Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMeester Gerrit.In zijn pas verschenen werk ‘Het Nederlandsch Kluchtspel in de 17e eeuw’ verklaart de heer Van Moerkerken (i.v. Gerrit) Miester Gerrit als de beul. Ook wel meester Hans. Deze verklaring is ongetwijfeld juist. Toch zal een nadere opheldering te dezer plaatse misschien niet ongewenscht zijn. Daar de heer Van Moerkerken slechts één bewijsplaats geeft, wil ik vooraf nog eenige daaraan toevoegen. In G.A. Dvirkants Klvcht van Licht-hartighe Ioosje, Amsterdam (1632), houden twee ‘diefleyers’, Hans en Goossen, een gesprek. De eerste vertelt van iemand: die lestentGa naar voetnoot1) soo wat kreegh
Van Mr. Gerrit.
Zijn kameraad antwoordt: Die haerlemmer doet dat met ien veegh
InGa naar voetnoot2) daer drie kruysjes op, 'tis 'tmerck om te kiesen
Dat d'eygenaer sijn goet niet licht'lijck sou verliesen.
In een schimpdicht op de Amsterdamsche predikanten door de partijgenooten van Costers Academie in 1630 uitgestrooid - bij dezelfde gelegenheid | |
[pagina 371]
| |
werd Vondels geestig lied ‘Een otter in 't Bolwerck gedicht -, heet het in 't twaalfde en laatste couplet: 't Best waer dat Meester Gerret quam,
Van Haerlem, hier tot Amsterdam,
O! gecken, O! gecken,
En gaf u daer......
De huyt vol roode plecken.Ga naar voetnoot1)
Het zal thans den lezer klaar geworden zijn, dat Meester Gerrit de beul van Haarlem was. Daar Haarlem in deze streek alleen het recht had er een beul op na te houden, moest deze ambtenaar bij eventueele gelegenheden aan andere omliggende plaatsen geleend worden.Ga naar voetnoot2) De hier bedoelde functionaris is Gerrit Pietersz., die in 1621 voor de eerste maal als meester van den scherpen zwaarde vermeld wordt (zijn voorganger Jacob Mosel was een jaar te voren gestorven) en in 1641 nog met het ambt was bekleed.Ga naar voetnoot3)] De klucht, die in 't boek van den heer Van Moerkerken Mr. Gerrit noemt, is van 't jaar 1643 en daaruit zou men mogen afleiden, dat ‘die van Haarlem’ in dat jaar nog in functie was. Den persoon van Meester Hans, bovenvermeld, herinner ik mij niet ergens aangetroffen te hebben, zoodat ik daaromtrent geen gissing kan wagen.Ga naar voetnoot4) In het medegedeelde kan men alweder een bewijs zien, voor de interpretatie van onze 17e eeuwsche blijspelen en kluchten van groot belang, dat, op het tooneel, bekende personen zonder schroom met naam en toenaam besproken werden.
Leiden, 1 Juli 1899. M.M. Kleerkooper. |
|