Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Ivo.
| |
[pagina 114]
| |
uitlandsch: buitenlands. Vgl. uitheems, uitstedig, uitlandig, uithuizig. Natuurlik is er voor dit tochtje meer nodig dan voor een gewoon wandelritje. Vs. 7. De lente te gemoet. 't Is dus winter, altans heel vroeg in het voorjaar. Ook de tijd, waarin de eenzaamheid van 'n ruim huis en de vochtigheid van de lucht het meest gevoeld worden door iemand met Ivo's kwaal aangehaald. Vs. 7. Vooreerst: Z'n plannen reikten dus noch verder! Akens veste vgl. de stad van Amsterdam. Vs. 8-19. den Held: d.i. Karel de Grote. dank betalen: komt meer bij Staring voor. Ook bij andere dichters, b.v. in de bekende Avondzang en de Evangeliese Gezangen: ‘'k Wil U o God mijn dank betalen, U prijzen in mijn avondlied.’ Die 't Vriesche Volk, etc. In de ‘Algemene Beschrijvingen van Oud en Nieuw Friesland’ door Focke Sjoerds I deel 1ste stuk (1765) lezen we daarvan o.m. het volgende: Een der beste Friesche schrijvers (Ubbo Emmius) heeft dezelve (de voorrechten aan de Friezen verleend) aldus zamengetrokken: ‘Dat het volk ten eeuwigen dage vry zy, en na zyne eige regten leeve; datze altemaal hunne zaaken gebruiken en genieten, zo als 't hen belieft: datze alleenlijk aan het Keizerryk onder wiens bescherminge het volk staat, een kleine schatting betalen: datze niemant anders onderworpen zullen zijn: datze zig van wederzydsche beledigingen onthouden: datze, hetgeen hen toebehoort vreedzamiglyk volgens de wetten, bezitten en wederom eischen: datze, tot het beslegten hunner krakeelen, Rigters zullen hebben, die door eene vrye verkiezinge van het volk verkoren, en aan den Keizer door eede verbonden zijn; en aan dewelken, volgens de wetten des Vaderlands, uitspraak zullen geven voor de processen. Dat de Priesters en alle kerkelyke bedieningen heilig zyn: dat de eere der vrouwen en maagden bewaardt werde: dat'er op alle misdaden eene boete gestelt werde; dewelke in geld, in vee, of in andere goederen, betaalt zal worden: dat niemant met den dood gestraft worde, als de Vadermoorders, verraders, struikrovers, die by nagt brand stigten, schenders van 's Heeren wegen, en bloedschenders; dat men zig van opgetigte misdaden zal zuiveren, door lyfgevegt, of door een gloejend yzer, of door ziedend water, of door een heiligen eed: dat het een yder vry zal staan zyne zaak voor den Rigter zelfs te bepleiten,’ en meer andere dingen. Of de echtheid van deze grote Bulle door Karel de Grote aan de Friezen geschonken nu al niet vaststaat, doet hier niet af, hier hebben we alleen nodig met de opvatting van Staring en het gebruik dat hij van deze historie-versiering maakt. De Friezen zijn nog al trots op hun vrijheid; geen wonder dus dat 'n jong Fries edelman op het denkbeeld komt de schenker van die vrijheid 'n offerande te brengen. Zoals bekend is, werd Karel de Grote te Aken begraven, waarschijnlik ook z'n geboorteplaats en werd hij later door Paus Paschalis III heilig verklaard. 'n Offerande is dus niets vreemds. Omtrent waslicht zie men de aantekening van Staring-zèlf. 't Branden van waskaarsen ter ere van afgestorvenen, en van heiligen vooral, is 'n katholiek gebruik. | |
[pagina 115]
| |
Vs. 11-13. Wat taal etc. Blijkbaar heeft hij zich door taalstudie niet geprepareerd op 'n buitenlands reisje. Maar ook in zijn tijd wist het geld 'n traag begrip te scherpen. Vgl. de Vampyr vs. 35-37 en Hertog Willems Bedevaart vs. 81-82. Het spreekwoord van de hoed kon ook op het geld worden toegepast, als de mensen maar even graag voor hunne geldgierigheid als voor hun beleefdheid wouën uitkomen. Aan conversasie heeft Ivo geen behoefte: dat is z'n kwaal niet. Daar zat ook trots en koppigheid in, dat hij zich aan zijn Snitsch (= Sneeks) hield. Vs. 15. Twee vaâmen. Geen kleintje dus. Ivo blijft te Aken tot de kaars verbrand is. 't Wordt zo duidelik, dat hij wel wat tijd over had om kennis aan te knopen. naar advenant = naar evenredigheid: in de volkstaal avenant, Vs. 16. Tot Vrieslands eer. Aan denGa naar voetnoot1) Held was het 'n offer; voor Friesland was het een eer zo dankbaar te zijn en die dankbaarheid zo openlik te tonen. Er blijkt tevens uit, dat het niet 'n persoonlik offer was, dat Ivo bracht, maar 'n nasieonaal. Vs. 17. opgebroken. We denken hierbij aan 'n tijdelike vestiging en dat strookt heel goed met vs. 14-16. Dan wordt het tevens duidelik hoe de Min tijd had 'n plan te smeden. Opbreken wou hij, omdat Aken niet het doel van de reis was. Eigenlik was hij van huis gegaan zonder bepaald reisplan. Enkel wou hij naar 't Zuiden en vooreerst naar Aken in de hoop daar in dunner, warmer lucht genezing van z'n geheimzinnige kwaal te vinden. Vs. 18. Gesmeed. Smeden wordt in fig. zin altijd in ongunstige zin gebruikt. Hier ook, voor zover het plan van de Min dat van Ivo verijdelde. Uit het vervolg van de geschiedenis blijkt evenwel dat de bedoeling nog zo kwaad niet is en zelfs genézing brengt aan de patient. Akens báden zijn het dus niet alléén, die zieken hun gezondheid weergeven. Vs. 20-24. Hij komt tot ontdekking van wat hem faalde, toen hij zich op z'n stins in Westergo zo landerig gevoelde. Vgl. vs. 1-3. doorstralen: te denken aan de pijl, die van dat oog door dat hart heengaat. Straal is pijl, flits in ouwer Nederlands en stralen, doorstralen worden dien overeenkomstig gebruikt. Staring is vol van oud-Nederlands. Bij nieuwere dichters is er in 't gebruik 't bij-idée van het stralende oog en dit bij-idée bracht Staring wellicht op de keus van 't woord. Las en herlas. Reeds bij de eerste ontmoeting deed hij de ontdekking van de oorzaak van z'n kwaal en telkens bij ieder weerzien werd het hem klaarder. Hij doet vanzelf moeite om gedurig Juta weer te zien. En nu hij zover is, verlangt hij naar zijn Vaderland terug, smartelik, omdat hij dat Vaderland onrecht heeft aangedaan en nu hij die Lucht en de koelte langs de Meren niet meer geniet, wordt de behoefte er aan dubbel gevoeld. Het gaat hem min of meer als Hertog Willem, als hij op de Valkenborch achter slot en grendel zit. | |
[pagina 116]
| |
faalde: falen is de Vlaamse vorm voor feilen, als plaaster voor pleister. Het woord wordt door St. veel gebruikt en meestal in 'n enigszins andere betekenis als het gewoonlik heeft. 't groenend Westergoo. 't Is intussen Lente geworden, ook in Friesland; bij uitstek de tijd van de Min. Hij bedenkt nu, dat z'n Heimath er tans niet zo somber uitziet als 'n poosje geleden. Dit was hem stellig niet voor de geest gekomen, als hij niet tot ontdekking van z'n kwaal gekomen was. Vs. 27-33. Toch wil hij slechts op één voorwaarde naar z'n dierbaar huis terug: Juta moet mee. En dat hem dit volle ernst is blijkt uit deze verzen. Let eens op de tegenstellingen: Westergoo met weiden, graanvelden, geboomte en stinzen. Gaasterland: stulp, karig deel des akkermans, ploeg. Wat 'n lotswisseling voor een edelman, die gewoon is met de geldbuil in de hand en z'n ‘Snitsch’ elk tot aan Aken toe z'n mening aan 't verstand te brengen. Toch verkiest hij armoede en zwaren arbeid met Juta boven rijkdom en een makkelik leventje zonder haar. De vergelijking die Ivo maakt is heel natuurlik. Iemand, die geboren en getogen is in 'n vruchtbare landstreek, ziet gewoonlik met geringschatting neer op plaatsen waar slechts door noeste vlijt een karig stuk brood te winnen is. bescheiden: tot zijn deel gegeven. Vgl. bescheiden deel. Vs. 34. ernstig: blijkt uit de voorgaande verzen. 't puik. De schoonste uit de schonen. Een bewijs dat Ivo's smaak noch niets geleden had. Vs. 35. fluksch: vaardig, behendig. Die bekwaamheid in het paardrijden komt ook uit door dat kitteloorig, d.i. moeilik te besturen door grote dartelheid. 't Blijkt dat Ivo de algemene aandacht tot zich trekt, vooral door zijn moorkop. Vgl. vs. 129-130. Te denken daarbij ook aan z'n offerande, die zeker ook opgemerkt werd en strelend was voor de bewoners van Aken, waar zoveel herinneringen aan Charlemagne waren. weerstaat. Ivo maakt haar het hof en z'n sukses heeft hij mee te danken aan z'n verschijning te paard. Vs. 37. Hij zet den mond etc. Zij kromt etc. Het zetten van haar mond naar 't Fries zou ons in Juta niet bevallen; het deed afbreuk aan onze voorstelling van haar schoonheid. Niet zo met Ivo. Die wìl bepaald dat z'n liefste ziet, hoe hij zich inspant om de Rijnse spraakklanken voort te brengen. En daar vermaakt ze zich mee. Juta kan natuurlik het Snits niet spreken als 'n Friezin, maar het gaat toch al aardig goed. Alleen uit moedwil, d.i. uit vrolike plagerij, spreekt ze vaak te krom, d.i. gebrekkiger dan ze kan. We zien hier een aardig toneeltje tussen de beide gelieven. Een dergelik taallesje, zonder grammatika, zou wel meer Ivo's en Juta's bevallen! En dat onder gezang van de nachtegaal, achter wiegelend lenteloof. Die nachtegaal is niet vreemd aan zulke minnerijen. Hij is van ouds de bode van de min, de vriend en de beveiliger en de deelgenoot van 't geheim; maar ook wel de verrader. Vgl. uit de Granida van Hooft: | |
[pagina 117]
| |
‘Vroliicke Vogeltjens die nu 't begint te daeghen,
Met uytghelaeten sangh het stille woudt ontrust,
Ghij Nachtegael voor heen, vlied uyt de bootschap draeghen,
Dat hy sich haest, ick wacht alhier mijn lieve lust.’
En de mndl. Liederen. Vs. 42. io: Griekse uitroep van vreugde: denk aan io vivat en zie o.a. Poots gedicht: De Verliefde Venus: Iö triomf! Kupido draeit
De diamante spil
Der werelt naer zijn' wil.
Vs. 43. 't geheim der min. 't Spreekt dat het onschuldig vermaak van de gelieven in eenzaamheid genoten wordt, zonder getuigen. een dunnen voorhang: 't Is noch lente, dus de struiken zijn niet dicht bezet met bladeren. En de blaadjes noch klein. Vs. 44-54. In de vorige verzen hebben we Ivo en Juta op het toppunt van geluk gezien. In deze worden we voorbereid op hun scheiding en ongeluk. De dichter ziet het dreigend onweer aankomen en hij ontboezemt: ‘Gelukkig Paar! drink, drink met volle teugen,’ etc. Troost geeft hij in vs. 46-47, waar hij spreekt van de onvergankelikheid van dit reine mingenot. Rijn en Donau zich bekrijgen: Dit refleksief gebruik is Duits maar komt ook voor bij onze beste schrijvers. Het heeft hier de betekenis van elkaar bekrijgen + zich-zelf nadeel berokkenen. De strijd liep tussen Willem II, die in 1237 te Woeringen, nabij Keulen, tot Rooms Koning gekroond was, vooral door invloed van den Hertog van Brabant en de Bisschop van Utrecht op paus Innocentius IV, die de geestelike keurvorsten op z'n hand had, en Koenraad IV, zoon van Keizer Frederik II, door de Paus in de ban gedaan (1351). Rooms Koning was de tietel van de vermoedelike troonopvolger, zolang hij noch niet te Rome door de Paus gekroond was. Willem II werd slechts in 'n klein deel van Duitsland erkend, maar vooral langs de Rijn. De burcht van de Hohenstaufen stond op de rotskegel Hohenstaufen bij 't dorp van die naam, in Würtemberg. Donaukreise, Oberamt Göppingen, terwijl ook de streken langs de Donau meest partij kozen voor Koenraad. Waereld vgl. ook paerd (vs. 36.) Staring wil hier de klank weergeven, die we noch wel, ook door beschaafden, in peèrd horen. Hij zegt in het Woord tot Besluit: ‘De gepaarde ae heb ik gezorgd, dat bij haar eeuwen heugend regt werd gehandhaafd, waar ik bepaaldelijk den middelklank, tusschen die twee letters zwevende, wenschte aan te duiden. Ook zal men.... enz. En een eindje verder: ‘En waartoe dat overtollige? Zie daar de vraag van een' barbaar, zouden de Grieken zeggen? Kan men te veel verscheidenheid van klanken bezitten, wanneer men het gehoor wil streelen? En zijn Dichters en Redenaars ontevreden, als zij kiezen mogen?’ Zie verder: Poëzie van A.C.W. Staring, uitgegeven door J.H. van den Bosch 2de druk pag. 95. | |
[pagina 118]
| |
Vs. 52. Vergeet. De strijd was geopend sedert 1247, dus vóor Ivo z'n tochtje begon. Zie vs. 6 en het jaartal. Hij wist er dus van, maar de oorlog was tot nu toe niet in deze streken gevoerd. Doch hij komt nader, vandaar: ‘Sluit het oor!’ Vs. 54. Doch MOOGT gij dit! - een Vries! etc. Staring neemt hier aan, dat de souvereiniteit van de Hollandse graven over Friesland vast stond. We lezen van Willem II, dat hij een poging deed bij Potestaat Sicco Sjoerdema om hem de heerschappij over Friesland te bezorgen, wat afgewezen werd. Nu moeten we hier in 't oog houden, dat Ivo de opperheerschappij van de keizer erkent (z'n offerande bij 't graf van de eerste keizer!) en daarmee ook de soeverein door die gebieder in zijn plaats gesteld. En dit was Willem II. Was Ivo thuis gebleven dan had hij niet ten strijde behoeven te trekken, maar nu hij zich in Aken bevindt, mag hij daar niet blijven, terwijl z'n soeverein gereed staat de stad te belegeren, geholpen door een legerafdeling Friezen. Dat zou ‘pligtverzaken’ zijn geweest, als Fries en als onderdaan. Vs. 55. slaken: bij St. veel gebruikt. Zie o.a. Twee Bultenaars: vs. 222 en 435, H.W. Bedevaart vs. 154. Vs. 56. raauw bevel. Zo klinkt het Ivo in de oren. 't Woord betekent hier ruw, niet alleen voor het gehoòr, maar vooral voor het gevòel. Vgl. een rauwe kreet. Vs. 58. hem ten trots: letterlik met de oorspronkelike kracht van 't woord gebruikt: hem trotsérend. Vs. 59. ‘Voor de onverbeurde gaaf etc. Deze woorden legt de D. de bewoners van Aken in de mond. Zij staan geheel op de zij van Koenraad, die ze beschouwen als de rechtmatige opvolger van z'n vader. We zien hieruit, dat, hoewel Duitsland een kiesrijk was, het over 't geheel een vanzelfsheid was, dat de naaste bloedverwant opvolger werd. gaaf heeft hier de oudere betekenis van geschenk als teken van hulde. En die hulde hadden noch Frederik, noch Koenraad verbeurd, d.i. zich onwaardig gemaakt. Vgl. Twee Bultenaars vs. 36 en Wichard van Pont II koepl. 9. Vs. 61. màg, noch zàl. Het màg niet, omdat ze de wens van Frederik als wet beschouwen. Het zàl niet: daarmee drukken ze hun wil uit om hardnekkige tegenstand te bieden. Vz. 62. beroofd: door Aken. Daar wou men hem niet alleen niet erkennen als R.K., maar daar zou men ook weigeren hem straks tot Keizer te kronen. Aan het buigen van zijn wil is Graaf Willem noch al iets gelegen! Vs. 63. Willem blijkt door eerzucht gedreven te worden, zodat hij geen onderscheid maakt tussen tegenstand en rebellie. Rebellie is het gewapend verzet van onderdanen tegen hun wettige heer. Daarom in vs. 64 strafroede. Vs. 63. Ivo heeft z'n besluit om z'n plaats bij het vijandelik leger in te nemen aan Juta meegedeeld. Hoe zal het nu gaan met zijn huwelik? De D. breekt hier het vers af om in Vs. 66 'n kort antwoord te geven op de vraag, die we stellen; een antwoord even beslist als Ivo's besluit. Niet Juta - daarvoor heeft ze Ivo te | |
[pagina 119]
| |
lief - maar haar Moeder wijst hem af. Geen wrede, maar 'n heldhaftige moeder, die zelfs het geluk van haar dochter opoffert aan haar vaderlandsliefde. Als 'n moeder in Aken, onder die omstandigheden, zó spreekt, dan is het verzet dat Graaf Willem te overwinnen heeft, wel ontzettend groot. Vs. 68. een proef = 'n bewijs. onbestand = onbestendigheid, dat van bestand is afgeleid. Vgl. Twaalfjarig bestand: toestand, waarin de dingen blijven zoals ze zijn. Vs. 70. Zij eert etc.: Riddereer en riddertrouw gaan boven liefde (ijzeren dwang vs. 73). Wat haar moeder voor Aken gevoelt, dat drijft ook Ivo naar het kamp van Graaf Willem. Het is 'n simpatiek paar! Staring geeft ons 'n aardig kijkje in het middeleeuwse ridderleven. 't Is 'n heldhaftig bruidje, zacht en lief, maar ook het evenbeeld van haar moeder. Het zeggen van die moeder bereidt ons voor op het doen van Juta. dure pligten: plichten, die onder geen geval mogen verwaarloosd worden, die iemand heilig zijn. Vgl. J. te Zutphen vs. 91, Marco III vs. 136, Wichard van Pont II, koepl. 11, Ada en Rijnoud, koepl. 38, Hertog Arnoud in den Kerker, koepl. 12. Vs 71-74. Maar wijst haar linke heen, etc. d.i. naar de vijand voor de poorten. Als ze reeds getrouwd waren, dan had ze moèten volgen. Ook hààr mond beveelt hem te zwichten voor den ijzeren dwang (van de plicht), maar toch laat zij hem de hand der trouw (de rechterhand). Haar ‘schreijend oog’ is voor hem 'n bewijs, dat Juta niet uit gebrek aan liefde hem beveelt te vlieden. Dat gebod: ‘vlied’, wordt daardoor verzacht. In de persoon van Juta in deze regels is de tweestrijd duidelik te zien: linkerhand en mond staan tegenover rechterhand en schreiend oog. Vs. 77. den kreet der smart bedwingend, die hij zou geslaakt hebben op het horen van dat ‘wreede vlied’, als Juta's droefheid zelf niet zo groot was geweest. Vs. 78-80. Uit deze verzen spreekt hoop op een hereniging, om Juta moed te geven. Maar 't is die hoop niet, die hem d' eed, die volgt, doet zweren: Vs. 83. boven hoop en vrees. d.i. zijn liefde verheft zich boven hoop en vrees, is onafhankelik van voor- en tegenspoed, heeft daarmee niets te maken. Vgl. boven en behalve, onder en boven de wet. Vs. 81. Moest, hier gebruikt voor mocht, om behalve de mogelikheid ook de onvermijdelikheid van het niet erlangen van de prijs der trouw. Vs. 84. De maan etc. 't Is dus - - -? geworden. Vgl. uit de Twee Bultenaars: ‘en, als de zilveren maan sinds voor de tweede maal haar kring was rondgegaan.’ In 'n gedicht dat tot onderwerp 'n middeleeuwse historie heeft, is de tijdsbep. door middel van de maansverandering op z'n plaats. ten vijfde maal. St. e.a. dichters schrijven die n achter vijfde niet, om te voorkomen dat de mensen 'm uitspreken, tot scha van 't vers. Zo horen we ook de n niet van onmetelik, schoemaker, me moeder, va(n) morgen: n voor m zeggen we niet. Vgl. het oude ‘nietemijt (= geen sikkepitje), ontstaan uit niet een mijt. Vs. 88. Het verschil tussen de sienoniemen krijg en strijd komt hier goed uit. | |
[pagina 120]
| |
Vs. 90. Graaf Willem heeft dus last gegeven geen wapengeweld te gebruiken, waardoor de belegerden ook hun wapens kunnen laten rusten. De R.K. wil z'n tegenstanders voor zich winnen, om z'n glorie (vs. 63) daardoor te verhogen. Vs. 89. Werptuig: vgl. Leonora, koepl. 14: Thans helpt geen verre steenworp meer
Uit hooggeplante slingers.
Vs. 92. oorlogszwaard in de algemene betekenis van oorlogswapen. omschanste Vest: Graaf W. heeft toch schansen laten opwerpen, om beveiligd te zijn tegen uitvallen en pogingen tot ontzet door Koenraad. Vs. 93. groeit: vgl. Vondel's Op 't Weeshuys: ‘Wij groeien vast in tal en last,
Ons tweede Vaders klagen.’
groeien betekent hier naar alle kanten uitzetten: de nood breidt zich uit van den armste naar de meergegoede en eindelik naar de rijkste buurten van de stad. Vgl. de nood klimt, stijgt. In het Gelderse diealekt betekent groeien: dikker worden. Zo zegt 'n boer van z'n koe die hij mest, dat-ie hard groeit. Voor groter worden gebruikt hij wassen, b.v. Die jongen wast fiks. Vs. 94. vast = al, reeds, niet: met kracht, snel. Nood = broodsgebrek bestond er dierekt of is er eigenlik altijd in de armste wijken. St. wil zeggen: De Honger komt al, 'n bewijs voor 't groeien van de nood. Honger - -! Ze. St. personiefiëert hier de Honger en zo spreekt hij van Ze. Grammatikaal is honger anders ook bij St. manlik. ‘Ze’ omvat hier al die hevigst hongerlijdenden, die anderen van hun laatste voedsel beroven. Vs. 95. en schopt de wet, die 't wraakt, met voeten!: de wet, die het verbiedt en met straf bedreigt wordt op de grofste manier overtreden. Welke wet? Die ieder het recht op zijn eigendom waarborgt. schupt naast schopt, als klein-kleen, schelp-schulp, heur-haar. Zie ‘Een Woord tot Besluit’ achter de volksuitgaaf. met voeten schuppen: analoog naar ‘met voeten treden.’ Vgl. Hij schopt z'n fortuin met voeten. Vs. 97. valsche hoop: blijkens de uitkomst. Vs. 98. eerlang = weldra. Vs. 99. We zijn nu op de hoogte van d'ellende, die binnen de vesting heerst en die ook Juta's deel is. Zo voelen we met Ivo mee en delen we in z'n smart. Vs. 100. In die tijd gingen de verliefde paartjes dus ook de eenzaamheid zoeken buiten de stad. Vgl. vs. 41-43, ook voor vs. 103. 't Is wel mens-kundig dat St. die liefde in de Middeleeuwen zo helemaal net laat wezen, de Verliefden net laat doen, - als het Nu is. Vs. 101. Rozenmond: past hier bij ‘groende’ en ‘geurde.’ 't Was Lente. Vgl. Het onweder van Bellamy: ‘De roos, dat sieraad van de maagden’,
| |
[pagina 121]
| |
Vs. 102. Een lied hem voorsmaak gaf van etc.: De engelenstem van Juta gaf Ivo een voorsmaak van de Hemelse zaligheden. Merk op, hoe door de ellende van het heden, Ivo het verledene des te mooier wordt. Zo ging het hem ook, na de ontdekking van z'n kwaal, met z'n Friesland. Vgl. H.W. op de Valkenborch. Vs. 103. Waar bosch en haag etc. Tengevolge van de vernieling door het krijgsvolk aangericht. Dat volkje is ruw (vs. 105-106.) en voelt niets voor natuurschoon. Daarbij het kappen van hout voor de vuren en de schansen en wat er meer gebeurt bij 'n belegering. geplunderd van: naar analogie van beroofd van. Vs. 104. Het dorgetrapte veld etc. Zo is alles vernietigd, dat zelfs de wortels doodgegaan zijn. Vs. 105. schorre zangen: doen denken aan het ruwe soldatenleven met de menigvuldige brasserijen. Weer en wind en drankmisbruik beroven de stem van z'n helderheid; o.a. waar te nemen bij de bewoners van onze kusten. Vs. 106. van die 't hoofd etc. Ivo loopt diep-treurig rond; niemand kan hij vertellen wat hem kwelt. Het krijgsvolk spot met z'n voorkomen. Het doen van de soldaten past ook bij hun werkeloosheid tijdens het beleg. Vgl. vs. 88-90. stomme smart: smart, die zich met geen mogelikheid laat uitdrukken, waarvoor ook geen troost is, vgl. De Ruyter van R. Feith: ‘o Ja, ik zie uw tranen vloeijen;
De paarlen, die zijn asch besproeijen,
Getuigen wat hij heeft verrigt.
o Dankbre Belg! die eedle smarte,
Die stomme taal van 't zwellend harte,
Verdooft het klinkendst lofgedicht!
Vs. 107. Hij straft het niet, omdat hij het niet mèrkt: zo is hij in eigen smart verdiept, want Zijn ziel zweeft etc. En dit verklaart hoe hij nu met ontzetting denkt aan d'ellende, waaraan Juta blootstaat. Die engel kan niet verloren gaan, dat gedoogt de Hemel-zelf niet. Hij hoopt dus op 'n wonder (vs. 112-113) en denkt noch niet aan de mogelikheid zelf 'n hand tot redding te kunnen uitsteken. Juta is immers 'n Zuster van een Helper uit den hogen. Denk er aan, dat Ivo 'n middeleeuws mens is, dus met z'n fantasie helemaal in 't wonderbare lééft. Vs. 108. Te spade: Te laat. Had hij haar vroeger gevonden dan was z'n eenzaam huis hem nooit te ruim geworden en was hij vóór deze oorlog getrouwd geweest. te kort: Een langdurige vereniging kan 'n zekere troost wezen bij de scheiding. als zijn: Dit zijn is niet bijvoegelik, maar onzijdig zelfstandig gebruikt. kondt: kondiesieonalis. dit jammer: In deze betekenis staat het meest in het meervoud. Vgl.: Vondel's Rey van de Kerstnacht: “Wie kan d'elende en jammer noemen”,
| |
[pagina 122]
| |
In “'t Is jammer”, is jammer bijv. naamw. Vs. 114. Doch moest Zij etc. Hier komt het nasieonale karakter van Ivo goed uit. Hij zit niet bij de pakken neer. De gedachte rijst in z'n hoofd, dat hij wellicht in de hand des Hoogsten de redder van zijn Juta worden kan. Vs. 117. Dat IK haar redding breng!’ De gedachte aan het wonder is voorbij en de onderstelling van de mogelikheid, dat hij haar redder wezen kon, is veranderd in 'n vurig smeekgebed. Haar rédder te worden was de heerlikste uitkomst. Vs. 118. 't nat etc.: 't Water van het riviertje de Worm. Vs. 119. heuvelkloof: Aken ligt in 'n dal en het rieviertje stroomt door 'n tamelik diepe kloof met steile kleiranden (löss). Voor zijn geest ziet hij die kleiwanden losgestoten en in het water neergesmakt, zodat het verder stromen belet wordt. Vs. 120. milde(n) stroom: zo wordt het duidelik, waarom reeds zo spoedig Aken door een zee bedreigd wordt. Vs. 122. onzigtbre kracht: Hij heeft een viesioen, waarin dat alles gebeurt. schuimend: tengevolge van het neerploffen van ‘den kleiboord.’ Vs. 124. En Juta's redding is besloten!: n.l. de poging daartoe. Maar zijn viesioen is zo helder, het is hem alles zo duidelik, dat het slagen moet, dat aan mislukken niet gedacht kan worden. Vs. 125. wed: komt meermalen bij St. voor. Ook wad, vgl. o.a.H.W. Bedevaart vs. 174 en vs. 9: Het Stoomtuig: Terwijl 't gestuwde wed etc. Eer 't ruischend van de etc. Voor zijn geest ziet hij het opstoppen van de stroom als gebeurd. Ook de plaats, waar dit moet geschieden, nl. waar de stroom tussen kleiwanden zich beweegt, niet 'n eind verder, waar het water de zandgrond bereikt. Vs. 131-132. 't Past ù ook etc. als u een Vries etc. De Friezen weten immers d'Oceaan te bedwingen (vs. 128), zou dan zo'n klein stroompje niet te regeren zijn! Vs. 133. Niet enkel staan is voldoende: de kleine vliet moet tot 'n zee uitzetten en Aken met overstroming dreigen. waterwellen: golven. Vgl. Het Stoomtuig vs. 5. Vs. 136. door vrees, door honger. Vgl. uit vrees, van honger. Vs. 137. Hij sprak; en ging. Vgl. aant. bij vs. 5. Nu hij het middel gevonden heeft om Juta te redden en tevens aan z'n plicht als onderdaan te voldoen, draalt hij niet. voor 't avonddonker, anders kan hij het Gr. W. niet aanwijzen. Vs. 139. flaauwen: komt veel voor bij St. Zie J. te Praag vs. 22, de Tooverwijnstok koepl. 5, Jezus' Hemelvaart VIII vs. 11, Hertog Arnoud i.d. Kerker koepl. 4, Emma van Oud-Haarlem vs. 35, Dichtregels koepl. 3. Vs. 140. schup en spade. De eerste dient om te scheppen en heeft opstaande kanten aan de zijden, de tweede wordt gebruikt om te graven en te steken en is dus geheel glad. In Zeeland kent men noch de bot en in Gelderland de smak, die gebruikt wordt bij het uitspitten van bossen. 't geweer: in de oude betekenis van werktuig en kollektief gebruikt. | |
[pagina 123]
| |
Vs. 141. 't Hoog: Van het zelfst. adjektief maakt St. een ruim gebruik. Zie de aant. op H.W.B. in T. en L. II 1897. Dit gebruik was ook mode in de lieteratuur om 1600, die St. veel las. Evenzo is het met de adjektieven op -ig en -sch. Zie de aant. Poëzie van St., uitgeg. door J.H.v.d. Bosch pag. 92. Tussen de hoge oevers van de vliet wordt eerst 'n dam gelegd en vervolgens worden andere hoogten in de nabijheid door wallen verbonden. Vgl. vs. 206. Vs. 142. 't overschot: Er is al te veel vernield! Zie vs. 103. hage: oude vorm met e; meest in het meervoud gebruikt. St. neemt hier het enkelv. om de niet gemakkelike overgang van n op v(allen). Vs. 143. Meêdoogloos. St. heeft hier waarschijnlik de stam van 't w.w. genomen met de betekenis van d'Infinitief. Waarom zonder mededogen? Denk aan vs. 41-43 en vs. 101 en vs. 142. Nu moet zelfs het laatste hout worden gekapt; zo plundert anders geen leger. Vs. 144-148. Er wordt geheid en waar het water toch noch door de opgeworpen dammen heenbreekt (brokkeling) en die verbrokkelt, worden schansbossen opgestapeld. schansbos = takkebos. 't ruw, zie aant. bij vs. 141. glad slechten: slechten is al vlak maken; glad maakt het aanschouweliker. Op Schouwen b.v. is slechten = eggen. Hoe gladder de hellingen van de stuwdam zijn, hoe minder het water er vat op heeft. Vs. 149-150. Reeds is de laatste etc. Tegenstelling vormen hier gesmoord en gloeit voort. Bij gloeien denken we hier aan de kleur van inspanning op de wangen van de arbeiders. Vs. 151. In even digte drommen etc. Dit slaat op het volgende: de nacht Vat straks etc. We zien hier tegen de nacht en tegen het aanbreken van de dag die mannen kómen. Vs. 154. Zoo wisslen beurt om beurt. Vgl. uit Vondels Palamedes de Rey van Eubeërs: ‘De voerman van den grooten Beir,
Op dat hij zijne beurt verwissel',
Vlught heen met omgekeerde dissel.’
Vs. 155. tot nu op eens: d.i. op het ogenblik, dat het werk voltooid is, dus niet = plotseling. We denken hier aan het werpen van de laatste schop aarde of iets dergelijks. 't geweld = macht. Vs. 156. Van duizend armen met etc. = door middel van de dam doet de macht van zovelen het water staan. Vs. 147. Pal zet: transitief naast het intransitieve pal staan. Vgl. beschaamd staan naast iem. beschaamd zetten (Zeeuws) en beschaamdzetting i.d.C. Obscura, 't stuk Kinderrampen. Vgl. ook: ‘dat komt duur te staan,’ naast ‘iemand iets duur betaald zetten.’ | |
[pagina 124]
| |
Varen = gaan. Vgl. De Twee Bultenaars vs. 140, vs. 195, vs. 357, waaruit blijkt dat varen noch iets meer is als gewoon gáán. Vs. 156. baren: grote golven zijn er op de stroom gekomen door de afdamming. Die gaan nu in de richting van Aken. Dat ze noch al wat betekenen, die baren, wordt ons duidelik door dat snelt, vs. 158. Vs. 158. Den stroom te moet: vgl. Zang aan den Haard: het glas bezijden en De Radja's Dogter: mijn vinger langs. Hier komt het voorzetsel achter het woord en wordt noch de eigenaardige betrekking gevoeld tussen het woord en z'n voorzetsel. Vs. 159. staâg al breeder. Terwijl het water wast, overstroomt het een steeds grotere plek gronds rondom de stad. 't hangen: Staring gebruikt veel de infinitief zelfstandig. De rijsberms moeten de eigenlike dam beschermen tegen afbrokkeling en hangen onder langs de glooiing. Vs. 160-161. waar 't Beleid etc. En bij zijn teugel etc. vgl. uit Lenora, kpl. 13: ‘En huw beleid aan krachten’:
zijn teugel, n.l. de teugel door het Beleid de vloed aangelegd. We krijgen de voorstelling alsof de vloed omhooggetrokken wordt. Vs. 162. Straks wentlen ze etc. Natuurlik voor zover dat ligt tussen Aken en het leger van Graaf W. vgl. vs. 165-166. Vs. 163. drie paar dagen, vgl. voor deze tijdsbepaling uit De Hoofdige Boer vs. 59 en 61 uit Hoop Verloren Trouw Bewaard vs. 61; uit Jaromir te Praag vs. 3, uit Groet aan Hare K. Hoogheid vs. 10. Aan mijne Gade vs. 18, Aan mijne Gade den 22ste Juli 1823 vs. 1; Zilveren Bruiloftsgedicht vs. 58; De Veldtogt tegen de Belgen vs. 29. Vs. 164. erkaauwen = overpeinzen, zich ernstig mee bezighouden, al maar weer van voren af aan er over praten. vgl. H.W.B. vs. 5 en Marco II vs. 131. De inwoners van Aken zagen de drukke werkzaamheden in het vijandelik kamp, maar ze begrepen er de bedoeling niet van; vandaar het Raadsel. Uitgelegd is het nu, want ze zien nu, dat de vloed gekeerd is en hun met overstroming dreigt. Vs. 166. Door Ivo's zorg onkwetsbaar etc. Ivo heeft z'n best gedaan de dijken stevig te maken en noch waakt hij, dat ze hier en daar versterkt en onderhouden worden. Denk maar eens: een doorbraak zou misschien de dood van Juta zijn! Zulke dijkgraven zouden in ons landje op hun plaats zijn! Van vs. 139-160 hebben we het ganse leger dag en nacht aan het werk gezien en we begrijpen vanzelf dat Ivo rust noch duur had voor de afdamming voltooid was. Bij die drukte vergát Ivo z'n smart niet; maar verlichting bracht ze toch. Om onze aandacht niet van dit werk af te leiden, spreekt St. niet van Ivo's verdriet. Maar nu het klaar is, nu ziet Ivo en wij met hem, met smart uit naar het resultaat. Hij zou nu wel willen, dat dierekt de witte vlag gehesen werd (martlend ongeduld). Zelfs bij nacht gaat hij zien of er noch geen teken van onderwerping gegeven wordt, vs. 168-170. | |
[pagina 125]
| |
Vs. 168. Telt: te lezen met aksent. Gedurende d'arbeid was hij te druk en vóór die tijd zag hij geen eind. Nu wel. Vs. 171. dreigend evenhoog. Het water stijgt tegen de muren op en dreigt evenhoog te komen als die. Zie voor evenhoog de aant. bij vs. 141. Vs. 173. Van dubblen angst gedrukt. Waarom van dubbele angst? vgl. vs. 93-95. Vgl. van dubbele angst met door.... - Zie Da Costa: Wachter! Wat is er van den Nacht? vs. 122: wat plek van God gekoesterd.’
Bij Hooft: ‘De bliksem van Jupijn geslingerd van de rotsen, Vs. 174. dadiging = het treffen van een vergelijk en staking van de strijd. De eensgezindheid van Burgerij en Overheid is gedaan. Vgl. vs. 96-98. Dading is in onze Wet het woord voor transaksie, schikking in der minne en is hetzelfde als dadiging, dat weinig voorkomt. 't Woord is ontstaan uit dagedinc, di i. rechtspleging op een bepaalde dag; dinc = ding, rechtspraak. Hieruit zijn voortgekomen de betekenissen vergelijk, overeenkomst, ook 't geschreven stuk, 't kontrakt, ook redenering. Als w.w. bestond ook dadingen uit dagedingen: pleiten, onderhandelen. Zoals nu 't van gading (lust in iets) afgeleide gegadingen dat natuurlik door het spreken veranderdc in gegadigden, zo is ook dadingen geworden dadigen en van dit dadigen is het zelfst. n.w dadiging weer gevormd. Naast dadingen, dadigen bestond ook dedingen, dedigen en hiervan is afgeleid verdedigen (vgl. ver-weren) oorspronkelik = verdedigen in rechten, later met algemener betekenis. 't vroegst en niet het eerst, omdat het zien van het bootje spoedig plaats had. Bij het eerst kon het bootje al 'n poos van wal af zijn, zonder noch door iemand opgemerkt te zijn, terwijl Ivo dan de eerste was. Vs. 175. waagt: vanwege het hoge, brede water; vgl. vs. 162-163. ten Vesten uit. Kan als meervoud opgevat worden; vgl. vs. 228. 't Is evenwel mogelik dat St. het bedoeld heeft als enkelv. Ten komt ook bij hem voor vrouwelike woorden (ten vlam b.v.), vgl. ten gunste - en van oudsher (XVIe en XVIIe eeuws) is in verbinding van voorzetsel + woorden die op e uitgingen de n-vorm in zwang geweest, zonder dat die woorden anders zogenoemd zwak behoefden te zijn, b.v. ter eeren, ter aarden, in dier voegen, met maten, ter kerken, met vreezen. En zo is hier ten vesten als enkelv. denkbaar. bootjen op: St. schrijft n om de hiaat. Vs. 176. grijzen Otbert: zonder lidwoord. Mode was dit gebruik bij de dichters der Romantiek: Van Lennep's Nederl. Legenden, bv. Jacoba en Bertha. Steêvoogd vgl. landvoogd, slotvoogd, vlootvoogd, hellevoogd = de Duivel. Vs. 178. 't hoog. Zie aant. bij vs. 141. Vs. 179. Een krijgshoop, naar analogie van krijgsbende. Hier geen gewone soldaten, maar legeraanvoerders, met wie de Graaf raad en daad nam. Vs. 180. een dubbele kreits = kring. Om de vorst meer luister bij te zetten. Zie de aant. H.W.B. op vs. 41 en Vondels Lucifer vs. 11: ‘Heer Belzebub, ghy Raet van 's hemels Stedehouder,
Hy steigert steil, van kreits in kreits, op ons gezicht.’
| |
[pagina 126]
| |
en vs. 571: ‘Nu zweer ick by myn kroon het al op een te zetten,
Te heffen mynen stoel in aller heemlen trans,
Door alle kreitzen hene, en starrelichten glans.’
en vs. 1806: ‘Een' storm en onweêr, dat de hemelen vervaert,
De hofpylaren schudt, de kreitsen, en de starren,
Verbystert in hun ronde en ommeloop, verwarren,’
Vs. 181. 't beidend Legerhoofd: Graaf W. staat dus te wachten: 'n bewijs van toeschietelikheid. Vs. 182. 't Is begrijpelik dat niemand met meer verlangen de Steevoogd zag naderen als Ivo. Uit z'n Oogen was z'n vraag te lezen. Daarom oogen met kapietale letters; St. wil dat we daar 'n sterk aksent zullen leggen. Vs. 183. daar: niet = omdat. Het houdt het midden tussen het tijdsbepalende en oorzaakaanduidende. Vgl. van St.: Aan den Heer Mr. H.A. Spandaw, vs. 32: ‘Hij grijpt weldra zijn pijlen weder;
Daar hem de jagtlust wekt.’
Vgl. Zilveren-Bruiloftsdicht vs. 50: ‘Hoe lieflijk rusten zij, na welbesteden togt;
Daar 't Hulkjen, hun vereende handen
Betrouwd in voor- en tegenspoed,
Zijn Feestdagswimpel nu mag luchten, op den vloed;
Daar blijdschap nu de zorg in zoeten slaap mag zingen’,
in 't staatsgevolg: Ivo schijnt daarvan deel uit te maken. Als hij alleen met de Graaf geweest was, had hij die vraag zeker wel kunnen doen; want W. kende zijn toestand. Vgl. vs. 185-187. Staatsgevolg: staat = staatsie. Vgl. Statig en met Staatsie (lijkstaatsie), veel staat, kortweg ook ‘staat’ voeren, wat 'n staat. Vs. 184. opgetogen: in de onspr. betekenis gebruikt van opgetrokken, d.i. buiten zich zelf van vreugde, geheel uit de normale en in hogere toestand, en extase. Vgl. in de wolken en in hogere sferen zijn. Zie de Twee Bultenaars, vs. 155: ‘Wij volgen hem, die, in gepeinzen opgetogen,
Na korte nachtrust, langs den vloed
Der Waal, weer huiswaart henenspoedt.’
St. gebruikt dikwijls een woord zo, dat de oorspr. betekenis door de afgeleide heenschemert of op die plaats twee betekenissen samenvallen: bv. wakker in Sint Nikolaas, koepl. XV: ‘En 's anderendaags zet Huibert-baas
| |
[pagina 127]
| |
Zich bij de lamp reeds aan zijn taak,
Zoo wakker als hij kan:’
De Radja's dogter: genegen ooren: ‘Ontving zij 't met genegen ooren,
Zoo werd haar vrijheid voor den Radja toegezworen.’
Feestzang: weiden; bij de Inwijd. van 't Harderw. Athenaeum koepl. VIII: ‘Hun Leerzucht weidt langs de Idumeesche stranden:
Cantate (2de): ‘De Kunstvlijt laat heure aandacht weiden,
In 't veld waar Baco's eerzuil rijst;
Het Vaderland: aanranden: ‘Gij erf, vergeefs van zee en vloed
Vijandig aangerand;
Marco I vs. 9; voorkomendheid: ‘Te veel voorkomendheid, zoo 't gaat! bedierf den Man.
Vs. 124; treffen: ‘Twee uren zwoegt hij voort en de uitgang bleef verspard;
Daar treft hem een gevaart' van klippen, naakt en zwart,
De Vorstin in 't Dorp: roeren vs. 153: ‘Zie GIJ: ik kan 't slechts duister meer;
Zoo roert het mij de ziel.’
Zilveren-Bruiloftsdicht: uiteendruipen vs. 20: ‘'t Onthutst gezelschap druipt uit een;’
Aan de stad Parijs, vs. 3: 't zaad des oproers zaaien, wijd en breed; Marco II, vs. 74: te wachten staan: ‘Een avontuur stond Langoor hier te wachten.’
Marco III, vs. 44: kruis: ‘Laat eindelijk Martino zich herstellen -
Ten Marco! - Ja! - maar die het beetre thans verkoor,
En, na gedragen kruis, zich blij genot durft spellen!’
Jaromir te Zutphen vs. 138: met bei' zijn hangende ooren: ‘Ook luistert hij daarna, met bei' zijn hangende ooren’;
| |
[pagina 128]
| |
Soms ook gebruikt St. een uitdrukking wat anders dan gewoonlik, om de oorspronkelike aanschouwelikheid weer levend te maken: Zie J. te Lochem vs. 80: ‘“Loop naar de pomp, en drink u nuchtren, kwast!”
Voegt hem zijn Meester toe; - - - - -.’
en De Twee Bultenaars vs. 4: geen ooren hebben: ‘Maar Jonkvrouw Klara had geen ooren.’
Vs. 185. zelf een jongling: Willem II was in 1228 geboren. In 1252 trad hij in het huwelik met Elizabeth, een dochter van Otto I van Brunswijk. Hij was dus wel op de leeftijd van Ivo's minnesmart mee te gevoelen. Ook vs. 63-64 wordt ons hiermee duideliker. Vs. 187. boezem heeft bij de Dichters 'n andere gevoelswaarde als borst; men denkt er bij (ontboezemen, uitboezemen, inboezemen) aan 't gemoed dat we ons in de borst zetelende denken. teedre zorgen = verliefde zorgen: kwelling, angst, boezempijn. Vs. 189. trouwen Vries vgl. vs. 68-85. Gefluisterd: Hierop komt het aan voor de ontknoping: niemand wist het. Daarom met kapietale letters, d.i. te aksentuéren en aksentuerend er de aandacht op gevestigd! Vs. 190. Waarbij 't genoegen op de wang des Steêmans gloort. Vgl. Marco I vs. 80: ‘Thans kleurt genoegen zijn gelaat,’
Het voorspelt iets goeds, ook voor de hardnekkige Akenaars. Steeman en niet Steevoogd. Dat gefluisterd woord geldt hier niet de zaken van de stad en de krijg, maar partiekuliere aangelegenheden. We hebben hier dus te doen met ‘de man uit de stad’ en niet de ‘bestuurder van de stad.’ gloort: zacht gloeien, vooral van de dageraad gezegd. Dat het woord vroeger ook tot de spreektaal behoorde bewijst de volksetiemologiese uitdrukking: ‘Wat een gloria!’: Voor een Januarietje, een grote gloeiende kool in de stoof. Ook in glorieus voelt men iets van gloren. Vs. 191. Luid: geaksentueerd te lezen tegenover 't gefluisterde van zo-even. Om op 'n manier als deze tegenstellingen te doen uitkomen, gebruikt St. z'n kapietale letters. Zo ook in vs. 196 Luid Bevel te lezen met aksent op Luid en Bevel beide. de kring, in 't veld geslagen: de dubbele kreits van vs. 180. Vs. 192. Tesaam: met s, zoals we het ook zéggen. Vs. 193. Den krans: Lauwerkrans: vgl. vs. 246. 't Zinnebeeld van de Overwinning in 't algemeen, gelijk de Olijfkrans van de vrede (zie een Geldersch Lied en Welkom), de Palm van de roem (vgl. Bij het Graf van R. Feith) en de eikenkrans (-kroon) als het simbool van de burgerlike verdienste. Vs. 194. zoengave zie aant. bij vs. 59. Vgl. zoenoffer. Vs. 195. Romes Kroon: zie aant. bij vs. 44-54. Tot de vredesvoorwaarden behoort dus Willems kroning. | |
[pagina 129]
| |
Vs. 196. Als overwinnaar had W. te bevélen. En zijn waardigheid tegenover het leger scheen te vorderen dat hij dit luide deed. Maar hij wil het hart van 't volk winnen en daartoe is nodig allereerst, dat Otbert 'n gunstige indruk ontvangt (vs. 196-198). dat = opdat. De zin is zo te lezen: Dus klonk het Luid Bevel, binnenstents vervangen door heusche minzaamheid, opdat geen wrok etc. Vs. 197. heusche minzaamheid: welgemeende, oprechte minzaamheid. Vgl. Marco I vs. 80: ‘Men laat het jegens hem bij heusche minzaamheid,’
Vgl. ook Graaf Floris IV door W. Bilderdijk koepl. 6: ‘Een blos besteeg haar wangen,
Een lach haar heuschen mond.’
en koepl. 26: ‘Zijn treffend oog vereende,
In 't hemelschoon gelaat,
De heuschheid van een Ridder,
Het vuur van een Soldaat;
prangen = drukken. Vgl. De Twee Bultenaars vs. 378: 't Beslissend uur genaakt! en Otto voelt zich prangen,
Door vrees, dat Wolf misschien geen echte beetring ziet,
J. te Zutphen vs. 144: ‘Hoe streng kastijdt hij zich, om vrij te zijn van 't prangen
Des zelfverwijts!’
Opdragt der Kerkgezangen vs. 16: ‘Zij geve u rust na zwoegen, kalmte in leed;
En, prangt de Nood, een Vriend tot hulp gereed.’
Vs. 199. Men etc...., terwijl reeds elk etc.... etc.: Het staatsgevolg wuift en joelt hem na, terwijl de soldaten onmiddelik beginnen met de opruiming van de stroomversperringen. Zij wisten dat het verdrag gesloten was, vgl. vs. 191-192. Het leger begrijpt de bedoeling van Gr. W. goed: het is alsof ze noch blijder zijn als de geredden-zelf. Natuurlik ging men niet zo overijld te werk of Otbert kon eerst weer binnen de stad zijn voor het water zijn gewone loop hernam. Anders zouden ze hem een slechte dienst bewezen hebben. Vgl. terugsnellen vs. 200 en vs. 202-205. Men joelt en wuift: op te vatten als men joelt hem wuivend na. Vgl. de XVIIde eeuwse konstruksies als: Hij ligt en slaapt, hij staat en loert, waarnaast: hij ligt te slapen, te loeren. Vs. 200. palen = grenzen. Komt bij St. nog al eens voor b.v.H.W. Bedevaart vs. 93: | |
[pagina 130]
| |
- - - Aan haar boorden
Ontzegt geboomte en struik zijn schutsel tegen 't Noorden,
Dat over paalloos vlak alhier zijn geesel zwiert,
De Noordsche goden en hun Bouwmeester: ‘Heel de omkring siddert van den hoefslag, tot, verloren
In 't paalloos ruim, 't gedaver zweeg voor de ooren
Des armen Architekts, - - - -’
Vs. 201. Hier mogten Ivo's raad en Ivo's hulp niet falen!: Dit mòcht niet, nù kwam 't er op aan om Juta, en de stad van Juta, van 't water te redden! Denk aan vs. 170-171. falen = ontbreken, missen, komt veel voor bij St., ook wel feilen. Zie: vs. 264 en Dichtregels: ‘Geen effen heirbaan faalt, tot dienst van Weelde en Vlijt.’
Jezus Hemelvaart: ‘Laat dan een lied hem danken,
Wiens gunst den Redder zond;
Al flaauwen ook de klanken;
Al feilen hart en mond.’
Thor als Visscher: ‘en - moog de kunst mij falen, J.C.J. van Speyk: ‘Aan rappe manschap faalde 't niet. Vs. 205. losgereten boeijen vgl. 161. Vs. 206. bed en oever scheurt: Het bed wordt als het ware opnieuw uitgegraven door de rivier; men kon, toen er eenmaal 'n opening in de dam was, niet voortgaan de versperring in de stroom op te ruimen; dat deed het water zelf. ontwaardigd tuimlen doet: als verachtelike voorwerpen. Vs. 206. 't naaste hoog vgl. vs. 141. We zièn het oprijzen. Vs. 207. 't bloemgewas, dat etc. Welk kan dat geweest zijn? Vs. 208. 't hellend watervlak vgl. vs. 202-204. Waarom hellend? Vs. 209. kronklend: tengevolge van de draaikolken en stroomversnellingen, waardoor de uitgestrooide bloemen niet bij elkaar bleven, zonder daarom geheel van elkaar te raken. We denken hier aan de beweging van een slang. spoeijen: de dialektiese vorm is hier tekenend, spoeden zou hier niet passen. Vs. 210. vreugdetuigend: tuigen voor getuigen is zeer gewoon bij Dichters, ook tuige voor getuige. Zie De Twee Bultenaars vs: 112: ‘Geen boetmom hangt hij vóór; zijn kost en drank verstrekken
Daar tuigen van.
Marco III vs. 23: ‘Te diep beschamend tuigt het leven
Van Marco tègen hem, - - - etc.
De Twee Bultenaars vs. 416: Hij tuigt, met handdruk en met mond -
| |
[pagina 131]
| |
Uit de allerdiepste diept' van zijnen hartegrond -
Erkentlijkheid;
Emma van Oud-Haarlem vs. 96: ‘Neen! welkom, welkom zijn de tuigen,
Ter regter stond verzaamd, - - -
Jezus opstanding VII: ‘Kent Magdaleen! - (voor allen uitgekoren,
Dat ZIJ van 't Wonder tuignis gaf!)
Vs. 211. daar, d.i. op de plaats, waar ‘het meir den stuwdam brak.’ Ze zijn zo verlangend naar het ogenblik, waarop ze Aken zullen binnentrekken, dat ze met ongeduld staan te kijken naar het afstromen. Vs. 212. Het juiste ogenblik wordt door Willem gekozen om de schrandere Fries te huldigen. Vs. 213. gouden armoe: De Graaf is rijk aan goud, maar dit is waardeloos in vergelijking van de dienst, die Ivo hem bewees. Vgl. Vergulde bedelaar. Vs. 214. Geen rouwklacht paart zich etc. Daar verheugt W. zich in. Vgl vs. 89-91 en vs. 262. Vs 215. Halssterrigheid voor Halsstarrigheid. Zie Het Woord tot Besluit. Zo ook sparren voor versperren en kleppertanden voor klappertanden. Zie Marco I vs. 123: ‘Twee uren zwoegt hij voort, en de uitgang bleef verspard:
Arnhem Verrast koepl. 10. ‘Het rilt, en hijgt, en kleppertandt;
Maar, onverkleumd van hart,
Bestookt het ras het ijzren schut,
Met ijzren boom verspard!’
Gerard van Mierop, koepl. 1: ‘Ter regte Diemens golvend Meer;
Ter linke 't bruischend IJ;
Een blokhuis dat den scheidam spert
De Doodendans, koepl. 2: ‘De Kerkhof roert zich; graf bij graf,
Wier diep zich openspert;
Odins Hela-Vaart, koepl. 1: ‘En hij sperde den muil op,
En baste hem aan.’
Halsstarrigheid zonder lidw. Andere voorb. van abstrakta gepersonifieerd en dan als eigennaam zonder artiekel gebruikt: Potgieters Liedekens van Bontekoe: ‘Erinnering voerde in haar gebied etc.
| |
[pagina 132]
| |
Zo noemt Potgieter het hofje: ‘Vervelings schemerziek verblijf.’ Graaf W. beschouwt het verzet van Aken als 'n ‘rebellig wederstreven’ (vs. 62-63). Daarom onderstelt hij ook grote dankbaarheid bij de geredden. Vs. 216. schrik voor nader nood: voor nood, die meer nabij was. Vs. 217. Doch worde = Evenwel, toch worde. Doch als voegw. bijw. is niet meer gebruikelik. Vgl. J. te Zutphen vs. 64: ‘Doch had de Non, die in zijn Vesperbrood voorzag,
Van zijn Gelofte niets vernomen;’
Vroeger ook doen voor toen, bv.: Vondels Palamedes: Rey van Eubeërs: ‘Doen zij weleer, Van heind en veer,
Geschenken tot hem broghten.’
Vs. 217-223. Herinnering en nagedachtenis: de gronden van de dekorasie. 't Schenken van diè keten - denk aan z'n herkomst - is wel 'n duidelik bewijs van 's Graven dankbaarheid. Floris IV werd in 1235 op een steekspel te Corbië door de graaf van Clermont uit jaloersheid vermoord. Zie Floris IV van W. Bilderdijk. Vs. 225-226. Vgl. vs. 212. Vs. 227. en daar hij: zie aant. bij vs. 183. Vs. 203. Thans Ivo's Ros niet meer, vgl. vs. 25-26 en aant. Denk ook aan die keten op z'n borst. 't Blijkt, dat men binnen Aken reeds wist, wat hij gedaan had. Vandaar dat aller ogen zich juist op Hem vestigden. Nu was er 'n innige drang om hem te zien: vroeger was het slechts zijn ros en zijn bekwaamheid als ruiter, die de opmerkzaamheid trokken. Hij was nu als 'n oud en beproefd vrind, die na een bange scheiding behouden terugkeerde. Vs. 231. 't Paleis: van Karel de Grote. Op die wijze dáár binnen te treden was strelend voor d'offeraar aan het Keizerlike graf. Vs. 232. de verre stem ('n mooi epieteton) van 't volk, dat buiten stond. We krijgen hierbij een indruk van grootsheid van het paleis. Het geluid klonk als kwam het van verre. Ivo weet noch niet welke verrassing hem bereid is! Vs. 235. achtbaar: een geliefkoosd woord in de XVIIIde eeuw = imponerend, ontzag, respekt inboezemend. Vs. 235-239. Een Maagd, aan de spits van de keur der Burgerschaar! Dat lijkt wat onmaagdeliks. Maar let eens op, hoe St. ons hiermee geheel verzoent, zodat aan het liefelik beeld van Juta niets beschadigd wordt. Zij wordt geleid door haar moeder en speelgenoten gaan naast haar. En toch gloeit ze noch van schaamte, vgl. vs. 247-250. Die gedempte citergalm maakt het geheel tot een schone prosessie. moederlijk geleide: ‘moederlijk’ hier in de dubbele betekenis, die de woorden op -lijk vooral bij de dichters vaak hebben, vgl. ‘aartsvaderlijke knieën’ en aant. bij vs. 184. Zo in Palamedes: ‘de moederlijke schim, o vaderlijke stad.’ Wij spreken noch van ‘de stedelike inkomsten’, ‘het koninklik paleis’, | |
[pagina 133]
| |
‘het hertogelik verblijf’, ‘op goddelik bevel.’ Zie verder T. en L. 2de jaargang V pag. 298. neven haar steeds waard: altoos waard: weinig minder schoon als Juta zijn die speelgenoten, zodat ze door Juta's schoonheid niet verduisteren. weiden: vroeger algemeen: voedsel zoeken. Vgl. zijn ogen de kost geven, met de ogen verslinden. Vs. 241. Ja Ivo! ja zij is 't! Ivo heeft de stoet zien binnenkomen, maar hij kan niet geloven, dat die schone jonkvrouw aan de spits zijn Juta is. Hij kijkt en kijkt: ja, ze moet het toch zijn. Maar begrijpen, hoe zìj hièr komt, kan hij niet. De aandoening is hem te machtig. Juta is zo schoon dat St. haar vergelijkt bij de Engelen uit het Paradijs, wanneer ze onder hemelse muziek op de aarde afdaalden bij het ondergaan der zon. Vgl. uit Lucifer de Rey der Engelen. Vs 243. met heilig' onschuldglans: De dichters hebben zich van oudsher deze afkorting gepermitteerd, die eigenlik ook de juiste spréékvorm is. Waarom het in proza niet mag? Zeker omdat men gewoon geraakt is de spèlvorm als het wezenlike te erkennen boven de taàlvorm. Vs. 245. purpren sprei: purper is de vorstelike kleur. De kleur van de sprei wordt zacht weerkaatst op het gelaat van Juta. krans: betekende vroeger ook kroon, gelijk kroon wel voor krans gebruikt werd. Hier blijkt het noch uit vs. 255. Vgl. H.W.B. vs. 7: ‘Mits, onder 't voordak, zich haar uithangkroon
(Het teeken van nieuw brouwsel) frisch vertoon.’
Vs. 246. paerels: Zie over de ae ‘Woord tot Besluit.’ Vs. 248. Pand: de Lauwerkrans als teken en waarborg van de onderwerping. Daaraan verbindt zich de betekenis van ‘kostbaar voorwerp’, ‘kostbaarheid’, ‘kleinood.’ Er mag niets onbetameliks mee gebeuren, het zou de Gr. in de mening kunnen brengen, dat het niet welgemeend was. B.v. Als die krans op de grond gevallen was, zou het plechtige van de aanbieding te loor gegaan zijn. Daarom ook: toebetrouwde, vgl. toevertrouwde. Vgl. Ps. 11: Op God betrouw ik in mijn nooden; Ps. 31: Op U betrouw ik, Heer der heeren! Toch nadert etc.: hoewel zij de blikken niet opslaat. Vs. 251. Hoe stelt ge u voor, dat Juta door haar moeder geleid en gesteund werd? Vs. 252. Is hieruit ook iets omtrent de klederdracht te leren? Juta heeft wel 'n rijke haartooi. Vs. 253. Noch is de Jonkvrouw niet tot W.'s troon genaderd. Maar het is de Gr. niet mogelik langer te blijven zitten. In dit toneeltje komt de jeugdige guldheid en zijn delen in Ivo's harteleed van de R.K. goed uit. Ivo is zìjn Ivo geworden. Vgl. vs. 260. Vs. 255-257. Deze verzen zo te lezen: ‘- - en als, die ze aanbood, op hem zag,
En zag op Ivo! bekranst hij 't! daar, bij 't innig
zielsbewegen Haar hoofd zich weder neigt.
| |
[pagina 134]
| |
daar = terwijl, maar aanschouweliker. Zie de aant. bij vs. 183. bij: staat hier heel dicht bij door. Het is de overwinningskrans van Graaf W., die hij hiermee aan Ivo schenkt, maar zonder zich zelf te vernederen, aan Ivo's bruid. Aan haar als hoogste bruidsgave, de allerhoogste eer voor Ivo: de Vorstelike erkenning van zijn verdienste. Vs. 262. En 't hart des Volks etc. Mooi gezegd. Vgl. vs. 293-295 en vs. 90-91. Vs. 258-262. Hier vernemen we, wat er tussen Willem en de Steevoogd gefluisterd was. (vs. 189). Vs. 261. 't Feest der Trouw. Feest = Hoogtijd, plechtigheid, wijding. Trouw: Huwelik. Ze krijgen elkaar nu als man en vrouw; vgl. ‘Draag als Bruid.’ Vs. 264. en alles fluistert amen: Alle aanwezigen stemmen zacht hiermee in en het is of ook de gehele omgeving 'n zacht: het-zij-zoo fluistert.
Steenenkamer. W. van der Heide. |
|