Critici.
Ieder jongmensch van bijzonderen aanleg, als hij zijn eerste schreden gaat doen, moet beginnen, met gestadige bewegingen zich eerst een vrijen weg te banen door het steeds negatieve en alles-omver-halende geschreeuw van nog bijna-onmondige snuiters, dat, bij iedere nieuwe aankomst, als een vonnissend noodlot oprijst van de lagere en allerlaagste rangen onzer periodieke pers.
De geniale Jacques Perk is zoo ontvangen, toen hij, als bescheiden minstreel, met zijn onsterflijke Mathilde kwam, Van Deyssel en mij wedervoer hetzelfde, en al wat wij deden werd door eenige nijdige mislukten, verscholen in de hoeken der persbureau's, uitgemaakt voor onzinnig-duister, of klaarblijkelijknageschreven, of, als het dát niet was, waardeloos-pedant.
Die tijd is nu reeds lang voorbij: wij bleven bedaard en wilskrachtig doorgaan, ons zelf uitsprekende met nooit-verzwakkende, maar stijgende kracht, en de heeren die in die jaren zoo lawaaiden, zitten nu al lang weer in hun kruideniers-winkels, of sluimren, zonder inktpot naast zich, languit liggend in hun vreedzaam graf.
Maar wij zijn er nog, daar valt niets aan te veranderen, en wij zullen doorgaan, hoe langer hoe meer. Want het hollandsche publiek, dat is gebleken, is beter en wijzer, weet juister te lezen en meer te waardeeren, al behooren zij dan ook niet tot de zoogenaamd-letterkundigen, dan de nietserkennende, alles neertrekkende machteloosheid van die inferieure bijloopers, die telkens wisselen, onzer journalistische kritiek.
Maar toch altijd nog hoort men telkens, uit de jongst-aangerukte rijen der als een wolkhemel wemelende pers, die blindelings-ontkennende vloek-zwaai neervallen op alles wat zich met een buiging komt aanmelden als kracht, die iets waarachtigs voor de toekomst belooft. Doch ieder jongmensch, wen die sneeuwval mocht dreigen, heeft evenals wij, nu twintig jaar geleden, niets anders te doen, als stand te houden, en dan door te gaan, met dezelfde vastheid op den weg, dien hij weet, dat vóór hem ligt.
Willem Kloos, De Nieuwe Gids, Aug. '99.