Dichter-krietiek.
Laat toch ieder dichter vrij zingen, zoals zijn gemoed hem ingeeft; laat ieder schrijver vrij het leven reflekteren naar den aard van zijn spiegelende fantazie en verg alleen volkomen oprechtheid, veroordeel alleen het streven naar welke schijn ook. Reeds om de zeldzaamheid moest die oprechtheid meer op prijs worden gesteld. Hoe weinig mensen kunnen oprecht zijn. De een vermag 't niet om redenen in hem, de ander om redenen buiten hem.
Zodoende zullen zowel de ware artiesten gebaat zijn, wien 't immers te doen is om vrij te kunnen uiten wat in hen woelt en gist, vrij te kunnen weergeven wat hen getroffen heeft en in een nieuwe gedaante weer naar buiten wil, als ook de niet-artiesten, de kunst-genietenden, waarvan de een zijn geluk vond in 't geen gisteren was, de ander dat geluk vindt in 't geen nu is, de derde het geluk verwacht van 't geen morgen worden zal en de vierde berust in 't besef, dat het geluk nooit en nergens kan komen. En laat dan ten slotte de waarde van de kunst hierin bestaan, dat men de kunstenaar, door zijn werk heen leert kennen, dat men zich zelf leert begrijpen en ontwikkelt door zich aan des knnstenaarsopvattingen, viezie, gevoelens te toetsen en dat men genot vindt in 't begrijpen, meegevoelen en bewonderen. Hij die genieten wil van een kunstwerk, moet er zich als 't ware naakt in begeven en al de krachten van het werk op zich laten inwerken. Wie echter van een kunstwerk een strekking, met andere woorden een steun voor zijn eigen opvattingen verlangt, is daartoe al niet meer in staat.
Marcellus Emants, Gids, Nov. 98.