Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Over opvoeding
| |
[pagina 398]
| |
daalt de activiteit, zoo zelfs, dat een chronische nerveuze aandoening de werkkracht totaal vernietigt, hoewel natuurlijk 't genie, 't talent, de gave, onaangetast blijft. Alzoo: de eerste jeugd schenkt 't kìnd een zeer bizondere dispositie voor de opvoeding; en 't reine, bedrijvige leven van zoo'n beminlijken snuiter levert slag op slag 't bewijs, wat ernstige, verstandig-zorgende ouders vermogen op 't nog onbezoedelde hart van hun kinderen. Waarom houdt deze invloed geen stand, 't heele kinderleven door? Waarom bekoelt dat heerlijke euthousiasme zoo gauw; waarom verliest een kind zijn aanbiddelijke naïveteit en waarom wordt 't leeren, 't denken, 't bezig-zijn weldra een vervelende plicht, die meestal te onpas komt? Ik wil me niet met een paar woorden van 't antwoord afmaken, maar een parallel trekken, die nog maar al te weinig wordt begrepen!
De physieke erfelijkheid is een onloochenbaar feit. Verreweg de meeste volwassenen hebben in hun wezen of gestalte een aantal duidelijk waarneembare familietrekken. In de prille jeugd houdt de natuur echter die trekken verborgen; tot op den leeftijd van 10-12 jaar is dikwijls niet bij benadering te bepalen op wie van zijn ouders of grootouders 't kind eigenlijk lijkt; en eerst op den leeftijd van 12-16 jaar komen er trekjes te voorschijn, die de verwantschap van 't kind duidelijk verraden. Nu heeft de ervaring bewezen, dat een krachtige, onder deskundig toezicht gegeven lichamelijke opvoeding, de gestalte van het jonge kind regelmatiger, forscher en schooner ontwikkelt, de physiek-goede familietrekken tot hun volle recht brengt, maar de zwakke en verontrustende overheerscht. En geen verstandig mensch twijfelt er meer aan, dat de lichamelijke opvoeding begonnen moet worden onmiddellijk na de geboorte; ja, dat 't van de opvoeding in dàt tijdperk voornamelijk afhangt, hoe 't lichaam zich later gedragen zal onder de talrijke aanvallen, waaraan 't bloot staat. Ik beweer volstrekt niet, dat alle menschen op dit punt reeds ‘verstandig’ zijn; en nog veel minder wil 't mij uit de pen, dat de betere physieke behandeling van het pasgeboren kind, gelijk die in beschaafde kringen thans vrij algemeen is, toegeschreven mag worden aan het initiatief van de moeders zelf. Ieder lezer herinnert zich immers den tijd, toen 't hygiënisch vernuft monopolie was van bakers en burgerjuffrouwen; toen 't pasgeboren kind tegen alle regelen der gezondheidsleer in, na geroosterd te zijn voor een walmende vuurmand, in ik weet niet hoeveel linnen en wollen doeken werd gesjord, om ten slotte - tot een vierkant pakje vervormd - weggemoffeld te worden onder een hoop wollen dekens, achter 't ondoordringbare saaien overtreksel van een rusteloos schommelende wieg. Deze onmenschelijkheid houdt zich thans schuil in arbeiderswijken en boerenwoningen, maar op ons maakt ze reeks 't effect van een belachelijk overblijfsel uit de middeleeuwen; niet, omdat wij - leeken - zooveel wijzer zijn geworden op hygiënisch gebied, maar omdat kwaadaardige uitwendige | |
[pagina 399]
| |
ziekten onrustbarend voortwoekerden en den medicus onder pressie van zijn wetenschappelijke superieuren, dwongen zich recht te verschaffen in de kinderkamer, althans dáár waar 't gezond verstand niet geheel bevangen was door traditie en vooroordeel. Nu ga ik een stapje verder, zonder vrees te koesteren voor gemotiveerde tegenspraak. Wordt een kind van den daarvoor bestemden leeftijd af onder deskundige contrôle, intellectueel op bizondere wijze verzorgd, dan zal het gelaat zich zuiverder en edeler ontwikkelen, het oog krijgt een scherpere, meer-zeggende uitdrukking, de houding wordt flinker en voornamer; en gaat deze behandeling van geslacht op geslacht voort, dan wordt 't familietype op den duur merkbaar veredeld. Door deze wetenschap geleid, tracht thans de methodicus 't onderwijs los te maken uit de luren van conservatisme, bakerpraatjes en betweterij; en 't zou me volstrekt niet verwonderen, als de jongeren onder ons 't nog beleefden, dat 't volgende geslacht even hoofdschuddend en meewarig terugziet op ons onmenschelijk geknoei met den geest van een kind, als wij terugzien op de mishandeling van pasgeborenen door onze onmiddellijke voorouders.
't Is volstrekt niet gewaagd, bij afleiding te besluiten, dat dezelfde wet, waarop ik mij zoo even beriep, ook geldt voor de moreele ontwikkeling van een kind, m.a.w. dat een kind, een familie en vervolgens een gansch geslacht ook moreel veredeld kan worden, door een voortgaande, zorgvuldige, en op den juisten tijd begonnen behandeling van het gemoedsleven van een jong kind. De opvoeding moest dus zijn: een direct na de geboorte en gedurende de eerste levensjaren van het kind streng volgehouden zorg van de ouders - voorgelicht door den psycholoog - om het organisme van de kinderziel te sterken; het kind te gewennen aan orde, aan soberheid, aan tevredenheid, aan bezigheid en al die elementaire zielsbehoeften, welke tot ver in 't latere leven 't geluk van den mensch volkomen beheerschen; het kind te isoleeren van het groote-mensche-leven, door het te houden in het heilige-der-heiligen van het gezin. Maar de opvoeding is niets anders dan africhting voor de samenleving. Het kind heet een gave des Hemels, maar 't wordt misbruikt als voorwerp van pronk of vermaak voor Jan en Alleman. Door de vervelende handtastelijkheden, waaraan het blootstaat, wordt het lastig en humeurig gemáákt. Doordat de ouders 't slag op slag betrekken in 't gebeuzel van hun grootemensche-leven worden er kunstmatig aanwendsels en eigenschappen gekweekt, die aan de natuur van het kind eigenlijk vreemd zijn. De huiselijke opvoeding veredelt het kind vaak niet; zij verlaagt en bezoedelt den jongen mensch. Ik weet wel, dit klinkt heel anders dan in de boekjes staat; maar wezenlijk, de boekjes maken van de opvoeding een idylle, waartegen de werkelijkheid schril afsteekt; en al stem ik toe, dat men in zoete verleiding komt | |
[pagina 400]
| |
om met een lief, mollig kindje een beetje te dweepen, dit behoeft nog geen aanleiding te zijn om op pedagogisch gebied aan kwakzalverij 't hoogste woord te gunnen. Een kind gelukkig maken, zoo luidt de machtspreuk der pedagogen, als ze 't doel der opvoeding willen omlijnen. Niet waar, dat willen wij àllen. Maar - 't geluk van een kind is een mysterie, dat zich slechts ontsluieren laat door gewijde hand en wie op de oudertaak hoopt, mocht dan 't leven wel eens afbidden, hem ten koste van tranen en verdriet, die wijding te schenken. Als 't talent, de zelfverloochening, de toewijding, die de opvoeding vraagt, de ouders in 't bloed zaten, zou de warmte van die gevoelens in de samenleving moeten doordringen. Want wie kan de kinderen zóó liefhebben, en toch koud zijn voor de groote menschen? Wie kan met fijngevoelde kieschheid de individualiteit van zijn kind ontzien en even daarna met lompe koelbloedigheid die van zijn medemensch kwetsen? Wie kan den aandrang voelen om zich te geven aan zijn kind, en tegelijk de neiging voeden om zich te onttrekken aan de menschheid? De samenleving - dat is het eigenlijke terrein waar de opvoeding nawerkt - is nu juist geen toonbeeld van moraliteit. In de samenleving weerspiegelt zich de wezenlijke zedelijkheid van het individu en de opvoeding leidt praktisch tot geen andere uitkomst, dan dat 't kind zich met deze zedelijkheid accommodeert. Dit te verhelpen ligt niet in 't vermogen der groote massa. Evenals de gezondheidstoestand van gansche geslachten en volken alleen verbeterd kan worden onder leiding van ervaren medici, evenals de volksontwikkeling alleen kan worden opgevoerd onder leiding van bekwame pedagogen, zoo kan ook het peil der samenleving stijgen onder leiding van begaafde psychologen, nadat onrustbarende moreele ziekteverschijnselen de ouders in zoodanige verlegenheid hebben gebracht, dat zij smeeken om deskundige voorlichting. Tot zoolang moeten wij gedogen, dat tal van moeders - de betere niet te na gesproken - op 't terrein der opvoeding bakeren en wijspraten naar hartelust; dat tal van pedagogen handleidingen schrijven vol rozegeur en maneschijn; dat de enkele psychologen die er zijn, zich bezig houden met buitengewone ziektegevallen; en dat intusschen tal van kindersn, als halfof misbakken individuen de maatschappij intreden, zonder 't ooit verder te brengen dan tot den rang van moreel proletariaat. Wanneer zal de tijd komen, dat een psychologisch dokter evengoed zijn praktijk heeft, als zijn medische vakgenoot?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 401]
| |
VII.Wie Engelsche jongens van nabij heeft leeren kennen, of in het intieme huiselijk leven van een Engelsch gezin opgenomen geweest is, moet - dunkt mij - een gevoel van schaamte en medelijden gekregen hebben met de spes patriae van ons eigen land. De Hollandsche jongen is in besloten gezelschap, 't zij op school, op een partijtje of in het gezin, waar hij zich onder de hoede voelt van zijn kornuiten, gewoonlijk een heele held. Daar amuseert hij zijn bewonderaars met halfbakken geestigheden, met onbeschaamde luidruchtigheid, met onverdraaglijke brutaliteit; (leeraren aan H.B.S. en particuliere scholen, alsmede bezoekers van gelegenheidsvoorstellingen en bewoners van schoolwijken kunnen 't getuigen) en 't is een schrale troost te weten, dat dit maar aanstellerij is, die buiten 't hart van den jongen omgaat. Zoodra hij in het publiek eenigszins zelfstandig moet optreden, is hij dikwijls de onnoozelheid en onbeholpenheid in eigen persoon. De Engelsche jongen daarentegen is minder brutaal en luidruchtig, komt niet op alle vetjes en pretjes, waar hij niets te maken heeft, maar is ferm, redzaam en schrander, wanneer hij zich zelfstandig in het publiek moet bewegen. Dit verschil springt ieder in 't oog, die niet verblind is door bekrompen patriotisme; en er is maar één verklaring voor te geven: dat de huiselijke opvoeding in Holland een karikatuur is op de eischen eener gezonde pedagogie.
Jaren geleden bracht een Engelsche moeder, uit Holland geboortig, mij haar tienjarig zoontje ter opvoeding. Doet u ook aan Hollandsche manieren? vroeg ze mij met komischen angst. En toen ik haar eenigszins gerustgesteld had, ging ze voort: 't Is misschien schande dat ik 't zeg, maar ik vind mijn vaderland zoo'n belachelijke poppekast. 't Lijkt wel dat de vrouwen hier hun kinderen aan draadjes geregen hebben en ze op kommando allerlei grimassen laten uitvoeren: handjes en zoentjes geven, komplimentjes en buiginkjes maken .... precies marionetten. Ze zijn overal vóóraan mee bij, vangen met hun onschuldige oogjes en oortjes alles op, waar ze niets mee te maken hebben. Ze lijken zoo zoet als suiker, maar als je een kijkje achter de schermen neemt, kom je tot heel andere ontdekkingen. Wilt u wel gelooven, dat ik bijna nog niet in een familie geweest ben, of de kinderen tyranniseerden er hun moeder, soms hun vader incluis, dat je ze een draai om de ooren zou geven? Wat ik U bidden mag, make a man of my boy.’ - 't Volgend jaar tegen de groote vacantie schreef deze moeder mij, of ik haar zoontje wel op de avondtrein naar Hoek van Holland wou brengen, dan zou hij zijn woonplaats in Midden-Engeland zelf wel vinden. Hij moest zijn bagage maar als passagiersgoed meevoeren.- Dat gaf me een opschudding in den kring van mijn kennissen. | |
[pagina 402]
| |
‘Ik deê 't niet,’ luidde 't algemeene advies. ‘Wie laat nu een elfjarig kind alleen naar Engeland reizen. Tien tegen een, dat hij heelshuids aan den Hoek van Holland komt. Verbeeld je dat zoo'n jongen over boord tuimelde, of dat hij zich in Engeland liet meetroggelen door zoo'n Jack the Ripper .....’ Ik zal maar niet vertellen, hoe de Engelsche moeder werd gekapitteld. Genoeg, op den bestemden avond stapte 't kind, gewapend met een ticket voor Londen en een bagage-reçu welgemoed op den Hoek-vanHolland-trein, zonder eenige bekommering, dat hij 't er slechter af zou brengen dan een groot mensch. Bij vergissing nam hij te Harwich den trein voor Londen (gelijk trouwens zijn ticket aangaf) in plaats van dien voor March, maar te Londen aangekomen nam hij kalm zijn bagage in ontvangst, seinde naar huis wanneer hij verwacht kon worden en bereikte slechts één trein te laat de plaats van zijn bestemming. Zóó leeren Engelsche kinderen zelfstandig optreden.
Kort geleden zat ik in een boemeltrein van Zwolle naar Utrecht. Te Nijkerk werd een jonge, forschgebouwde kerel, wien ik twintig jaar gaf, door zijn moeder in de coupé geduwd, waarna ze 't portier zorgvuldig afsloot. ‘Heb je je pakje al’? vroeg ze bezorgd, hoewel ze hem 't valiesje zelf had aangereikt. ‘Denk er nu goed aan, jongen! in Amersfoort overstappen! Deze gaat naar Utrecht. En dan blijven zitten tot Amsterdam. Maar vergeet je valies niet, hoor!’ ‘Och nee, wees maar gerust,’ bromde de kerel met een verlegen lachje, zich terugtrekkende in een hoek van de coupé. ‘Als de trein weer stopt, ben je in Amersfoort!’ waarschuwde 't vrouwtje. En ze voelde nog eens, of 't portier wel gesloten was. ‘Hooglanderveen stoppen!’ schreeuwde de conducteur tot den machinist, 't sein tot vertrek gevende. En in doodelijke ongerustheid wipte de oude vrouw op de treêplank, haar hoofd door 't portier stekende: ‘Henk, Henk, hij stopt te Hooglanderveen. Dat 's Amersfoort niet.... (ze werd onzacht verwijderd) .... 't Tweede, dàt 's Amersfoort’ ..... (de trein snorde voort) .... ‘En denk .... om je .... pak-je!!Ga naar voetnoot1) Zóó leeren Hollandsche kinderen linkschheid en onbeholpenheid. Boeken vol betoog zouden niet baten, om deze ziekelijke bezorgdheid van Hollandsche moeders voor hun kroost weg te redeneeren. Zoo min als een beroep op 't gezond verstand van de menschen of op een eenvoudige natuurwet iets vermag tegen het bijgeloof der Twentsche boeren, evenmin zal het welsprekendste zielkundig pleidooi iets baten tegen de bloedelooze, gemakzuchtige pedagogie van het ouderhuis. Stand, beschaving, ontwikkeling beletten dikwijls een vader en een moeder niet, om dwaas, dom en zwak te zijn onder voorwendsel van ouderliefde; te minder, wanneer 't kind bij ongeluk 't rijk alleen heeft. | |
[pagina 403]
| |
Maar er is een kentering op handen: en ik zou misschien reeds veel mijner lezers te na komen, als ik hun geen andere klassificatie gaf dan de bovenstaande. De straffende hand van de natuur heeft zwaar gedrukt op tal van ouders, die - vader en moeder geworden met de illusie, dat hun kinderen de trots van hun ouderdom zouden zijn - het fiasco van hun kroost nauwelijks konden dekken met het schild van hun moeilijk verworven positie. Of ligt er geen wereld van weemoed in de klacht van een vader, die een menschenleven had besteed om een zaak groot te makeu en nu, hunkerend naar rust, de verzuchting slaakte: ‘ziet u, een zaak groot te máken, dat 's zoo moeilijk niet, maar kinderen op te voeden, die de zaak groot houden!.... Ik ben er getuige van geweest, m'nheer! dat een prachtige affaire, door één man opgebouwd, een affaire met relaties door héél Europa, in drie jaar tijds door zijn beide zoons naar de maan werd geholpen.’ Nogmaals: er is een kentering op handen. Maar nòg klinkt 't velen als een barbaarschheid in de ooren, als iemand beweert, dat de liefde der ouders voor tal van kinderen eer een vloek dan een zegen geweest is. Toen ik eenige jaren geleden in woord en geschrift de wenschelijkheid bepleitte om onze jongens wat zelfstandiger op te voeden, wat meer op eigen verantwoordelijkheid te laten handelen, in plaats van ze altijd aan 't handje van vader, moeder of onderwijzer te laten voortbungelen, heb ik mijn lezers en hoorders blijkbaar zoo onthutst, dat ze de praktische toepassing van dit beginsel met een soort spokenvrees verbeidden. Want er zijn sedert al jaren verloopen, en nòg gebeurt 't mij, bij vreemden op bezoek komende, heel dikwijls, dat mijn gastheer of gastvrouw - klaarblijkelijk tastende naar vage herinneringen - eensklaps uitroept: ‘O, dat is immers die school, waar de kinderen precies mogen doen, wat ze willen en alleen maar hoeven te leeren, als ze er trek in hebben?’ Zoo geeft men in Holland een ernstige proef prijs aan de bespotting van een goedgeloovig publiek en tuurt intusschen hoopvol in de richting van Frankrijk en Duitschland, of er geen hervormingsideê zal overwaaien uit die verre, verre landen. | |
VIII.Om duidelijk te zijn in de verklaring van het feit, dat de opvoeding in het beschaafde gezin bij ons te lande in doorsnee een misbakken ras jongens kweektGa naar voetnoot1) zal ik 't voorgaande samenvatten in deze drie conclusiën. | |
[pagina 404]
| |
1o. De ouders hebben over 't algemeen weinig begrip van methode, erkennen de noodzakelijkheid van methodische opvoeding niet en doen dus geen moeite zich in deze richting behoorlijk voor hun taak te bekwamen. Dit zou moeten geschieden door lectuur; en nu zal menigeen de verzuchting op de lippen komen, dat de kost zoo taai is. 2o. Terwijl medische voorlichting bij de lichamelijke opvoeding tegenwoordig vrij algemeen onmisbaar wordt beschouwd en de huisdokter zonder eenige terughoudendheid wordt ingelicht omtrent de physieke kwaliteiten van een heele familie, denkt zoo goed als niemand aan de minstens even groote noodzakelijkheid om psychologisch advies te vragen voor de zedelijke opvoeding, en den psycholoog even openhartig in te lichten omtrent 't zedelijke gestel der familie. Integendeel, zoodra zich bij een kind moreele gebreken, afdwalingen of ziekteverschijnselen openbaren, trachten de ouders deze te verontschuldigen of te verbloemen, en doen dan precies, alsof daarmee 't gevaar voor voortwoekeren der ziekelijkheid is bezworen. 3o. De ouders, en vooral de moeders, verlagen zich te veel tot slaven van hun ouderliefde, tot oogendienaars van hun kinderen. Zij streven niet naar het ideaal, zich voor hun kinderen overbodig te maken, maar leggen 't er op aan, hun onmisbaarheid zoodanig te doen gevoelen, dat een kind niet buiten hen kan. Dit laatste zit 'm in den volksaard. Wie de uitkomsten van de huiselijke opvoeding in Engeland en bij ons te lande vergelijkt, legt onwillekeurig den vinger op 't verschil in volksaard. Gelijk gezegd wordt: wie zijn kinderen op wil voeden, voede zich zelf op, zoo kan men ook zeggen: wie de volksopvoeding wil dienen, trachtte den volksaard te verbeteren. Dat is niet het werk van den pedagoog, noch van den psycholoog.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 405]
| |
Zoolang de Nederlandsche volksaard niet zoodanig verbeterd is, dat een Hollandsche moeder uit de volheid van haar hart kan vragen: maak een man van mijn jongen, zoolang kan de pedagoog eigenlijk zijn lier wel aan de wilgen hangen, tenzij hij zich tevreden stelt met een publiekje, dat het à priori met hem eens is, of zich geroepen voele zijn krachten te wijden aan de praktische proef. Wellicht zijn er ook onder mijn lezers, die zich solidair voelen met de hier ontwikkelde denkbeelden en die thans benieuwd zijn te weten, wat ik onder methode van opvoeding versta. Aangenomen dan, dat 't ouderhuis geroepen is de ontvankelijkheid van het kind voor het onderwijs te scheppen, doet zich de vraag voor, wat de school van het kind eischt. Zie hier eenige hoofdzaken: regel, orde, tucht, opmerkzaamheid, aandacht, werkzaamheid, stiptheid, gevoel van verantwoordelijkheid, wilskracht, energie, bescheidenheid, erkenning van gezag, geduld, eerlijkheid, objectiviteit. Deze eigenschappen behooren deels aan het verstand, deels aan het gemoed en 't spreekt vanzelf dat 't bezit er van aan leeftijd en graad van ontwikkeling is gebonden. Nu vordert de goede methode in de eerste plaats, ze niet alleen behoorlijk te klassificeeren, maar ook om te bepalen in welk tijdperk van het kinderleven de ontwikkeling van een bepaalde eigenschap valt. Een verstandige moeder bijvoorbeeld zal haar zuigeling frisch en luchtig kleeden, degelijk voeden, zich zorgvuldig overtuigen, dat 't kind nergens door gehinderd kan worden, en 't daarna op geregelde tijden in zijn bedje leggen, dadelijk 't gordijntje sluitend. Zij zal den lust weerstaan haar lieveling nog eens toe te lachen, zij zal een teerhartige huisgenoot beletten 't ‘arme wicht’ uit den slaap te houden. En als de tijd van verzorging weer aangebroken is, zal zij al haar werk laten liggen, om disponibel te zijn voor den kleine. Wanneer zoo'n moeder dit alles niet doet krachtens haar eigen natuur, om haar zelfs wille, maar om den wille van het kind, wetende dat ze het daardoor gewent aan regel en voorbereidt voor orde en tucht, dan handelt zij methodisch. - Een ander voorbeeld. Opmerkzaamheid is de eigenschap van den geest, om de zintuigen te dwingen tot preciese waarneming en deze waarneming tot bewustheid te brengen. Zoo zal een kind van zes jaar, die de klok op halve uren in anderen toon hoort slaan dan op heele uren, kunnen opmerken dat 't op een gegeven oogenblik half twee is, omdat hij twee slagen telt; wat men van een kind van drie jaar nog niet kan verwachten. De opmerkzaamheid moet in de prille jeugd ontwikkeld worden, maar met inachtneming van den graad van oefening, dien het zintuig en het voorstellingsvermogen op een gegeven leeftijd reeds heeft bereikt. Dit is methode. Wie haar verwaarloost staat voor 't gevaar, om door onredelijke eischen en door ongeordende oefeningen de vermogens van het kind te verstompen in plaats van te scherpen. | |
[pagina 406]
| |
En dat dit helaas gebeurt, dat zelfs 't tegengestelde tot de uitzonderingen behoort, daarvan leggen duizenden kinderen in hun stumperige opmerkingsgave een onwraakbaar getuigenis af. Zoo is het onredelijk van een kind van tien jaar te eischen, dat hij op straat de menschen herkent, die wel eens een visite komen maken bij zijn ouders, of dat hij zijn pet afneemt, waar kennissen van zijn ouders wonen, terwijl men dit alles wel kan verwachten van een kind van veertien of zestien jaar, al komt ook die verwachting gewoonlijk bedrogen uit. Aandacht noemt men het vermogen van den geest, om zich met al zijn kracht te richten op één punt, zóó dat de toevallige zintuigelijke waarnemingen niet eens tot de hersens doordringen. Wie kleine kinderen gadeslaat, merkt op, dat de geest van nature geneigd is aandacht te schenken aan dingen, die om de een of andere reden belangstelling inboezemen, Zoo zal een klein kind aandachtig luisteren naar het tikken van een aan zijn oor gehouden horloge, naar de zich verwijderde voetstappen van zijn vader, naar de melodie van een wiegeliedje; zoo zal een groote jongen aandacht schenken aan een natuurkundige proef, aan de beweging der visschen in het water, aan een boeiend verhaal. Het onderwijs eischt echter meer; het eischt dat de leerling zijn aandacht heeft gebracht onder de heerschappij van zijn wil, zoodat hij zijn zintuigelijke of verstandelijke vermogens kan richten op het punt, dat aan de orde is. Zóó beschouwd is de aandacht het product van langdurige oefening; en methodisch staat zij hooger dan de opmerkzaamheid. Die oefening moet alweer beginnen in de prille jeugd en de methode vordert, dat de moeder het oogenblik weet te kiezen, waarop zij de aandacht van het kind gedurende eenige minuten voor een bepaalde zaak vragen kan, ook al moet ze het onttrekken aan een bezigheid, waarin het zich op dat oogenblik heeft verdiept. De ongebreideldheid van de aandacht bij kinderen is dan ook o.a. hieraan te wijten, dat de moeder ter eene zijde de tucht over de aandacht van haar kind schromelijk verwaarloost, ter andere zijde de natuurlijke aandacht op allerlei wijze verstrooit, bijv. door het kind te overstelpen met speelgoed. - Werkzaamheid en stiptheid behooren samen te gaan, als het onderwijs er genot van zal hebben. De neiging tot bezigheid is 't kind door de natuur ingeplant. Hoe gezonder 't is, hoe meer behagen 't schept in bedrijvigheid en beweging; zóó zelfs dat hierin 't onfeilbaarste kenteeken ligt voor zijn meerdere of mindere publieke welstand. Ik zou haast zeggen, er is geen vader of moeder, die het kind niet gaarne bezig ziet; zij weten wel, een kind is vroolijk, tevreden, goedgehumeurd, als het maar wat te doen heeft. En ten spot van alle methode, sloven ze zich uit om maar dingen aan te dragen, waarmee 't kind zich vermaken kan 't Lieve leven begint al, als de kleine nog in de tafelstoel zit. Het wordt omringd met allerlei prullen, die nergens anders voor dienen, dan om ze met één veeg van de kleine handjes her- en derwaarts te verspreiden, waarna de | |
[pagina 407]
| |
moeder ze als een geduldige slavinne weer opzamelt en het spelletje opnieuw laat beginnen. Leve de tafelstoel, of liever weg, wèg er mee. In de volgende levensjaren wordt 't er niet beter op. Het kind wordt overstelpt met knoeierig speelgoed, uit het oogpunt van bruikbaarheid deels waardeloos, deels te mooi of te samengesteld. De meeste kinderen halen 't dan ook alleen voor den dag, om er een eindelooze wanorde mee te scheppen, zich in dien rommel eenige oogenblikken te vermaken met de boel kapot te slaan en zich dan met een nietigheidje ergens in een hoekje te amuseeren, 't aan een gedienstigen geest overlatend, den rommel weer te verzmelen. O, de Neurenberger speelgoedfabriekanten hebben de ouders, ooms en tantes zoo aan 't lijntje; ze lachen mekaar witjes toe en de pedagogie mag van een achterafje toekijken, hoe schandelijk er op haar heilig domein huisgehouden wordt. Alzoo: de aard der bezigheid in het ouderlijk huis laat alles te wenschen over. 't Voornaamste is niet, dat een kind iets doet, maar wàt hij doet en hoe! Over dit laatste bekommert de moeder zich te weinig; ja zelfs als zij ziet, dat haar kind aan iets verkeerds bezig is, dan heet het dikwijls nòg: laat hem maar begaan, dan is hij tenminste stil en tevreden.’ Bezigheid wordt in het ouderhuis over 't algemeen opgevat, als een middel tot verstrooiing, niet als een middel tot ontwikkeling. Meestal hééft zij - januner genoeg - geen doel! Heeft zij dit wèl, dan ligt 't voor een kind gewoonlijk veel te hoog, en moet de volwassene te hulp komen, om 't te bereiken. Of, 't kind maakt er maar wat van en de ouders toonen quasi bewondering, voor wat inderdaad ellendig geknoei is. Werkzaamheid, zooals zij door het ouderhuis maar al te vaak wordt opgevat, leidt tot kannibalisme, tot ordeloosheid, tot verveling, tot zelfoverschatting, tot blinde ingenomenheid met eigen werk. En als men de ouders 't verband kon blootleggen tusschen de nuttelooze bezigheid, die zij onder allerlei voorwendsels toelaten, en de kwade neigingen, waarop misschien de gansche toekomst van hun kind schipbreuk zal leiden, dan zouden ze waarschijnlijk meer reden hebben tot schreien, dan tot lachen. Wat zijn er een kinderen van wie men op hun twaalfde, dertiende jaar, als zij tot wetenschappelijk onderwijs geroepen worden, met volle recht kan zeggen, dat zij ‘blasé’ zijn van bezigheid; en wat wordt 't onderwijs schandelijk vertraagd door de noodzakelijkheid, om door allerlei kunstmatige prikkels de natuurlijke neiging tot bezigheid weer een beetje wakker te maken. Hoe dikwijls moet een leeraar, die niet door een gebiedend program op de hielen gezeten wordt, maanden en maanden in dezelfde elementaire leerstof omwroeten, omdat de grootste helft der leerlingen maar niet tot het bewustzijn te brengen is, dat de leerstof tot hun ziel moet dóórdringen, om bodem te vormen voor de toekomstige studiën. Hoe moet hij de beide oogen toeknijpen voor den werkvorm en hoe laag moet hij bij den grond blijven, als hij eens iets gedaan wil krijgen, wat op een afgerond stuk werk gelijkt, waar het gezond verstand een rolletje in speelt! | |
[pagina 408]
| |
Geen wonder, dat de H.B.S. zijn heil maar zocht in quantiteit van werk; geen wonder, dat zij - om toch maar door den berg van leerstof heen te komen, 't geleerde tracht vast te leggen in het geheugen, in plaats van in het verstand; en door machinalen arbeid: thematjes maken, regels leeren, dictaten opschrijven, sommetjes fabriceeren naar gegeven model etc. de haakjes tracht te bevestigen, waaraan zij vervolgens eenige wetenschap kan ophangen.
Laat 't bovenstaande voldoende zijn om de noodzakelijkheid te bepleiten, dat een reorganisatie van het Onderwijs worde voorafgegaan door een deugdelijke organisatie der huiselijke opvoeding, opdat 't gezin leere, welke onafwijsbare plichten het tegenover de school heeft te vervullen. De goede wil daartoe is er, moet er zijn. Aan voorlichting, leiding ontbreekt het ten eenenmale.
Hilversum, Aug. '99. |
|