Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Over Vondels Leeuwendalers.Men weet het: de Leeuwendalers, de feest-uiting van Vondel bij de vrede van Munster, zijn, evenmin als de Lucifer, onverdacht gebleven. ‘'t Puntige van 't stuk ontleent het aan de herinneringen, die het opwekte. Men verwondert zich misschien, dat de politieke toespelingen zoo gering zijn in dit gelegenheidsspel, en de overeenkomst tusschen werkelijkheid en poëzie zich schijnt te bepalen tot den gestoorden en herstelden vrede en de vrijverklaring der Noordzij. Maar de staatkundige beteekenis steekt meer in den geest dan in de feiten van het stuk. Dit zal vooral uitkomen, wanneer wij het oor leenen aan de gesprekken, tusschen de wederzijdsche Heemraden en Heerschappen gevoerd.’ ‘Vooreerst blijkt al spoedig, dat hij de oorzaak van den strijd in geen zeer edele beweegredenen zocht.’Ga naar voetnoot1) Dan, ‘de Heemraad der Zuidzijde is met vrij wat schooner kleuren gemaald, als die van t Noorden; maar vooral wordt Lantskroon veel flinker en edelaardiger voorgesteld dan Vrerick. Diens grootste verdienste ligt in hetgeen hij-zelf aldus uitdrukt: “Mijn naem is rijck van vreê, 't is vrede al wat ick wensch”.’
‘Datzelfde wenschen ook Lantskroon en de zijnen: maar aan de Noordzij houdt men meer het eigen-, dan het algemeen belang in 't oog.’Ga naar voetnoot2) ‘Welnu, 't is aan de Noordzij, dat ons die baetzucht geschilderd wordt.’Ga naar voetnoot3)
Maar - niet door de Zuidzij wordt dit als verwijt geuit; Volckaert van de Noordzij zegt het zelf. Nergens blijkt dat Vondel aan die zijde de oorzaak alleen zoekt. Aan beide kanten deugt er veel niet. Vrerick erkent: ‘De slimsten onder ons versteuren zulck een' zegen,’
en Lantskroon geeft toe: ‘De slimsten onder ons zijn van geen beter aert.’Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 362]
| |
Waarop kon slaan een antwoord als Vrerick geeft: ‘Dat leert d'ervarenheit aen uwe en mijne zy.’Ga naar voetnoot1)
Beide, Noord- en Zuidzij, hebben schuld. Dat blijkt ook als Warner en Govaert tegen elkaar kibbelen, en krakélen. De een geeft de ander niets toe. Maar is niet opmerkelik dat Govaert's knecht doet moedwillighlyck wat wat Warner's hond uit woestheid doet: ‘die moedtwil is te groot’.Ga naar voetnoot2)
De noordelike Warner staat op zijn recht - ‘d'ene haen is d'ander niet’,Ga naar voetnoot3)
maar toch, hij wil 't lam vergoeden: ‘wie weigert (Govaert) een lam?’ Vondel had meer dan eens kunnen opmerken hoe de Noordnederlanders stonden op hun recht: ‘hac nitimur’; - wat hun dit waard was; - maar ook hoe ze toegaven aan de tegenstander, zo deze zijn recht vroeg. Hoe ze zich niet door dreigen lieten ontmoedigen, evenmin, - - als Warner.Ga naar voetnoot4)
Ongetwijfeld: Vondel kende de feiten, hij wist dat Zeeland o.m. de vrede tegenhield uit ‘winst’. Maar was 't ook niet waar: ‘Het spreekwoort zeit: in troebel water is 't goet visschen.’
Men vindt er meer zo: ‘Een ieder vlamt op winst. De spinne spint haer webben
Om winst: om winning vlieght de by naer beemt en bosch.
Om loutre winning zit de vliegh op koey en ros.
Om winning zweetenze al, de kleinen, en de grooten.
Om winst pickt d'oievaer de kickers uit de slooten.
Om winning loopt de kat uit muizen in het velt.
Als ick 'er vet by wordt, wat roert my wien het gelt.’
Maar niet alleen in 't Noorden, even goed in 't Zuiden ging het zo toe.Ga naar voetnoot5) Maar - zo dacht de mindere man. - Dwars en tegenstribbelend tegen de overheid, die 't beste wist en voorhad, en die toch verantwoordelik werd gesteld, ook voor wat zij niet verhelpen konden. En zo is 't hier, zo is 't daar! De regeerders zijn van een ander gevoelen dan de gemene man. Wat bij Vondel te meer klemt, omdat hij niet tot het volk zich neigde, maar tot de heerschappen: de ‘aertse goden’ waren zijn vrienden. | |
[pagina 363]
| |
De ‘Heemraden’ en ‘Heerschappen’ zijn anders gezind. Wie van hun de beste is? De Zuidzijder Heereman mag zich onderscheiden ‘door zekere schilderachtige mystiek, en door zekere vindingrijkheid, die aan listigheid grenst...’ de heemraad uit het Noorden integendeel is de man van 't gezonde verstand, de goedrondheid, de goedhartigheid, een vijand van windmakerij en een die nauwelijks gelooven kan, dat iemant trachten zou ten koste van anderen ‘wel te varen’.Ga naar voetnoot1) Heerschap Vrerick is prakties evangelies, buigt zich voor de noodzakelikheid, en is stipt aan de wet gehecht. Lantskroon is filozofies, zoekt diplomaties naar een middel om het vonnis van Pan krachteloos te maken.Ga naar voetnoot2) De Zuidzijder treurt als een radeloze; hoeveel bezadigder houdt zich zijn amtgenoot. Had Vondel hier de oude Hooft voor ogen? Lantskroon wil zelfs noch eens kiezen; Heereman doet aan Vrericks pleegdochter Hageroos eigenaardige voorstellen ter wille van Lantskroons pleegzoon. Vrerick is tot opofferingen bereid; Vrerick is bezorgd voor Noord- en Zuidzij beide: ‘(Pan) eischt ons Adelaert, dat bitter valt te zwelgen’; voelt met Adelaert medelijden; is de eerste om hem te beloven zijn laatste verlangen te volbrengen. En waar Lantskroon bluft: ‘De vroomsten onder ons zijn oock tot pais genegen.’
daar keert Vrerick met de erkenning: ‘De slimsten onder ons versteuren zulck een' zegen.’
't verdere boos-worden: ‘een zacht antwoord doet de toorn bedaren.’ Lantskroon antwoordt dan ook: ‘De slimsten onder ons zijn van geen beter aert.’
Als Lantskroon wrokt: ‘Ghy zout dit hartewee wel levendigh gevoelen.
't Valt mackelijck zijn vlack in 's anders bloet te spoelen,’
dan is 't antwoord: ‘Wy strijden niet: ick heb mijn sterckheit niet te roemen.’
Vrerick - als een Vondel met zestigjarige levenservaring, verheft zich boven de ‘aertsche omstandigheit’. Gode gehoorzamen, zichzelf verloochenen, zichzelf opofferen, is de overtuiging van Vrerick.Ga naar voetnoot3) - Hij kent ‘de kracht des gebeds’;Ga naar voetnoot4) is de man van 't initiatief. Hij dankt - als Maurits bij Nieuwpoort - éérst Pan, na de heerlike uitkomst.’Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 364]
| |
Hoe anders is ook Vrericks verhouding tegenover 't volk, vergeleken met die van Lantskroon. Zo is deze grote Vrerick werkelik Frederik Hendrik die Vondel toejubelt.
Vondel had met de Leeuwendalers geen bedoeling om Noord te kleinéren tegenover Zuid! Zou iemant die ‘Pax optima rerum’ acht, met de naam Vreerijck minder goeds bedoeld hebben als met Adelaert? Adelaert, Lantskroon naast Volckaert wijzen wel op de meer aristokratiese Zuidzij, tegenover de Noordelike bewoners als van burger-kom-af. En Hageroos? Deze, ‘de vertegenwoordigster van de jeugdige Republiek (is) - zoo men niet wil zeggen een beminnelijker - dan toch een belangrijker, veel volkomener persoonlijkheid dan Adelaert;...’ Vondel (heeft) met blijkbare voorliefde het karakter van Hageroos behandeld.Ga naar voetnoot1) De Noordzij heeft God Pan's hart! Pan, de heidense Al-god, den onbekende die wij nu kennen, ‘in wien wij leven en zweven’; die alles regelt en bestuurt ten beste, al zijn zijn raadslagen ook onbegrijpelik; van Pan zelf, die de vrede ten slotte mogelik maakt, is de pleegdochter van Vrerick, is Hageroos, een afstammeling.
Vondels feestuiting is een vredesjubel! Die de vrede wil, moet niet de oorzaken van ‘'t krakeel’ gaan oprakelen en uitpluizen. ‘Niemant t' ontstichten’Ga naar voetnoot2) is doel. ‘Geen woord dus van de opofferingen, die men zich (in de noordelike Nederlanden) getroost, van de verdrukking die men verduurd had; geen zweem van ingenomenheid, zelfs niet met de politieke zijde der questie.’Ga naar voetnoot3) Maar is dan geheel zonder enige betekenis dat 12 aan de Noordzij, en maar 7 aan de Zuidzij gedurende die 20-jarige beproevingstijd zijn gevallen? Slechts terloops wordt hiervan even gewaagd. Niet om de betekenis van de grote worsteling en z'n enorme gevolgen voor de wereldtoestanden te verkleinen, maar omdat bóven dit alles vrede ging: wat geeft gekijf en gekibbel tegenover vrede? Dieper op die zaken ingaan had oude wonden en veten weer opgereten! ‘Wy hebben slechts eenige verwen en geuren, die ons voornemen dienen konden, uitgezocht, en onder een gemengt, en het beloop van oorloge en vredehandel aldus in het klein ten ruighsten ontworpen, om alle hatelijckheit te schuwen; anders had men de bloem van deze verzieringe netter op de zaeck zelf konnen passen.’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 365]
| |
Om de vrede zelf verheugde zich Vondel allereerst: ‘Pax optima rerum’.Ga naar voetnoot1)
Want niet anders is ‘het wit der oorelogen, (dan) Den Vrijdom, uw bevochten errefgoed.’Ga naar voetnoot2)
Maar de uitkomst was noch niet naar zijn wens. Beide Nederlanden waren gescheiden. Als profeet voorspelde hij de hér-eniging! ‘En dichters zijn niet deurgaens zulcke ongeluckige Waerzeggers, of men ziet zomtijts, oock buiten alle hope, gebeuren het geen zy een goede wijl te vore spelden.’ En hebben wíj niet in meer dan één opzicht deze hereniging zien worden? Dit is de diepe zin van een stuk, ‘niets anders dan een Lantspel’.Ga naar voetnoot3) Toen, in zijn tijd, was deze profesie een iedeaal; die toestand idyllies. En Vondel symboliezeerde in een herdersdrama wat hem voorzweefde; zijn vredesiedeaal, ten opzichte van noord- en zuid-Nederland, verheerlikte hij in de Leeuwendalers. B.H. |
|