'n beschavingstoestand, die van zulk 'n hoog gewicht was geweest, en die noch altijd bleef nawerken, bracht te weeg, dat de aanvalspartij naar middelen moest zoeken om z'n betekenis in 't werelds oog te vergroten; en dat 'n christelike maatschappij, om redenen van drang, tot dezelfde middelen z'n toevlucht moest nemen, als waarmee in de oudheid, de groten hun ijdelheid hadden gevleid en hun waarde hadden verheven. Kortom, de | |
[pagina 435]
| |
vorsten en volken schoven zich helden van Troje's bloed en Rome's adel, als 'n voetstuk onder hun historie. Vreemd kontrast in 'n tijd toen zelfverzaking en zelfverlochening een heir van getuigen aanwees in kloosters, woestijnen en in martelaarsgraven! Hoe grillig werd hun kultuur nu. Door middel van Aeneas-sagen aan de Romeinen verwant, droegen de Westerse volken, ijdel, roem op geslachten, die ze tegelijkertijd, als zonen van de strijdende en lijdende Kerk, uit 'n christelik anti-paganisties oogpunt verfoeiden. Hinderlike botsingen kwamen nu voor. Nero's geslacht was uit den Boze; Julius Caesar had het pontificaat opgelost in de monarchie; een Athenobarbus had de keuze tot die waardigheid aan de clerus ontnomen en aan 't volk gegeven: wèl 'n wandaad in de christenheid, waar een de Godheid vervangende priesterschap 'n onafhankelike kaste vormt. En toch was dezelfde Nero de zoon van 'n keizerin, waarop het ultra-christelik Keulen zich dankbaar verhovaardigde als op 'n edele dochter, binnen hààr vesten geboren, en tevens de achterkleinzoon van Marcus Agrippa, de gevierde stichter van de keizerlike, in 't Frankies tijdperk koninklike, burcht. De inkonsekwensie hindert zoveel te meer, zo we bedenken, dat de stad haar christelike traditieën uit 'n bijna even vèr verleden diept. De hoofdstad der Trevieren mocht ouder zijn, het bronnenrijke Aken meer romeins, Keulen was heiliger; haar wapenschild droeg de twaalf vlammen, die 't vuur des geloofs van Ursula en de elf duizend vereeuwigden; het schildhoofd droeg de kronen van de Drie Koningen. Even na als ze als onmiddellike Rijksstad aan het Roomse Wereldrijk verknocht was, was ze aan 't christelik Rome van Petrus, het Middelpunt van de christenheid, verwant. Haar eerste bisschop was de heilige Maturnus geweest, opgewekt door de staf van de eerste Apostel zelf, en als z'n jongere, voor de christenprediking naar 't Noorden gezonden. Dan had een bisschoppelik bevel in de stad 'n gedenkdag vastgesteld voor Sint Gereoen, wiens schare Thebanen zich, buiten de verte, op 't Martelaarsveld, in 287, voor het Geloof hadden opgeofferd: een kerk naar zijn naam vereert de standvastigheid van deze centurio. Een eeuw na deze vervolging viel, volgens de legende, Ursula; aan haar werd door Clematis 'n kerk gewijd. Heel de M.E. door nam de stad toe in bloei en in betekenis; ze overtrof alle duitse steden aan de Rijn in grootte, rijkdom en pracht; in de tijd van haar hoogste bloei telde ze 400000 zielen, 210 kerken, 49 kapellen en 58 kloosters; en na de aankomst van de relikieën van de Drie Koningen, die Barbarossa uit Milaan naar Duitsland bracht, was ze, meer noch dan Trier en Aken, het doel van ontelbare bedevaarten, uit Engeland, Frankrijk en Italië; werd ze met haar rijkdom van legenden, heiligen en relikieën, van Duitsland de heilige stad.
Vondel was met z'n geboorteplaats Keulen hoog ingenomen. Als Katholiek, waren hem de herinneringen en de traditieën van de gewijde stad lief. Rome bewaarde in z'n Quo Vadis, z'n Tres Fontes en z'n Petrus in Vinculis de herinneringen van de Apostelmoord; Keulen had Ursula's maagden zien vallen door dezelfde Hunnen, die na de slag op de Catalauniese velden haar | |
[pagina 436]
| |
hadden geplunderd. Vondel verbindt deze feiten en tijden, en ontwerpt ter nagedachtenis van Ursula het treurspel Maeghden, waarbij de zege door lijden in handeling en gesprekken wordt veraanschouwelikt.Ga naar voetnoot1) Hierbij wijzigt hij de geschiedenis: het rechtsgevoel eist na de dood van de martelaars, de zegepraal van de stad en de vlucht van de vijand. Ook op een andere manier wordt de Hun de mindere. Zo mag de vangst van al die pelgrims geen trieomf zijn; 't is geen buit, die Attila wint; niet de oorlogskans beslist hier, maar 't Goddelik bevel; niet het toeval, maar de toeleg. Op haar terugreis is aan Ursula haar taak gelast, en haar heur bestemming als bloedgetuige voorspeld, en 't aanzienlik en talrijk gevolg, z'n lot getroost, wacht met haar vrijwillig de oproep naar 't Betere Rijk. Zo werpt ze zich in de macht van de Barbaren. Maar Vondel is bedreven dramaturg; Attila wijkt, hij wordt smoorlik verliefd, en er komt strijd, niet alleen in hemzelf, en tussen hèm en z'n priester, maar ook tussen zijn onmacht en hààr wil. Maar zij màg niet gespaard; het Doel is er; Attila's veldheer en z'n hofpriester dringen aan bij hun Vorst en bewerken haar val, vooral nadat zij in haar koninklike fierheid en met christelike standvastigheid de smekingen en bedreigingen van de tegenpartij tart, tot diepe verbolgenheid van de heidenpriester, het zondig wierookvat van zich slingert, en op 't laatste ogenblik aan de Vorst zelf, de ontheiliging van 't Kruis verwijt. Nu toornt de Vorst en geeft het teken; Ursula valt door zijn hand, en de overigen, paus en prins, prelaten en hoofdlieden, worden met al de maagden door 't hen omringende leger gedood.
De Groot, in antwoord op de bekende brief waarbij Vondel hem 'n eksemplaar van Elektra en van Maeghden aanbood, heeft onder meer aan de dichter betuigd, dat z'n (laatste) stuk was van ‘kloeke vinding, schikking en beweeghlijkheit.’ Dit laatste zouden wij nu anders vinden. De tragiese scenes zijn er weer echt mooi; hele stukken uit 't 5de bedrijf zouden in bloemlezingen van dichtertaal 'n goed figuur maken. Maar 't stuk zelf is, evenals de Peter en Pauwels veel te zwaar beladen met wereldlike en gewijde historie, die in monologen, welke, om de dramatiese vorm te redden, door aangebrachte interrupties dialogen moeten lijken, alsmede in de reien der ingezeten (Agrippiners), aan den man worden gebracht. Vandaar dat het stuk sleept. Actie en passie ontbreken al te zeer. De Bode moet weer heel wat vertellen. Over de met voorliefde bestudeerde tijden van Konstantijn wordt noch al eens uitgeweid, waartoe de gewone toehoorder, zo hij 't stuk wil genieten, vooraf heel wat zou moeten naslaan. Het twistgesprek tussen de Hunnenpriester Beremond, die aan Jupiter, Mars, etc. offert, - wat niet uit Christus is, is hoe het ook heet, Zeus of Lucifer, toch uit den Boze, - en de even geleerde Ursula tegenover hen, bevat, verkort, een herhaling van de weerleggingen der eerste christelike apologeten. Tegenover 'n gekruisigde God als de Christus, die de Hun | |
[pagina 437]
| |
onwaardig vindt om te aanbidden, stelt de christin Jupiter, wiens mausoleum op Kreta vereerd wordt; tegenover Z'n hemelvaart, waarop hij als iets onzinnigs smaalt, werpt zij de apotheose op van Herkules; en de Vader die Z'n zoon aan 't Kruis laat sterven, vindt Z'n wederga in Saturnus, die z'n kroost verslindt. Ook de overige beschuldigingen, als zouden de christenen kinderen slachten, hun Christus opeten, en in 't verborgen, hun lusten botvieren, worden hier noch eens te berde gebracht en met tegenbeschuldigingen weerlegd. De gehele scene, - met uitsluiting van het door Beremond overgedragen verzoek van Attila, om haar als Bruid te mogen ontvangen, - is uit de vroeg-christelike literatuur gelicht, en door plaats en tijd heen, naar het legerkamp van de Hunnen gedragen, rondom de muren van het heilige Agrippina.
Zoals we weten, is de marteldood 'n overwinning. Zodra de heilige schaar zich geofferd heeft, komt de afrekening. De overmoedige vijand heeft gemeend op de verslagen burgerij en bezetting van Keulen 'n gemakkelike zege te kunnen bevechten; tien stormen echter slaan de dapperen af: de elfde zal 't beslissen; de muren wijken reeds; daar verschijnen in de bressen aan Attila en z'n benden, de schimmen van de gedode Maagden en van de gevallen Geestelikheid. De schrik slaat de verbijsterde Hunnen om 't hart; allen vluchten. Tot in de tenten van de Vorst vervolgt zij hem; en zoals Nero weleer door Petrus, zo worden Attila en z'n veldoverste Juliaen door de Maagd en haar bruidegom in 'n hoek gedreven; de haren rijzen hun te berge; Juliaen wil zich weren met 't zwaard; de Vorst zelf, trekt, als Satan, een kring met kool, en bezweert die met toverspreuken; niets baat, ze zweten van benauwdheid, en als ze op de koop toe vernemen, dat de Keulenaars zijn uitgevallen en bezig zijn de legerplaats te verrassen, trekken ze haastig af en verlaten de onveilige streek. En waarlik, na de storm zijn de belegerden op 'n bende Germaanse hulptroepen afgekomen, en hebben 't daar bewaarde lijk van de Heilige Ursula mee naar de stad gevoerd. Ondertussen zitten de Keulenaars zelf in zak en asse. Wat zal er hij 'n nieuwe storm, met hun gebroken muren, van hun veste worden? Ook aan hen verschijnt de geest van Ursula, nu in de Creüse-rol. Zij doet nu wat Rafaël in de ‘Gijsbrecht’ doet; voorspelt het aanstaande uiteinde van de Hunnenvorst, en gelast de burgers, haar lijk zorgvuldig te bewaren. Later zullen ze ook het voorrecht hebben, zegt ze, het Drietal Koningen in hun stad te ontvangen, en met hun drie Kronen hun blaroen te versieren. Door 't leed had God hen beproefd; voortaan zal de Rijksstad de trouwe dochter van Rome zijn, en zullen haar Bisschoppen, als machtigen der Aarde, hun stem mogen geven bij de keus van 'n Keizer van 't Heilige Roomse Rijk. Want ook deze stad is 'n Heilige Stad.
Vondel heeft z'n geboortestad Keulen door St.-Ursel als de heilige | |
[pagina 438]
| |
laten profeteren; de Sint, waaraan de datum van z'n geboorte herinnerde, herdacht hij in een zang op de WonderwerkerGa naar voetnoot1); z'n geboortejaar was 't sterfjaar, of liever - want 't ware leven van 'n heilige begint met z'n dood, - het geboortejaar van 'n andere heilige, en wel van ‘een groote Moeder, Dochter, Gemalin, Moeder en Weduwe der Koningen’, wat meer is, van ‘een Koningklijcke Kruisheldin en gekroonde Martelares.’Ga naar voetnoot2) De naam reeds was voor hem heilig, als die van de Moeder Gods gelijk. Dan was ze de leus, de aanleiding en 't doel geweest van de katholieke reactie in het Westen en in Brittannie, en haar naam de hefboom in de machinatieën van de Paus, van Filips II en de machtige Katholieke partij die ze steunden. Haar bestaan alleen was door haar erfrecht en haar religie, 'n bedreiging geworden tegen 't leven en de troon van Elisabeth, en tegen de veiligheid van het Protestantisme zelf in Engeland, Schotland en middellik in de Nederlanden. Maar niet alleen de Roomsgezinde had dit gezien, en evenmin was 't niet hij alleen, die de hardheid van haar lot had beklaagd. Engelands Protestantisme kon, voor de rust in 't Noordelik gedeelte van 't Rijk, geen overwicht van 't Katholicisme in Schotland, niet eens het tijdelik verblijf van Maria Stuart in 't N. dulden. Toen dan ook de Schotse koningin haar onderdanen, over de Solway ontvlucht was, gebood de voorzichtigheid van Elisabeth, haar nicht voorlopig onschadelik te maken; in plaats van haar naar Londen of naar Frankrijk te loodsen, hield zij ze gevangen, kwansuis om haar rekenschap over de dood van Darnley te vragen, maar in waarheid omdat zij ze duchtte en benijdde. Maar hoe langer zij ze aan haar vrijheid onttrok, des te noodzakeliker werd het haar, aan de Britse polietiek 'n bestemde koers te geven, en naarmate zij zich zelf en haar mededingster in de intrigue betrok, des te onmogeliker werd het, Maria de vrijheid terug te geven. Van zelf moest nu elke poging tot bevrijding van de gevangene hoe langer hoe meer tegelijkertijd een aanslag worden op haar eigen troon en leven; eerst van de binnenlandse opposisie, daarna van de buitenlandse vijand werd Maria het steunpunt en het doel. Waar deze steeds ingewikkelder toestand bij de dreigender komplotten op moest uitlopen, laat zich denken: Cecil besloot Maria's val; in de samenzwering van Babington wist hij verklikkers te betrekken; heel de korrespondensie kwam in z'n handen; de medeplichtigheid van Maria was nu 'n beklonken zaak, en zij stierf wegens majesteitschennis door de bijl. Zo viel ze, als 't offer van de polietiek; niet om haar wandaden, niet eens omdat ze zijdelings betrokken was in een of ander komplot, - de laatste kans op verlossing in 'n hachelik dobbelspel! - maar omdat haar Geloof in haar rang 'n misdaad was. De intrigue waarin Elisabeth haar had gespannen, benauwde de Koningin zelf. Hoe langer hoe meer werd Elisabeth ten einde raad, hoe zij het web zou ontwarren: de noodlottige ontknoping was zij zelf niet meer meester. De weg, die ze met Maria's inhechtenisneming had ingeslagen, benam ook haar | |
[pagina 439]
| |
de uitkomst. Men beklage ook haar, die om zich te verontschuldigen, zich in honderd bochten wrong; ook zij was in haar Geloof en haar rang, de dupe van haar eigen polietiek.
Wat voor de buitenwereld het lot van Maria Stuart, jong, schoon, rijkbegaafd, maar hoogst lichtzinnig, - zo beklagenswaardig heeft gemaakt, is de lange hechtenis zonder reden of vonnis, op haar kortstondig koningschap; de eentonige en onrechtvaardige strafoefening na de snelle opeenvolging van deels romantiese voorvallen, en misdadige en verdachte feiten. Vóór haar huwelik stond Maria, de begeerde bruid van buitenlandse hoven, tegenover haar adel en de berekenende dynastieën, sterk; krachtig en wakker betoonde zij zich tegenover de partijen in 't binnenland. Na haar huwelik met Darnley viel ze snel. Riccio's moord, de terechtstellingen, de wraak op Darnley, haar overgave aan Bothwel, het arrest op Lochlovin, op Hamilton, haar vlucht naar Engeland: ze nemen haar stuk voor stuk de kroon van 't hoofd. En toch, hoe viel dit bewogen tijdperk van noch geen drie jaren weg, bij de gedachte aan het twintigjarig lijden van een jonge vrouw, die zonder dat zij van haar toekomst enige zekerheid had, uur aan uur moest zien voorbijslepen, haar troon bezet wist door haar vijanden en hun werktuigen, haar vrienden in ongelegenheid gebracht, verbannen en gedood, haar zelf hoe langer hoe meer bekneld, verstoken van raad en geestelike bijstand, van korrespondensie; beperkt in haar dienstboden, beroofd van lucht, en ten slotte onbarmhartig gevonnist en terechtgesteld. Het oordeel van haar tijdgenoten, even onbevooroordeeld als wij, is neergelegd in deze woorden van Thuanus: ‘De geschiedschrijver wie de waarheid lief is, kan niets anders zeggen, dan dat deze Vorstin van verhevene geboorte 'n edel hart bezat, veel gaven des geestes paarde met zeldzame schoonheid en uitblonk door vele deugden, die helaas! overschaduwd werden door noch talrijker ondeugden. Toen het noodlottige ogenblik voor haar genaderd was, wist zij door 'n luisterijk voorbeeld van standvastigheid en onverschrokkenheid roemvol 'n leven te eindigen, dat ver van roemvol geweest was.’
Het kan niet missen, dat 'n fieguur als Maria Stuart moest door enthousiastiese naturen worden geidealiseerd; en zo de geschiedschrijver de oorzaken van haar tragies uiteinde in de eerste plaats zocht in de stand van de partijen in Europa, - de dichter en voorvechter van 't Katholicisme, Vondel, stelt van zijn standpunt de kwestie binnen enger grenzen; plaatst Elisabeth de onwettige troonbekleedster, tegenover Maria als de wettige; de boosaardige tegenover de lijdende, de aanbidster van de ‘valse’ Leer tegenover de ware Gelovige. De bastaard-telg, die met geweld haar troon en haar bastaard-Godsdienst handhaaft, verdrukt de wettige Koningin in 't Wettig Geloof. En prijselik is 't nu van de verdrukte, dat zij zich in haar recht van haar Geboorte en haar Geloof handhaaft, en de standvastige Rots in de branding blijft. Doch zij zal meer zijn! Geloofstrouw onderstelt meer deugden; de ware Godsvrucht eist onschuld: Maria heeft 'n Martelaarsziel. Zij moet en zij | |
[pagina 440]
| |
zal 'n Lam ter slachtbank zijn, 'n Katholiek geloofsgetuige van 't zuiverste allooi. Blinken zal ze onder de zalige ‘Martelstarren’ in ‘Godts hemelsche klaerheit.’Ga naar voetnoot1) Haar lijdelikheid wordt actie. ‘Zij buijght haer vrije schouders gewilligh onder het kruis.’ Ze is als Mozes, die de kroon van Egypte vertrapt, als Christus, die boven de Koningskroon de doornenkroon kiest. Ze wil, als Ursul, de marteldood. ‘De tooneelwetten lijden bij Aristoteles naulicks, datmen een personaedje, in alle deelen zoo onnozel, zoo volmaeckt, de treurrol laat spelen; maer liever zulck eene, die tusschen deughdelijck en gebreckelijck, den middelwegh houde,’.... Praatjes! - ‘Omdat ze den aenschouweren te gelijck schrick aenjaeght, en tranen van medogen ten oogen uitperst’.... Vergeefs! Ook volgens de wet van Aristoteles zou 't noch te bezien zijn, of Maria, volmaakt onschuldig en totaal passief, de hoofdpersonaage van 'n onberispelik drama kan zijn, - doch geen nood! Dit spel, is als Peter en Pauwels, en Maeghden, een apotheose van 'n Martelares. Brokken vóórgeschiedenis in monologen, gesprekken voor de vorm; veel te lange proeven dialektiek; de gehele dramatiese opzet trouwens, ze kunnen de bedoeling niet weerleggen van 't stuk, vervat in het ‘Anagramma’, verduidelikt in 't distichon: Vivificante fide Matura resurget Arista,
Secta odio, Jesu lecta, Stuarta, manu.
dat de haat de halm had gesneden, die Jezus zou lezen, en die door haar Geloof zou herrijzen. Zij is histories, Maria Stuart, als persoon; noch waagt het de legende niet, de hand aan haar te slaan, en haar als wonderdoende verschijning duivelen te laten verjagen en gebrekkigen te laten genezen. Evenmin krijgt - de waarheid verbiedt het, - Elisabeth bij nachtelike bezoeken klappen, of sterft ze ellendig, door boze geesten gekweld. Toch is de triomf aan Maria; als 't spel is geëindigd, spreekt zij de aardlingen toe: de Deugd overwint; geen laster bereikt haar hoogheid; hoe feller wee, hoe hoger loon, heldinnezielen winnen de Martelkroon. - Maar ook de tegenpartij krijgt z'n afrekening thuis. Het boos geweten van de Graven, die met de uitvoering van 't vonnis belast zijn, wordt door een worm geknaagd; en de Biechtvader, die, bevoorrecht, de geest van de oude Heiligen over zich krijgt, zal het rechtsgevoel van de misledigde, en van Gods wraak verzekerde Katholiek bevredigen. In zijn profeetsie vooral ligt het teveel, dat Vondel met z'n 180 gulden boete moest aanzuiveren; hij is 't, die 't spel van Maria Stuart, met z'n geborgde Creüse-geest, weer binnen de perken leidt, waarin het volgens de bedoeling thuis behoort, n.l. tot het slot van 'n Heiligenleven: Dit Martelbloed roept wraeck, en houdt niet op van tergen.
Dat zich Herodias uit schaamte ga verbergen,
Versteken in het hof: zy heeft dien wrock gebluscht,
Al veinst ze zich bedroeft, gesteurt en onbewust.
| |
[pagina 441]
| |
Zij koelde haren moedt: maer 's overledens assen
En geest zal haer op 't bed des midnachts noch verrassen;
Des middaghs aen den disch vervolgen, dootsch en bleeck;
Verandren haer bancket en wijn in gal en eeck;
Den slaep en zachte rust in gruwelijcke spoocken,
Het knagend hart wil Haer ten brein, ten kop uitroocken,
Bezwalcken al het hair met bang en bloedigh zweet.
Zij zal bij naere nacht verbaest, met kreet op kreet
Verschricken hofgezin en hof en kamenieren,
En, als een Razerny, door zaal en kamer zwieren;
Tot dat haer struick verdorre, en elck Marries zoon,
Geheel Britanje door, geluck wensche op den troon.Ga naar voetnoot1)
Wist Vondel niet, dat Engeland meer aan de éne Tudor heeft gehad, dan aan de twee Stuarts na haar? Doch laten we toegeven, dat deze vraag hier misplaatst is. De dichter der Heiligen-legenden velt hier z'n vonnis: Nero, en Attila; Elisabeth en de verdere dienaren des duivels, ze zullen het voelen, dat God 'n rechtvaardig God is, de Kerk het fondament der Waarheid, en dat wie z'n Dienst verlaat, onherroepelik is overgeleverd aan de kwellingen van de Afgrond. Luide heeft hij 't geroepen, Vondel; luide, met de stem van 'n krachtig Geloof; luide ook, soms, om de stem van de twijfel te smoren. Bij hem was één Waarheid, en één Logen; hij heeft met één maat gemeten, en aldoor rustelozer en ijveriger, komt hem altans deze lof toe, dat hij, door en door konsekwent, als Katholiek, de hoogste ernst de trouwste volharding en het sterkste karakter heeft getoond. In deze hoedanigheid is hem noch veel recht te doen. J. Koopmans. |
|