Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Verwaarloosde wetenschappen.Er zijn in deze eeuw vele nieuwe wetenschappen ontstaan, van welke men aan de Nederlandsche universiteiten niets merkt. En die nieuwe verwaarloosde wetenschappen zijn geene onbeteekenende vakjes zonder nut voor de practijk of zonder waarde voor het wetenschappelijk denken. Integendeel, zij behandelen juist die problemen, op welke de aandacht van de wetenschappelijke wereld nu voor een goed deel geconcentreerd is en van welker oplossing door het gebruik van goede werkkrachten en het aanwenden van juiste methoden voor de individuen zoowel als voor de maatschappij en de beschaving zoo ontzaglijk veel te verwachten is. Het zijn wetenschappen, die, hoewel officieel genegeerd, den grootsten invloed op het denken der beschaafden hebben en meer populair zijn dan vele oudere.... Eene der wetenschappen, die zich in de laatste jaren op de interessantste wijze hebben ontwikkeld, is de Psychologie. Sedert zij het experiment en de vergelijkende waarneming tot hare werktuigen heeft verkozen en niet langer heil verwacht van de ongesteunde zelfwaarneming, met andere woorden: sedert zij de gewone wetenschappelijke methoden toepast en niet langer speculeert, is zij eene vruchtbare centrale wetenschap geworden, de grondslag van alle sociale en geesteswetenschappen.... De kunst, die onmiddelijk op de zielkunde gebaseerd is, is de Opvoedkunde. Dat zij voor alle beschaafde ouders van belang, maar zeker van het grootste belang is voor hen, die zich het opvoeden en opleiden tot levenstaak kiezen, spreekt vanzelf. Dat de kennis en de tact, die deze even belangrijke als moeilijke kunst eischt, niet vanzelf ontstaan, zelfs niet na jarenlange practijk, weten de meesten, die ouders hebben gehad, en weet zeker ieder, die school heeft gegaan. Dat expresse studie van de op dit gebied in zoo'n rijken overvloed gemaakte ervaringen, opleiding door een volledig bevoegde, voorbereiding door kennismaking met de theoretische grondslagen dezer kunst ook op dit evenals op ieder practisch gebied den aangeboren tact en het bepaalde talent wel niet kunnen vervangen, maar toch, waar die gering zijn, zeer voldoende bruikbaarheid kunnen schenken en dat de beste natuurlijke gaven de ontwikkeling erdoor niet dan met scha kunnen missen - het tegendeel hiervan kan wel worden beweerd, maar niet zoo licht worden bewezen.... De beroepspaedagoog zal beter dan een ander belangstelling weten op te wekken; naar de veel te geringe belangstelling onzer studenten te oordeelen, is dat in hun middelbaren tijd wel verzuimd; hij zal denkfouten, intellectsgebreken weten te genezen, waar de niet-paedagoog ze nauwelijks zal opmerken of ze alleen zal afkeuren; moreele fouten, karakterfouten zal hij verbeteren, ten minste bestrijden kunnen, waar de andere er alleen onder | |
[pagina 146]
| |
gebukt zal gaan.Ga naar voetnoot1) Waarlijk, op gymnasium en hoogere burgerschool is voor den paedagoog meer dan genoeg te doen, Alleen de paedagogische leeraar kan de vertrouwde raadgever der beschaafdere ouders zijn. Ieder leeraar moest grondig, zoo goed we het nu kunnen, tot paedagoog gevormd zijn. De wetenschap van het Folklore, volkskunde, zooals vele Duitschers haar noemen, bezit tegenwoordig eene kolossale litteratuur; er wordt met groote toewijding en volledig wetenschappelijk in haar gewerkt in alle landen; zij leert ons eigen volk kennen, zoover het niet de hoogere beschaving bezit, en beschrijft en verklaart de tallooze resten van de vroegere in de latere cultuurstadiën. Zij wordt nergens gedoceerd. Het volksleven der Chineezen, Arabieren, Grieken, Romeinen, Hindoes wordt allergeleerdst toegelicht, maar het Nederlandsche niet, dat van heel de levende beschaafde wereld niet. Het is vreemd, maar waar. Niet moeilijk is het te verklaren, hoe dat zoo geworden is, maar moet het daarom blijven? Verklaring is ook hier geene rechtvaardiging. Een ander belangrijk deel der cultuurwetenschap, de Kunstgeschiedenis, is als vak van studie overstelpend rijk en interessant en 't zou hoogst wenschelijk zijn, dat vele studenten ook van andere vakken de lessen erin volgden, vooral zoo zij gegeven werden niet door een opperman der wetenschap, een notitie-verzamelaar, maar door een waarlijk artistiek man, in dit vak zeker de eenige, die ooit geheel competent kan worden. Het college zou door zijn tweeledig doel: bevordering van vakstudies en belangrijke bijdrage tot de algemeene beschaving der studenten, dubbel gerechtvaardigd wezen. Kunstcollecties zijn er wel, b.v. te Leiden, maar zij blijven dood en vrij nutteloos zonder dien hoogleeraar in de kunstgeschiedenis. Waarlijk, voor de algemeene vorming onzer studenten wordt niet te veel gedaan en toch is die hoogst gewichtig, des te meer, daar die studenten later toch in hoofdzaak onze beschaafde kringen moeten vormen en die kringen weer de kern van ons volk uitmaken. Is het dan niet veel moeite waard. hunne latere leden wat artistieker op te voeden? Het resultaat zou ten bate komen aan het heele land: die kern van een artistiek voelend publiek zou de ontwikkeling der kunst en de verspreiding von goeden smaak bevorderen en zoo weer het levensgenot vermeerderen. Maar nog eens: de docent zou vooral niet alleen geleerde en ook niet alleen artist of kunstliefhebber moeten zijn; de zeker zeldzame combinatie van beiden zou de voorwaarde van den heelen uitslag wezen.
Wij nemen deze citaten uit het belangrijke opstel van Mr. Steinmetz, in de Tijdspiegel van Jan. 1898, blz. 1-29. Wat wij citeren is voor onze studie van Taal en Letteren, en voor 't Onderwijs daarvan in ons land van groot belang. |
|