Kleine mee-delingen over boekwerken.
Dr. Jan ten Brink, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde.
Enkele aantekeningen over 't werk-zelf; de platen toch zijn meestal mooi.
Dr. Hettema wees in T. en L. V, 314 vv., al er op hoe de teorie, in de Inleiding geschreven, niet overeenkwam met de iedeeën, die in de Geschiedenis-zelf werden gepubliceerd.
Zo geeft b.v. het gegevene van de XVIIe eeuw en verderop een beknopt en vrij volledig overzicht van de ontwikkeling van onze letterkunde in 't laatst van de 16e en in 't begin van de 17e eeuw; maar 't is als van de andere schrijvers: het gewone verhaal, hetzelfde uittreksel, dezelfde feiten en feitjes. Hier en daar 'n beetje anders gezegd.
Zo wordt het 'n boek om gelezen te worden door mensen die willen meepraten, maar begrijpen leert het boek niet. En inzicht geeft het niet. 't Is 'n echt produkt van een auteur die meer op het veel let dan op het hoe.
Een paar opmerkingen. De mededeling dat er in Amsterdam een rederijkerskamer bestond die Het Vijgeboomken heette, is naar alle waarschijnlikheid onjuist. Dat de Granida van Hooft een ‘onmiddellijke vrucht’ is van Hooft's italiaanse reis, valt moeilik te rijmen met de ook door prof. ten Brink aanvaarde onderstelling dat de bron van het stuk moet worden gezocht in de engelse Mucedorus. Over de ‘gebreken’ van de Geeraert van Velsen zullen velen het zeker met de schrijver oneens zijn.
Eigen-aardige gedachtenwendingen zijn: (Marnix) fier in zijn onschuld, niet meer verdedigd door Oranje, te Delft vermoord, ging hij onbevreesd naar zijn kasteel... (blz. 302.)
‘Afkomstig uit Noord-Brabandt, hebben ze beiden verschillende romans in het licht gegeven.’ (blz. 689.)
‘(Coornhert's) vader was lakenhandelaar, eene zaak, die later door zijne moeder werd voortgezet.’ (blz. 305.)
Medici zullen een bedenkelik gezicht zetten als ze lezen: ‘Het schouwspel zijner lijdende kinderen trof (Spieghel) zoo diep, dat de gevreesde ziekte [de pokken] ook hem aantastte, en op twee-en-zestigjarigen leeftijd wegsleepte.’
Zo staat er toonzetter voor: tooneelspeldichter. (blz. 689.)
Deze opmerking tot slot. Hoe wenselik enige vereenvoudiging van onze schrijftaal ook voor professoren in de nederlandse letterkunde is, kan hieruit blijken dat we, veelal ten spijt van de beschaafde spreektaal, maar steeds van de Vries en te Winkel's Woordenlijst, op woorden en uitdrukkingen stoten als:
Wij zagen hoe ten behoeve van den adel den geheelen voorraad werd vertaald. (blz. 148.) leken (laïci, blz. 251).
stroeven versmaat (blz. 310), eene andere zeer eigenaardige trek (blz. 318), uit den plooi (bl. 335) enz. enz., o.a.:
426. Uit den bijval die de Gebroeders op het tooneel vonden. 465. Vergelijking heeft de innige samenhang van deze beide aangewezen. 468. ... den tijd, die hij niet gunnen kon..... 474. Men pleegt deze dichterlijke lofzang het meesterstuk van Antonides te noemen. 491. d'Urfé, die hij gedeeltelijk zal vertolken. 548. waarin hare roem. 549. den droogen van Hemert. 577. In Bilderdijk's minnebrieven heerscht een zeer gekunstelden toon. 600. tot dollen kortswijl. 619. eene der degelijkste boeken. 643. een oud vrijer, die hij Jonathan noemde. 662. Slechts van enkelen kan hier den naam genoemd worden, enz. enz.
V.
J.