Taal en Letteren. Jaargang 9
(1899)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Woordverklaring.In eene recensie (Ned. Spect. 24 Febr. 1899) van Het Nederl. Kluchtspel der 17e eeuw, welker onheusche toon niet goedgemaakt wordt door den lof dien Recensent (Dr. F.A. Stoett) niet aan het boek kan ontzeggen, noemt hij een kleine dertig woorden, waarvan hij gaarne ook in de Woordenlijst eene verklaring had gelezen. Op de gronden, uiteengezet in mijn Voorbericht, heb ik gemeend dat deze en dergelijke woorden geen verklaring behoefden. Ik stel mij voor in hetgeen hier volgt te onderzoeken, of ik hierin dwaalde of niet. dreutelen, bl. 96. Marry Kloets kan de huisdeur niet openkrijgen en zegt: Wel wat schorter, hoe staa'ck hier dus en dreutel?
Ick loof niet datter wat steect inme sleutel,
Neen 't de clinck gaat op en toe blijft de deur.
Het woord dreutelen heb ik niet in de Woordenlijst opgenomen, omdat het in Van Dale verklaard staat en wel met talmen, luieren. Dr. S. vindt dat deze beteekenis hier niet past; welke dan wel past, laat hij in het midden. Waarschijnlijk die van treuzelen, volgens de aanteekening van Dr. Kollewijn op vs. 1855 van Roddrick ende Alphonsus: Nouw komt wat by de Luy, hoe sta gy dus en dreutelt?
Zoo ja, dan zal Dr. S. zeker wel eens willen uiteenzetten, waarom op genoemde plaats treuzelen wel, en talmen niet deugt. afbrengen, afhalen, bl. 470. Er is sprake van linnengoed dat naar de wasch moet. Eene juffrouw roept tot haar dienstmeid: Nies hael de kleermant of, we sellen 't linnen na de wasch doen, en de meid zegt: Sel ick al het goet of brengen? Beide werkwoorden afbrengen en afhalen wil Dr. S. verklaard hebben waarschijnlijk uit angst dat de lezer niet begrijpen zal, dat hier naar beneden brengen en n.b. halen bedoeld worden! den behenden spelen, bl. 13. In de eerste klucht van Breughel vertelt een meisje hoe een van hare vriendinnetjes aan het noodige voor hare bruiloft is gekomen. Haar vader keurt terecht die praktijken af en zegt dat het dieverij lijkt. Haar moeder roept uit: neen, het zijn behendigheden. Het meisje gaat daarop met vertellen voort en zegt: Noch een ander van onze groote bekenden,
Speelde den behenden int slachters huys.
Ook dit den behende spelen meent Dr. S. dat verklaard had moeten worden! | |
[pagina 231]
| |
beertebuur, bl. 100. In weerwil van hare smeekbeden laat Claes Kloet zijne vrouw door de ratelwachts meenemen: Je meucht jou neus ien reys in Beerte buur steken,
Die het ien ruym after-huys, verstaje dat varken?
Brengtse wech.
Iedereen weet wat een beersteker is, ook wat een beerput is, ook dat deze onder den grond is, evenals de kelders waarin men gewoonlijk de gevangenen opsloot. Dat derhalve beertebuur hier gevangenis beteekent, behoefde werkelijk niet vermeld te worden. Tuinman (I, 129) spreekt van Harmen, den ontfanger der verteerde kosten, die alles byeen vergadert en wegsluit in zynen onderaardschen kelder, tot dat de volheid oog en neus waarschouwt, dat het tyd is enz. bycomen, bl. 74. In een goudsmidswinkel komt een vrouwtje; de goudsmid zegt: Ick hebt van alles soo wel vroutje als ien
Die in Amsterdam winckel hout van alles uytghenomen.
Waarop zij antwoordt: Daerom sel ick jou voor een ander by comen.
Dat dit jou by comen hetzelfde beteekent als ‘bij jou komen’, is voor Dr. Stoett weer eene onduidelijkheid! Evenzoo bl. 99: ‘Ick koomje by.’ Evenzoo bl. 388, waar een drinkebroer zijn glas aan den mond brengende zegt: Mont op, keelegat, de Frans-man komt jou by.
boksen, bl. 72: 'K wou liever, datje jou bocksen haddet bescheten,
Dan datje ons sulcken part had ghespeelt.
Het kan liggen aan de taal, gesproken in mijne geboorteplaats Deventer, dat het woord bokse voor ‘broek’ mij meer gemeenzaam in de ooren klinkt dan Dr. Stoett, waardoor ik het dan ook in de Woordenlijst niet opnam, doch ook dit woord staat in Van Dale! Evenwel iemand, geboren en getogen te Leeuwarden, moet dit Friesche woord even bekend zijn als een Dèventerschman. dauwel, bl. 516. Diewertje zegt tegen den als meid verkleeden Jan Klaazen: Neemd de beuzem in d'andre hand, dauwel.
Ieder wien ik vroeg, of hij het woord dauwel kende, antwoordde: ‘ja, het is een onhandig vrouwspersoon.’ Ook staat het in Van Dale! diefhenkers, bl. 498. Freek wordt boos, omdat de partij van zijn vrouw gekozen wordt door Wiebis, den knecht: Ik word jelours, dat je zoo diefhenkers veur 'er durft stryen.
Wie niet begrijpt dat het woord diefhenker, terecht door Van Dale met ‘beul’ teruggegeven, hier bijwoordelijk gebruikt wordt en ‘drommels’ beteekent, voor hem hadden nog wel honderden andere woorden verklaard moeten worden. farheer, bl. 185. Dat dit het Duitsche Pfarrer is, begrijpt ieder; het staat immers in de ‘grafdichten’ door een ‘Hoogduytsch Poëet’ gemaakt. Dat woord is overbekend. | |
[pagina 232]
| |
fokken, bl. 476. Mr. Joris, de barbier, vraagt een' boer, hoe hij wil geschoren wezen deze antwoordt: ‘maeck jyt alst best wil focken.’ Van Dale geeft ‘schikken, voegen’ niet op onder de beteekenissen van fokken, doch uit het verband is de beteekenis zoo doodgemakkelijk op te maken, dat medocht dat het woord geen toelichting vereischte, en zoo komt het me nog voor. getier. Hierbij schrijft Dr. Stoett bl. 631; daar is het woord niet te vinden. ganse wacht, bl. 97. Claes Kloet heeft zijne vrouw buiten gesloten. Zij bedenkt de bekende list, om hem te verlokken de deur te openen: Ontbeyt; ick stiet mijn voet flus an ien steen,
Die moet ick halen, en werpense in 't water,
Die sel maken sulcken grooten geklater,
Dat hy meent dat ickme zelfs verdoe.
Komt hy dan wt, zoo loop ick in, en lap de deur after me toe,
En laat hem staan kijcken op de ganse wacht.
Duidelijk beteekent deze uitdrukking ‘vergeefs uitkijken naar het een of ander,’ in casu om weer binnen gelaten te worden. Vermits de beteekenis voor zich zelve spreekt, heb ik ze niet opgenomen. geur, bl. 425. Een boer komt in een barbierswinkel, om zich te laten scheren. De barbiersvrouw roept haar man: Liefste, kom daetelijck iens voor, sootje mag beure.
De boer, verwonderd over die lieve woorden, zegt: Lieste! Gort segen ons, wat heb ick hier voor geuren?
Dat ick Geertjes iens met de naem van liefste toesprack,
Se sou werentigh wel mienen dat ick den draeck mitter stack.
Was het nu werkelijk noodig aan te teekenen dat ‘geuren’ hier liefelijkheden beteekent? egeevelt, bl. 454. Aegje is alleen Antwerpen ingegaan; ze is verbaasd over al het moois dat ze ziet; het duizelt haar: My gesicht dat drayt, ik mis me selfs schier
In al dit geweemel, en in al dit geswier;
Wel, of dit volk heur beurs soo rijkelik gespekt is,
't Lijkt of voor de Prins egeevelt en edekt is.
‘Egeevelt en edekt’ is - wie ziet dat niet? - hetzelfde als gegeveld en gedekt, dus met gevel en dak voorzien; iedereen begrijpt derhalve ook dat zij wil zeggen, 't is of hier alles voor den Prins is opgetooid, op zen mooist uitgedost. horn, bl. 184. Oene krijgt den raad naar 't Zuyer kerkhof te gaan: Daer zelje dicht aen 't dak ien diepe hooren zien,
En in die zelfde Horn is ien bezworen stien.
Dat ‘horen’ of ‘horn’ hoek beteekent, leeren de kinderen al op de lagere school bij de les in de aardrijkskunde; het staat bovendien weer in Van Dale. roon haen, bl. 478. Een' boer is zijn geld ontfutseld; als hij het bemerkt, roept hij woedend uit: Mijn gelt quijt, mijn gelt quijt, ick sel 't byget weer hebben, of den roon haen.
| |
[pagina 233]
| |
Wat kan dat toch auders beteekenen en wie zal dat niet dadelijk inzien ‘als je mijn geld niet teruggeeft, laat ik den rooden haan kraaien’? Eene uitdrukking overbekend voor ‘den boel in brand steken.’ kevetjen, bl. 636. Dit woord staat op aangehaalde bladz. in de Woordenlijst verklaard. klinksnoer, bl. 181. Er wordt een toovenaar gevraagd, ten einde zijne kunst op de proef te stellen: Kanje dan wel deur 't oog van ien naelt of deur 't gat van ien klinksnoer kruypen?
Wat de klink van een deur is, mag men gerust veronderstellen dat iedereen weet, evenzoo dat snoer een touwtje is. Zou nu de Heer Stoett in ernst meenen dat de beteekenis van ‘klinksnoer’ verklaard had moeten worden? naar, bl. 90. Dit woord vind ik op aangegeven bladz. niet, wel ‘in 't aldernaarste van de donckere nacht.’ Het is echter te gek te veronderstellen dat ook aldernaarst ‘toelichting vereischt.’ neusdoeck, bl. 52. Een vrouwtje klaagt: Helf ten tijt mis ick dit of dat, dan neusdoecken, of dan huyven.
De Heer S. teekent hier bij uitzondering eens aan hoe hij over het woord denkt: ‘bij Van Dale = zakdoek, maar hier halsdoek.’ De Heer S. blijft in gebreke uit den tekst te bewijzen waarom neusdoek hier ter plaatse ‘halsdoek’ moet beteekenen. Dat het in dien tijd evenwel ook zakdoek, evenals nu, beduidde, toont ons Kiliaen, die het weergeeft met ‘snut-doeck, muccinum.’ onbeschoft, bl. 543. Er is sprake van het schrift van een jonkertje, dat deze juist aan den oom van het meisje, naar wier hand hij dingt, ter keuring heeft aangeboden. De oom zegt: 'k Zal u myn' meening openbaaren,
Wilt al jou moeiten verder spaaren,
Je zult mijn Nicht niet krygen, want
'k Heb geen gevallen in jou hand,
Beschouw hier zelfs eens, welke grooten
En onbeschofte Haanepooten?
Wie zal nu iets anders lezen in het woord ‘onbeschoft’ dan lomp? Dat het hier van zaken en niet van personen, zooals tegenwoordig meestal het geval is, gebruikt wordt (hierin, gis ik, ligt de grond van Dr. Stoett's opmerking), maakt niets uit. Als ik op dergelijke haarklooverijen had willen letten bij het samenstellen van mijne Woordenlijst, dan was ze wel driemaal zoo dik geworden. Trouwens ook Prof. Van Helten en de Heer Velderman, die eenige jaren geleden deze klucht (De Belachchelijke Jonker van Bernagie) met woordenlijst of aanteekeningen hebben uitgegeven, lieten het woord ‘onbeschoft’ onverklaard, als voor iedereen verstaanbaar. passen op, ook dit werkwoord in de beteekenis van ‘geven om, zorgen voor’, vindt men bij Van Dale; volgens mijn stelsel was vermelding derhalve overbodig; toch heb ik ‘passen’ in de beteekenis van zorgen in de Woordenlijst opgenomen. | |
[pagina 234]
| |
pels, bl. 96. Op deze door den Heer S. opgegeven bladzijde is het woord ‘pels’ niet te vinden. tabberd, bl. 91. Een man zal verkleed worden als vrouw. Er wordt tot hem gezegd: ‘Ic selje gaen rijgen in ien Juffers tabbert.’ Zou nu werkelijk de Heer S. meenen dat er menschen kunnen zijn die niet begrijpen dat ‘tabbert’ hier kleed beteekent? werk van iets maken, bl. 88; de Heer S. had moeten schrijven ‘werk van iemand maken’ Iemand spreekt van eenige meisjes die, naar hij meent, een oogje op hem geworpen hebben; hij wil er niets van weten en zegt van een dier meisjes: 't Vuylneus is te morsich, ick maker geen werck of.
De uitdrukking is weer overbekend. Hoe vaak zegt men niet van den een of ander ‘hij maakt veel werk van dit meisje’ in de beteekenis ‘hij zoekt in hare gunst te geraken!’ woeker, bl. 365. Iemand zegt tot zijne zuster dat hij bij hun' buurman geld te leen zal gaan vragen. Zij vraagt: ‘En dat op woeker?’ Ik kan hier zelfs in de verste verte niet gissen, waar de moeilijkheid schuilt. Met dit woord sluit het merkwaardige lijstje; er staat wel achter ‘enz. enz.’ doch dat zullen we wel cum grano salis moeten nemen, evenals ‘Het boek doorbladerend vond ik o.a.’ Voorts geeft de Heer S. genadig een goedkeurend knikje: ‘Met slechts enkele der verklaringen kan ik mij niet vereenigen.’ Laten we eens zien wat daarvan is. driegen, bl. 39. Een juffrouw ziet een' boer aankomen; zij zegt tot haar meid: Bely gaet strack [dadelijk] heen, en laet den Huysman comen an,
't Schijnt dat hy hier driecht te kloppen met schroomen an.
Ik neem ‘driegen’ als dreigen in den zin van ‘op het punt zijn van’, zooals wij wel zeggen: ‘hij dreigt te vallen’. De Heer S. zegt dat het hier beteekent talmen, dralen. De lezer beslisse wie gelijk heeft. gnut, bl. 54. Een man spreekt van zijn bruiloftsgoed, dat hij aan eene bezoekster getoond heeft: S' is verwongdert dattet zo gnap en gnut is en niewers niet estoten.
Ik verklaar gnut met ‘aardig, lief,’ de Heer S. met ‘netjes, knap’ en verwijst naar het Ned. Wdb.; ik sla het i.v. op en vind als beteekenis opgegeven ‘aardig, lief, prettig, gezellig.’ Wat moet ik nu van den Heer S. denken? honskoten, bl. 54: honschoten, bl. 109. Op de eerste plaats leest men ‘jou jackje mit honskoten,’ op de tweede ‘heur honschoten schort’, op beide geef ik het terug met ‘zekere wollen stof’, daarbij gerugsteund door Boekenoogen, De Zaansche volkstaal. De Heer S. kan zich met die opvatting niet vereenigen, doch zegt niet welke de zijne is. Heel gewichtig waarschuwt hij: ‘let op mit’ en laat dan volgen; ‘het woord werd niet meer verstaan en men dacht aan hondekooten’. Nu weet men het! hier liggen de mosselen, bl. 362. Een gezeten burger, die (op een | |
[pagina 235]
| |
snoepreisje uit) ruim van geld voorzien is, wordt door een paar kerels, die zich als ratelwachts voordoen, aangepakt als ware hij een dief. ‘Sa’, roept de een, ‘taste we'm in de sack, om te sien hoe 't daer magh wesen gestelt. Siet hier leggen de mosselen, docht ick 't niet wel?’ Met een beroep op twee plaatsen in Tuinman en met eene in Sartorius, waarbij ik nog een paar uit de Biencorf kan geven, verklaar ik het genoemd gezegde met ‘daar zit 'et 'em’; de Heer S. kan zich daar niet mee vereenigen; het moet zijn volgens hem ‘daar heb je de aap; daar heb je 't nou’! Hij weet toch wel dat ‘daar zit 'et 'em’ beteekent ‘daar zit de moeilijkheid, daar zit wat we zochten’. roock maecken, bl. 48. Teeuwis heeft zich beklaagd bij zijn landheer dat diens vrouw hem zijn paard en wagen niet wil teruggeven, omdat onder het hout dat hij geleverd had wat krom hout was. De heer vindt dat Teeuwis verongelijkt is en laat zijne vrouw komen. Zij geeft toe en zegt tot den boer: Je maeckt ons hier al vry wat spoocks,
Maeckje om de Wagen en Paerden seecker soo veel roocks?
Dit ‘roock maecken’ verklaar ik met oneenigheid verwekken en ik verwijs naar het bekende gezegde ‘het rookt er’ gelijk ‘er is oneenigheid (tusschen man en vrouw).’ Zie Weiland en Van Dale. Dit past hier juist. De Heer S. beweert dat ‘drukte maken’ de beteekenis van deze uitdrukking is, doch begaat weer een flater; immers het voorafgaande ‘spoocks maecken’ beteekent drukte maken. Ook doe ik in 't voorbijgaan Dr. S. opmerken dat ‘fumum vendere’, waarmee hij ‘drukte maken’ gelijk stelt, heel iets anders beteekent, nam. bedriegen. zerren; de Heer S. geeft geene bepaalde plaats op. Volgens mijne Woordenlijst komt het minstens op negen plaatsen voor. Men leest daar ‘sarren, tergen, aangaan; meestal in de beteekenis van bruien; zert, loop heen!’ Wat schrijft de Heer S? ‘Dat hij zerren niet zou verklaren door zarren enz., maar door trekken, loopen.’ Dat enz. achter ‘zarren’ is kostelijk. We zullen de negen plaatsen zoo kort mogelijk aanhalen. No. 34, vs. 43: Ba zert = loop (brui) heen! vs. 50: wat zert my deze vent = wat sart (bruit) mij deze vent! vs. 74: wat zerde ghy my hier = wat sarde (bruide) gij mij hier! vs. 91: ba zert = vs. 43; vs. 148: zert maer heenen = vs. 43; vs. 154: 'k heb de zert (brui) van de spinde; vs. 183 = vs. 50; vs. 332 = vs. 91 en 148; vs. 333: zert van mijn lijf = loop (brui) van mijn lijf! Wat blijft er nu over van Dr. Stoett's aanmerking? krens, bl. 51. De Heer S. vermoedt, zooals trouwens Prof. Te Winkel (Kl. v.d. Molenaar, vs. 61) ook reeds gedaan heeft, dat het woord eene samentrekking is uit kredens. Vermits het hier evenwel in het meervoud voorkomt, kan het moeilijk de beteekenis hebben van kastje voor kostbaarheden (zie Oude Tijd, 1869) of van aanrechttafel; zoo'n molenaar zal toch niet meer dan één dergelijk voorwerp in de kamer gehad hebben. Deze overweging deed mij en doet mij nog een? achter ‘krens’ zetten. Ik vermoed dat het voor ‘krans’ staat; maar wat voor krans? | |
[pagina 236]
| |
De uitslag van dit onderzoek is niet gunstig voor Dr. Stoett. Het is blijkbaar dat hij noode erkennen wilde zich in de beoordeeling van mijn werk vergist te hebben. Gegronde aanmerkingen kon hij niet meer maken; tot allerlei muggenzifterijen moest hij nu zijne toevlucht nemen. De Heer S. volge een' welgemeenden raad van mij op: voor en aleer hij zich te eeniger tijd weer zet tot het schrijven van eene recensie, leze en herleze hij de in dit Tijdschrift (1893, bl. 171 vlgg.) te vinden beoordeeling van zijne Beknopte Middelned. Spraakkunst door Dr. J.W. Muller, opdat hij eens voorgoed tot de kennis gerake van de wijze waarop men behoort te recenseeren. Het oude fortiter in re, suaviter in modo is nog steeds proefhoudend gebleken. Utrecht, Maart '99. P.H. van Moerkerken.
Het zal niet noodig zijn veel op het bovenstaande te antwoorden. De heer Van Moerkerken is boos geworden, omdat ik eene afkeurende critiek schreef over zijne verklaringen in het Nederlandsch Kluchtspel, en in zijne opgewondenheid draaft hij nu door als een razende Roeland. Hem voor de derde maal te wijzen op de eerste beginselen van tekstverklaring, zal niet baten; begrijpen wil hij ze toch niet, en het is nooit als verstandig beschouwd boter aan de galg te smeren. In hoever de uitslag van zijn onderzoek ongunstig voor mij is, zullen bevoegder rechters dan hij wel weten te beoordeelen. Verdere polemiek te voeren over zaken, waarover de meeste lezers zich toch geen oordeel kunnen vormen, is nutteloos. We zullen daarom den Heer Van Moerkerken kalm laten uitrazen en hem het genoegen gaarne gunnen van zich in mijne ‘flaters’ te verkneukelen. F.A. Stoett. | |
Slotwoord.Niet over de ‘afkeurende’, doch over de onbillijke, over de hooghartige critiek van Dr. Stoett heb ik mij gegriefd - niet ‘boos’ - getoond. Hij blijft zich - dat moet ik erkennen - tot het eind toe gelijk; den hoogen, aanmatigenden toon, dien hij zich van het begin af tegenover mij meende te mogen veroorlooven, voert hij nog zelfs nu hij niets meer te antwoorden weet. Groote woorden zijn gelukkig! geen argumenten, vooral niet voor de lezers van dit Tijdschrift, over wie ik gunstiger oordeel dan hij blijkt te doen. P.H. van Moerkerken.
Bovenstaande Repliek van Dr. Stoett achten we niet biezonder afdoende. - Er zijn uitgaven, waarin 't aantal aantekeningen en verklaringen beperkt moeten worden. | |
[pagina 237]
| |
We hadden gehoopt dat Dr. Stoett nu eens de gelegenheid had aangegrepen om zijn opvatting van Exegese en Tekstkrietiek uiteen te zetten, en deze soort uitgave had onderscheiden van wetenschappelik-krietiese zoals we dat meermalen deden.Ga naar voetnoot1) Mischien mogen we dit noch verwachten. Alleen hier vestigen we de aandacht er op, dat aan zogenaamde Bloemlezingen met een bepaald doel uitgegeven, andere eisen moeten gesteld; - geen andere dan de verzamelaars bedoelen! - dan aan de door ons meermalen veroordeelde. Of nu Het Kluchtspel voldoet aan de eisen van een dergelijke verzameling, ziedaar een vraag, waarvan we de beoordeling overlaten aan onze medewerker, die binnenkort zijn mening zal publiceren. B.H. |