Vroeger, - en nu?
Het heugt mij nog hoe de middelklasse geschaard stond voor het met losse ‘proefzinnen’ en ‘exempels’ rijk beschreven schoolbord, in stilte genietende van de leer der logische analyse, volgens Roorda en van Wieringen Borski. En ook herinner ik mij, hoe ik zelf in later jaren, mede opgestegen in de sferen der philosophische taalbeschouwing, onvatbaar bleef voor de bekoringen der Alexandrijnsche taalmetaphysica. Nog rijst in ‘eenzame avondstonden’ scherp en klaar, als ware het levend, het beeld in mijn geest op van den als demonstratiemiddel op een college over het mathematisch vlakwezen onvergelijkelijken Klaas Klaassen, toenmaals slechts tweede ondermeester aan de stads burgerschool. Ik verwarm me nog aan den gloed, waarmee hij ons bengels, de eerste beginselen van het spreken der ‘Nederduytsche taal’ onderwees; noh hoor ik het doordringend neusgeluid, waarmee hij zonneklaar bewees, dat de geleerden vinden moesten, hoe ‘schip’ en ‘dak’ onzijdig, totaal onzijdig waren en toen hadden vastgesteld, dat men voortaan nu zou zeggen: het schip en het dak, een uitvinding, die ook ons, onwaardigen, ten goede kwam. En dan in een laaien gloed van wetenschappelijken ijver, ging hij voort en leeraarde, hoe Siegenbeek en zijn trouwe vriend Bilderdijk eindelijk na veel nachtbrakens ontdekt hadden dat ‘stoel’ van het mannelijk, doch ‘kachel’ en ‘tafel’ integendeel van het vrouwelijk geslacht waren gebleken, zoodat het menschdom voortaan behoed voor geslachtelijke afdwalingen, verlost was van kromsprekerij en onkuischheid, al welke waarheden hij ons, alleen geholpen door zijn vernuft, zijn grondige taalkennis en 11 d.M. wilgenhout begrijpelijk en aannemelijk maakte. Dan vernamen wij verder, hoe Siegenbeek en Bilderdijk een reglement op het spreken hadden uitgevaardigd, steunende op de voorschriften van
‘voormalige’ thans echter reeds ‘tot het stof teruggekeerde’ geleerden, waaraan zelfs de koning en de ministers zich hadden onderworpen, hoe na de uitgave van De Jager's Kleine spraakleer duidelijk aan den dag was getreden, dat ongeleerde, domme menschen, als boeren, soldaten en kinderen, eigenlijk nooit hadden kunnen spreken, maar dat wij, als we tenminste den mond hielden en ons vlijtig oefenden in de leer der verbuigingen en vervoegingen, dat wellicht in de hoogste klasse zouden leeren. Ja, in de meer beperkte en geleerder kringen zijner collega's en dienstdoende kweekelingen moet opgemelde Klaas Klaassen, zooals ik later vernam, als zijn onwrikbare overtuiging de stelling verdedigd hebben, dat de groote Siegenbeek door deszelfs uitvindingen op ‘taalkundig gebied’ het in de hand had het Nederlandsche volk te verlossen