Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse krijgstaalkunde.In een vorige jaargang van dit tijdschriftGa naar voetnoot1) heb ik trachten aan te tonen, dat de vreemde oorsprong van een woord de afkeer die velen er van hebben niet verklaart, en de zucht om het te verbannen niet wettigt. Zeker, waar men te kiezen heeft tussen een vreemd woord en een gebruikelik inheems, zal men wèl doen aan het laatste de voorkeur te geven. Maar het schijnt ons onprakties en ontaalkundig om, op het voorbeeld van sommige vlaamse ‘schuimwoordhaters,’ ook aan de bastaardwoorden die het burgerrecht al verkregen hebben, de oorlog te verklaren. Het klinkt wel mooi: ‘wij willen geen indringers in onze taal!’ Maar - de strijders die deze leus aanheffen, zouden verlegen staan als het er op aankwam, oorspronkelik vreemde woorden als appel, dichten, ezel, kaas, koper, vrucht, natuur, roos, stof (om er maar een paar te noemen) door ‘zuiver dietse’ of ‘oergermaanse’ te vervangen. In Nederland behoren zij, die algemeen gebruikelike woorden willen verbannen omdat ze uit een andere taal zijn overgenomen, tot de zeldzame uitzonderingen. Dat het in Vlaanderen anders is, moet naar 't mij voorkomt niet in de eerste plaats worden toegeschreven aan afkeer van de Fransen en het Frans, maar - aan een belangrijk onderscheid dat er tussen het Vlaams en het Nederlands bestaat. Wij Nederlanders hebben behalve onze dialekten een algemene beschaafde spreektaal, die door ieder verstaan wordt; een norm; die bovendien van zeer velen de gewone, de énige taal is. Het Vlaams (Zuid-Nederlands) darentegen heeft alléén dialekten. In Zuid-Nederland wordt het beschaafde Nederlands maar door enkelen gesproken. Wel zijn er velen die het trachten te schrijven. Maar wat is natuurliker dan dat het Vlaams zich kenmerkt door allerlei dialektiese eigenaardigheden, door partikulariteiten, door invloed van het Frans?Ga naar voetnoot2) De Vlaming hoort in zijn omgeving òf Frans spreken òf een Zuid-Nederlands dialekt. Is het wonder dat het beschaafde Nederlands voor hem iets heeft van een aangeleerde, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||
vreemde taal? En toch is die taal weer de zijne, waarin hij denken en spreken en schrijven wil! Zo beschouwt dan de Vlaming het Nederlands met een ander oog als wij. Ik bedoel niet dat hij onze taal minder lief zou hebben, maar anders. Hij begrijpt niet, dat wat er vreemd in is voor hèm, gewoon is voor òns. Dat wij niet mee kunnen doen als hij wil gaan knutselen aan onze levende taal;Ga naar voetnoot1) dat het b.v. onmogelik is om te gaan afspreken: nu zullen we voortaan niet meer bajonet zeggen, want dat is een vreemd woord, en ook niet dolk, want ik heb me laten vertellen dat óók al 'n vreemd woord is, maar mes. Stel u voor dat de Fransen 'n afspraakje maakten om nooit meer boulevard te zeggen ..... omdat boulevard van het Duits komt! Dat voorbeeld van bajonet en dolk ontleen ik aan ‘De Vlaamsche Krijgstaalkunde,’ een werkje, waarin de heer Edward Peeters ‘de vruchten van jarenlange navorschingen’ heeft verzameld. De heer Peeters hoopt, ‘dat de Vlaamsche Krijgstaal, binnen Vlaanderens en Hollands grenzen, zakelik[!] zou kunnen worden.’ Ook binnen Hollands grenzen. Want de Hollandse krijgstaal is een ‘wansmakelijk mengelmoes van afgrijzelijke bastaardwoorden .... voor zuiver Nederlandsch opgediend.’ Dit laatste is niet juist. Geen beschaafd Nederlander, die in bataljon, regiment, luitenant, generaal enz. enz. geen bastaardwoorden herkent. Maar - hij legt zich daar eenvoudig bij neer. Men gelooft nu eenmaal niet in Noord-Nederland dat ‘zuivere taal’ gelijkbetekenend is met ‘woorden van germaanse oorsprong.’ Van meer belang dan die oorsprong schijnt ons de juiste keus van de woorden en de Nederlandse woordorde. De heer Edward Peeters schijnt aan die zaken minder waarde te hechten. Hij schrijft (ik doe maar een greep, hier en daar, in zijn boekje): ‘onder taalkundig oogpunt,’ ‘invloed onderstaan,’ ‘om den loop der eeuwen op te klimmen,’ ‘voetgangers [d.z. infanteristen] die zich op het slagveld in vierkant zetteden, dus als een winkelhaak,’ ‘uitdrukkingen in voege brengen,’ ‘de Hollandsche krijgstaal (is) een onbestaande iets,’ ‘iets met geene verdraagzame oogen aanzien,’ ‘zoo zijne taalkundige kennissen wat meer uitgebreid hadden geweest,’ ‘ter gelegenheid der aanneming der wijziging Heuvelmans aan de wet op de Burgerwacht, waarvan hooger sprake’(!!) ‘wij waren zinnens,’ ‘waarvan de gronden uiteengedaan worden,’ ‘inlichtingen die wij ons zouden verhaasten in te winnen,’ ‘of wij eenigszins in ons streven gelukt zijn.’.... Enz. enz. Verder spreekt de heer Peeters van ‘de struikelblok,’ van ‘redens’ die hij ergens voor heeft, van ‘noorderlijke talen’ .... maar genoeg.Ga naar voetnoot2) De heer Peeters dan wil alle vreemde en bastaardwoorden uitbannen. Hoe moeilik dat is, blijkt wel het best hieruit, dat 'n purist als de schrijver van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche Krijgstaalkunde, zelf van een tamelik groot aantal onnederlandse woorden gebruik maakt. Verbasteren, bezoldigen, letters, pleit, verpoozing, klaar, fier, persoon, practisch, pas, tekst, kroon, plaats, juist, regel, punt, schaal - het zijn allemaal woorden die net als het afgekeurde dolk van vreemde oorsprong zijn. En zo is het met de ‘zuiver Dietsche’ termen die hij voor de ‘afgrijzelijke bastaardwoorden’ in de plaats wil zetten, ook wel eens het geval. Vgl. dubbelschaar (fr. double), rotman (ofr. rote), legerplaats (fr. place), ritmeester (lat. magister), brief (lat. adj. brevis), lijnschaar (ofr. line), laadkas (ofr. casse), houwits (uit het boheems), verordening (in verb. m. lat. ordinare), vormkunde (lat. forma), tros (in verb. m. oudfr. torser).... Het veiligste, wanneer men alle ondietse schuimwoorden vermijden wil, is ongetwijfeld niet te schrijven. Maar mijn lezers worden ongeduldig om te vernemen wat de heer Peeters ons voor de krijgskundige bastaardtermen wel in de plaats wil geven. Zie hier een lijstje. Zonder kommentaar.
Dat de lust om deze woorden in te voeren groot zal zijn, menen wij te mogen betwijfelen.
Okt. '98. R.A. Kollewijn. |
|