Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Boekaankondiging.
| |
[pagina 54]
| |
die indertijd bleek te bestaan toen de kranige boeren zich zo op z'n Oud-Hollands de Engelschen van 't lijf hielden; toen onze niet-vechtgrage landgenoten er een eer in stelden, die Transvalers als stamverwanten te erkennen. De eerste afdeling heet: ‘Volksliedere, Vaderlandsliefde en Godsdiens.’ Daarin komen bekende gedichten voor als 't Afrikaanse Volkslied (‘Een ieder natie het zijn Land) en het Transvaalse Vrijheidslied (‘Die Vierkleur van ons dierbaar land, Die waai weer o'er Transvaal’). Aan 't Wilhelmus herinnert - wel niet toevallig - het ‘Lied van de Natal Voortrekkers (Wijsie Ps. 130).’ Ook hier weer een vroomheid, die welsprekend voor zichzelf pleit, en daardoor beveiligd is tegen spotternij; een vroomheid voor wie de taal van de statenoverzetting noch een levend idioom is. ‘o God, wil ons behoede!
En sent verlossing neer!
Dat nooit in overmoede
Ons trotse vijand weer
Mag trag om op ons hiele
Te trede met sijn voet;
Mar in die stof mag kniele
Bij d' sien van wat Gij doet.’
Aardig zijn in deze afdeling ‘Een patriot’ en ‘Geen Patriot,’ Vooral 't eerste, een antwoord op de vraag ‘Wat is een Patriot, Ou-Pa?’ is goed geslaagd. De portretten van ‘oom Tijs’ en zijn vrouw zou ik hier graag als een aanbeveling overnemen als de ruimte het toeliet. De overige rubrieken hebben tot opschrift: ‘Grappige stukkies; Jingo; Ballades, Fabels en Verhale; en Ons Taal.’ Verschillende van deze gedichten zijn meer of minder geslaagde vertalingen of navolgingen. Uit meer dan een spreekt een afkeer van al wat Engels is en niet nasjonaal; uit andere blijkt dat de zin voor 't (kluchtig-)komiese van onze voorouders ook in Zuid-Afrika voortleeft. Een enkel woord noch tot waarschuwing van degenen die nu wellicht deze verzen gaan lezen zonder te weten hoeveel het Z.-Afrikaans van ons nederlands verschilt. Het nederlands in Z.-Afrika heeft onder velerlei vreemde invloed gestaan, onder die van 't frans en 't engels vooral, terwijl het verkeer van de kolonisten met het moederland gaandeweg afnam. Zo lijkt het Afrikaans in veel opzichten een geheel andere taal dan het 19e eeuws beschaafd nederlands, maar heeft intussen evenveel recht van bestaan als dit. De Zuid-Afrikaner heeft recht op zijn taal zowel als wij op de onze; de evolusie ging daar een andere weg dan hier. Alleen bekrompenheid kan lachen om het ontbreken van bij ons gebruikelike uitgangen, verouderde of vreemde woorden en zo meer. De Nederlanders, die in de laatste tijd in staats- en handelsbetrekkingen in de Transvaal geplaatst werden, de onderwijzers die er heen gingen, de boeken die men van hieruit zond, of die in Zuid-Afrika zelf in gewoon Nederlands gedrukt werden, zullen langzamerhand gaan inwerken op de landstaal en die tot óns Nederlands doen naderen. De vereenvoudiging van onze schrijftaal zal dat noch gemakkeliker maken. En deze ‘Afrikaanse Gedigte’ kunnen er 't hunne toe doen, om bij ons betere denkbeelden omtrent de Afrikaanse taal uitgang te doen vinden.
J.L.C.A. Meijer. |
|