Onze toekomst.
Dat ons volk in het laatste vierdedeel dezer eeuw een nieuw tijdperk van ontwikkeling is binnengetreden, zal door weinigen geloochend worden, al ziet menig oudere die ontwikkeling met leede oogen aan. Overal kan het oog nieuwe uitspruitsels zien of nieuwe kiemen vermoeden. Ik zie ze in de meerdere zorg voor het behouden of verkrijgen van een gezond, krachtig lichaam, in het langzaam wijken der gymnastiek voor spel in de open lucht, in de overwinningen binnen en buiten onze grenzen behaald door onze roeiers, onze zwemmers, onze schaatsenrijders. Op nieuw, zij het op kleiner schaal dan in de 17de eeuw, zwermen de Nederlanders uit. Waar vindt men ze niet in den vreemde gevestigd, zelf hun weg zoekend en banend, alleen of in clubs vereenigd? Binnen onze grenzen zien wij, dank zij een uitgebreider kiesrecht, een grooter deel van het volk in staat gesteld om invloed te oefenen op den gang van zaken en men mag verwachten dat wij op dezen weg verder zullen gaan. De Roomsch-katholieke Nederlanders, twee vijfde onzer bevolking, tot dusver op den achtergrond gebleven, schuiven langzamerhand naar voren; overal ziet men hunne kerken en gestichten verrijzen; het voorbereidend hooger onderwijs hebben zij in navolging der Kalvinisten zelf ter hand genomen, in hope van eene eigen universiteit waar zij mettertijd hunne toekomstige leiders zullen kunnen vormen, naar het voorbeeld dat de Vrije Universiteit te Amsterdam hun geeft.
Meer en meer gaat men de waarde, de rechten, de eischen van het gemoed erkennen tegenover die van het verstand; in te zien dat ontwikkeling van het verstand slechts dan der gemeenschap ten goede komt, indien zij gepaard gaat met de ontwikkeling van zedelijkheid en karakter. In overeenstemming hiermede schijnt mij het wijken van het materialisme voor idealisme, het toenemen van geloof en godsdienstzin. Ook het naar voren komen der mystiek; in 1874 kon Dr. van Otterloo het nog gepast achten een stelling te formuleeren van dezen inhoud: ‘ten onrechte wordt door sommigen beweerd dat de Mystiek haar beteekenis voor onzen tijd zou hebben verloren’; in onzen tijd zullen de meeste jonge doctoren in de theologie over mystiek zeker gansch andere stellingen te berde brengen. In literatuur, schilderkunst, muziek, bouwkunst, staathuishoudkunde, onderwijs en opvoeding zien wij nieuwe wegen banen of nieuwe paden betreden.
G. Kalf, Gids, September.