| |
| |
| |
Beknopte spraakleer van 't beschaafde Nederlands.
III
Het bijvoeglik naamwoord.
Verbuiging.
§ 1. Een bijvnw., dat de uitgang -e heeft aangenomen, noemen we verbogen; zo is goede de verbogen vorm van 't bijvnw. goed.
Opm. 1. Er zijn ook noch overblijfselen van een vroegere verbuigingswijze, die in de historiese grammatica als de sterke bekend is. Voorbeelden: ouder gewoonte, zaliger gedachtenis; in arren moede, in koelen bloede, in (een) goeie(n) doen; van koninkliken bloede, van goeden huize, van ganser harte; met voorbedachte(n) rade, met luider stem; te gelijker tijd, te goeder naam en faam bekend staan, te(r) goeder trouw, ter nauwer nood. Ook in de woordvorming komen zulke overblijfsels voor; b.v. goedsmoeds, blootshoofds, gewapenderhand, vergelijkenderwijs, allerwege(n), halverwege(n). Zulke vaste verbindingen en samenstellingen hebben gewoonlik adverbiale natuur. En de verbogen vormen hebben geen eigen leven meer, d.w.z. ze kunnen niet anders dan in de bepaalde voorkomende gevallen gebruikt worden.
Opm. 2. Er zijn gevallen, waarin de superlatiefvorm van een bijvnw. op -e uitgaat, waarnaast heel dikwels die vorm ook zonder -e voorkomt (met of zonder functioneel verschil: zie de comparatie). Een paar voorbeelden: Ze is 't gelukkigst(e), als ze maar lezen kan. Deze tafel is 't mooist(e). Dit landschap is 't schilderachtigst(e). Deze bomen zijn 't hoogst(e). Dit is geen buigings-e, maar woordvormings-e. (Vgl. § 3, 2, opm.)
Opm. 3. Van de andere kant zijn er oorspronkelik verbogen bijvnw., die delen van een samenstelling zijn geworden en daarom niet meer als verbogen bijvnw. worden gevoeld. Ook die -e is nu woordvormings-e. B.v. de hogepriester, een hogepriester, hogepriesters; een rijkelui's wens; armelui's kinderen; onze lieveheersbeestje.
| |
| |
§ 2. 't Is wenselik, dat bij de behandeling van de verbuiging van 't bijvnw. ook de niet-verbuiging besproken wordt: 't een begrenst 't ander. Een eigen verbuiging. zoals b.v. een zelfstnw. of een zelfstandig voornw., heeft het bijvnw. niet. Wel zijn er bijvnw., die om zo te zeggen een eigen niet-verbuiging hebben, die dus onder alle omstandigheden onverbogen blijven. Maar in 't algemeen geldt de regel, dat het bijvnw. verbuigbaar is. En of 't al of niet verbogen wordt, is afhankelik van een of meer van de volgende (uiterlike, d.w.z. van 't bijvnw. zelf onafhankelike) omstandigheden:
1o. | 't gebruik; |
2o. | het de- of het-geslacht van de bijbehorende zelfstandigheid; |
3o. | 't al of niet voorkomen van een determinatief bepalend woord, en welk; |
4o. | dialektiese invloed; |
5o. | rhythme. - |
§ 3. De bijvnw., die steeds onverbogen blijven, zijn de volgende:
1. De van plaatsnamen afgeleide bijvnw., of die we er voor ons gevoel mee gelijkstellen; b.v. de Amsterdammer krant (vgl. Amsterdam); Haarlemmer olie (vgl. Haarlem); de Leeuwarder mart (vgl. Leeuwarden); Deventer koek (vgl. Deventer).
2. De stoffelike bijvnw. op -en; b.v. de houten kast; het stenen huis; ijzeren kasten. Vgl. § 12 en 14.
Opm. Wie niet houten, stenen, ijzeren, e. dgl. wil schrijven, omdat ie 't niet zegt en zelden hoort, kan de n weglaten. De uitgangs-e in houte, ijzere, stene, e. dgl. is dan natuurlik geen buigings-e, maar woordvormings-e. (Vgl. opm. 2 bij § 1.)
Dit geldt ook voor § 12 en § 14.
3. De bijvnw. linker en rechter, lila en rose, en veelal ook roza; b. v: De linker helft; de rechter zij; 't rechter been. 't Lila kleed staat haar best. Een rose japon; het rose lint. - Het roza(e) lint aan uw hoed is wat verschoten.
Opm. Rechter en linker worden soms ook als delen van een samenstelling gevoeld en als zodanig geschreven: de rechterzij, de linkerhand. -
§ 4. Om hun gebruik blijven steeds onverbogen:
1. Alle bijvnw. in zuiver predicatief gebruik. Voorbeelden:
Dit hout is hard. Hij is doof. Ik merk, dat dit hout hard is. De pasjent wordt weer gezond. Deze koopman blijft gelukkig in zijn handels- | |
| |
ondernemingen. Dat lijkt wel aardig. Ze heet arm, maar ik geloof 't niet. Ik geloof, dat ie gezond wordt. Dat bleek onmogelik (te zijn). Hij scheen gelukkig (te zijn), maar was in werkelikheid diep te beklagen. Ik dacht niet, dat die oplossing zo moeielik zou blijken (te zijn). Het touw zit vast. Hij leeft gelukkig. Hij voelde zich toen gelukkig. Zijn broer is ziek thuis gekomen. Ik zag, dat het touw vast zat. Toen ik mijn zieke broer telkens magerder en verouderder terugzag, moest ik ten laatste wel geloven, dat ie niet lang meer zou leven. Toen de moeder, afgetobd, eindelik te bed ging, bleek 't spoedig, dat ze te overspannen was om in te kunnen slapen. Vermoeid van 't werk ging ie wat liggen. De bode kwam ademloos aanlopen. Ik zag de bode ademloos komen aanlopen. Ik ben benieuwd naar de laatste oorlogstijdingen. Nu ben ik 't spoor bijster. Toen hij zijn werk klaar had, ging ie wandelen. Bleek van schrik liep ie op me toe. De lamp is aan. De deur is toe. De meid is op. De kamer is om. 't Werk is af. 't Licht is uit.
Opm. We onderscheiden drieërlei gebruik van 't bijvnw., t.w.: attributief, predicatief en predicatief-attributief gebruik. In: de grote tafel is groot attributief gebruikt; in: de tafel is groot predicatief; en in: deze tafel is de grote predicatief-attributief. Hier volgen noch enkele voorbeelden:
Attributief: Groter genot ken ik niet. Je zout me daarmee een groot plezier doen. Zwarte aalbessen vind ik op de duur niet zo lekker als rode of witte. Zo'n groot geluk vind ik 't niet, maar een klein is 't daarom evenmin. Frederik de Grote. Heel de stad is er vol van. Dat lieve ik!
Predicatief: Ik merk, dat dit hout hard is. Hij wordt weer gezond. Dat lijkt wel aardig. Hij scheen gelukkig, maar was 't niet. De bode kwam ademloos aanlopen. De lamp is aan. Bleek van schrik kwam ie op me toe.
Predicatief-attributief: Die lieniaal is de goeie. De mooiste vruchten zijn niet altijd de lekkerste. Een werk als 't besprokene moet aan ieder vakman belang inboezemen. Die boom is een van de grootste.
Een attributief gebruikt bijvnw. is in onze voorstelling zo eng met het bijbehorende zelfstandige begrip verbonden, als 't maar mogelik is. Meestal gaat 't onmiddelik aan de zelfstandigheid vooraf. Soms is 't door 't bep. lidw. ervan gescheiden.
In de meeste andere gevallen wordt 't bijvnw. predicatief gebruikt.
In enkele gevallen is 't gebruik niet zuiver predicatief en ook niet zuiver attributief, maar is 't zowel 't een als 't ander: dan noemen we 't gebruik predicatief-attributief. De zo gebruikte bijvnw. worden steeds verbogen en zijn al daardoor van de zuiver predicatief gebruikte bijvnw. licht te onderscheiden, waarmee ze overigens overeenkomst hebben.
| |
| |
Er zijn bijvnw., die alleen attributief en er zijn er ook, die alleen predicatief voorkomen.
Voorbeelden voor uitsluitend attributief gebruik: Een lakens pak, een stenen huis; in gindse hoek, in de buitenste duisternis, een zijdelingse terechtwijzing, een achterwaartse beweging; dagelikse kost, de jaarlikse kollekte; Haarlemmer olie, Deventer koek.
Voorbeelden voor uitsluitend predicatief gebruik: Ik ben 't beu, langer voor niets te werken. Ik ben benieuwd naar de uitslag van 't eksamen. Hij was daaraan niet gewend. Ik ben onwel. Hij is zijn vak meester. We werden de kust gewaar. Hoe is 't nu met je? De meid is al op. 't Is jammer.
Voor uitvoeriger behandeling van deze indeling is te verwijzen naar Taal en Letteren V, blz. 161/72.
2. Het bijvnw. heel, dat door het bep. lidw. of een voornw. van 't zelfstnw. is gescheiden; b.v. Heel de boel is in de war. Heel 't dorp stond in brand. Ik heb heel dat boek gelezen en er heel wat moois in gevonden.
3. Van twee of meer bijvnw., die samen maar éen bijvoeglik begrip uitdrukken, wordt alleen 't laatste verbogen: het andere bijvnw. of de andere bijvnw. blijven dus onverbogen. B.v. De Frans-Duitse oorlog. De Oostenrijks-Hongaarse monarchie. De rood, wit en blauwe vlag. De zwart en witte vlag van Pruisen.
Opm. Zulke verbindingen worden min of meer als samenstellingen gevoeld: Frans-Duits b.v. meer als zwart en wit in de genoemde voorbeelden. Geheel als samenstellingen gevoeld en geschreven worden, b.v. De roodbonte koe. Een groengele kleur, waarin volgens de algemene regel van de verbuiging van samenstellingen alleen 't laatste lid verbuigt. -
§ 5. Omgekeerd wordt om zijn gebruik het bijvnw. steeds verbogen:
1. Als het met het voorafgaande bep. lidw. op 't zelfstnw. volgt; b.v. Karel de Kale, Filips de Goede, Karel de Grote.
2. Als het met het voorafgaande (bep.) lidw. predicatief-attributief gebruikt is. B.v. Dit schrift is 't volle. Mijn appel is de grootste. In een geval als 't eerstgenoemde. - Zelden: De toren van Rotterdam is al een hoge, maar die van Utrecht is toch noch een hogere. -
§ 6. Afgezien van 't opgegevene in § 3-§ 5, zullen we nu zien, wanneer een bijvnw. verbogen wordt, wanneer niet, en wel, waar 't
| |
| |
nodig is, in verband gebracht met de in § 2 genoemde vier laatste omstandigheden, die op de verbuiging van 't bijvnw. van invloed kunnen zijn. 't Duidelikst waarneembaar voor ieder is van die vier gevallen de afhankelikheid van het onder 2o en 3o genoemde.
Voor dialektiese en rhythmiese invloeden op de verbuiging laten zich noch geen scherp geformuleerde regels geven, maar kunnen we slechts op enkele verschijnsels wijzen, wat we in de beide volgende § § zullen doen.
§ 7. Van een beschaafde Fries kan men niet zelden horen: de houtene kast, de houtene kasten, 't stenene huis, de stenene huizen e. dgl., terwijl de niet-friese Nederlander steeds zal zeggen: de houte(n) kast, de houte(n) kasten (z. § 3, 2). Als die fries-nederlandse vormen geen analogie-formaties zijn naar ijzere(n), kopere(n) (onder rhythmiese inwerking!), waardoor ze in de woordvorming hoorden te worden besproken, dan zijn 't verbogen bijvnw., die in 't overige nederlands onbekend zijn.
In 't algemeen schijnt de verbogen vorm van een bijvnw., als die naast de onverbogen vorm in gebruik is en rhythmiese invloed is buitengesloten, aan dialektiese inwerking te moeten worden toegeschreven.
§ 8. In 't spreken vermijden we meestal meer dan twee opeenvolgende beklemtoonde en ook meer dan twee op elkaar volgende toonloze lettergrepen. Lettergreep is hier te nemen niet in de logies-etymologiese, d.i. in de gewone betekenis van 't woord, maar in de phoneties-rhythmiese. Zo is dikwels bij 't spreken een toonloze lettergreep in de gewone zin gereduceerd, d.w.z. de klinker, die bij 't langsaam lettergreep voor lettergreep uitspreken van 't hele woord wordt gehoord, is in 't gewone spreken alleen maar een overgangsklank, dus een klank die geen lettergreepvormende eigenschap (lettergreep in de phonetiese zin) heeft. Zo kan worden gesproken: De uitvoerigere berichten en de uitvoeriger berichten, en wel òf: uìtvóerìgere beríchten, of uìtvóerigere beríchten, of uìtvóerigere beríchten, of ook uìtvóeriger beríchten (ˋ betekent bijtoon, hoofdtoon, e gereduceerde e en geen teken: toonloos). Zo ook: uìtvóerigere geschríften, of uìtvóerìgere geschríften, of ook uìtvóeriger geschriften. Hier zien we dus, dat onder rhythmiese invloed 't bijvnw. verbogen of onverbogen voorkomt. Ook is biezonder sterk zinsaccent (emphase) wel niet zonder invloed op de woordbeklemtoning: een emphaties beklemtoonde lettergreep kan reducerend op de voorafgaande of volgende toonloze lettergrepen inwerken, zodat ik b.v. in emphase alleen zou zeggen: uitvoeriger berichten. Voegen we hierbij de mogelike inwerking van 't dialekt (vg. § 7) en niet zelden de woonplaatsveranderingen van de spreker, dan kunnen we licht begrijpen, dat een en dezelfde persoon
| |
| |
soms van een (veellettergrepig) bijvnw. (vooral als 't een comperatief is) de onverbogen, soms ook de verbogen vorm laat horen.
Noch een paar voorbeelden: De onvermíjdelìke gevólgen of de onvermijdelìke gevólgen, of de onvermíjdelike gevólgen (dus steeds verbogen). Hier kunnen dus 3 toonloze lettergrepen zonder reductie op elkaar volgen: 't taalgevoel, dat een bijvnw. in 't meerv. verbogen moet zijn (z. § 9), werkt hier blijkbaar krachtiger als 't rhythmiese gevoel. De ongebrúikeliker geréedschàppen, of ook: De ongebrúikelìkere geréedschappen. Een jámmerlìke begeleiding. Een onvergéfelìke begenadiging. -
§ 9. Als regel geldt, dat 't bijvnw. in 't meervoud verbuigt. Voorb: Hoge huizen met platte daken. De brede onbewoonde straten. Mijn onvergetelike ouders. Die onvergefelike fouten. Veel achtenswaardige beambten. Onbeschrijfelike tonelen van ellende. De ergerlikste overtredingen.
§ 10. Deze regel geldt ook voor de comparatieven met voorafgaand bepalend woord. Maar soms is 't rhythme van invloed en wel bij de meerlettergrepige bijvnw., die de klemtoon niet op de laatste lettergreep hebben. Dus b.v. De ruimere bijdragen zijn zeer welkom. In veel kleinere rievieren zit 't ijs noch vast. De grotere gevaren bij deze onderneming zijn niet gering te schatten. Maar: De ongebruikeliker woorden moeten ook opgetekend. De uitvoeriger(e) berichten hebben we gelezen. De uitvoeriger geschriften over dit onderwerp zijn niet in de bieblioteek.
§ 11. Gaat geen verbogen woord aan een comparatief vooraf, dan komt de verbogen en de onverbogen vorm dooreen voor bij de eenlettergrepige bijvnw.; en ook bij de meerlettergrepige, waarvan de laatste lettergreep beklemtoond is. B.v.: Ruimer(e) bijdragen zijn gewenst. Mooier(e) boeken zijn er niet. Ik heb nooit liever(e) kinderen ontmoet. Hij heeft zich aan groter(e) gevaren blootgesteld als u. Bereisder(e) streken zijn er niet.
De andere bijvnw. blijven in dat geval onverbogen: Uitvoeriger berichten worden afgewacht. Verhevener kunstwerken zag ik nooit.
§ 12. Van de niet-stoffelike bijvnw. op -en, worden er veel alleen maar onder dialektiese inwerking verbogen; sommige blijven altijd onverbogen. Voorb.: Afgelegen(e) plaatsen. Dat waren zijn eigen(e) woorden. Meestal: De gewassen kopjes. Open en gesloten briefjes. En steeds b.v. 't Zijn geslagen vijanden. - Zie noch § 3, 2 opm. -
§ 13. In 't enkelvoud heeft de onderscheiding van de- en het- geslacht van de bijbehorende zelfstandigheid (zelfstnw.) grote betekenis
| |
| |
voor de verbuiging van 't bijvnw. Bij 't het-geslacht komt de onverbogen vorm van 't bijvnw. veel meer voor als bij 't de-geslacht.
Ook met het in § 2 onder 3o. genoemde zal dikwels moeten worden rekening gehouden. Soms ook met 4o. en 5o. in die §.
§ 14. De niet-stoffelike bijvnw. op -en (voor de stoffelike zie § 3, 2) blijven voor het-zelfstnw. onverbogen en voor de-zelfstuw. eveneens, tenzij in dit geval onder dialektiese invloed verbuiging plaats heeft. Voorb.: Het gewassen kopje. De gewassen schotel. De open brief. Een gezeten burger. Maar ook: De afgelegen(e) plaats. De overleden(e) koningin.
§ 15. De comparatief zonder voorafgaand bepalend woord blijft onverbogen, alleen onder dialektiese en rhythmiese invloed hoort men soms voor de-zelfstnw. de verbogen vorm. Voorb.: Groter geluk ken ik niet. Dommer ezel is er niet. Ik heb nooit verstandiger kop ontmoet. Hij toont nooit levendiger belangstelling als bij zulke voordrachten. Liever kind heb ik nooit aangetroffen. Ik zal op reis niet licht aangenamer gezelschap vinden. Zuiverder lucht is er niet. Maar ook hoort men wel: Dommer(e) vent is er niet. Ik heb nooit dommer(e) kerel gekend. Groter(e) sluwheid heb ik nooit aangetroffen.
§ 16. Overigens wordt het bijvnw. voor de-zelfstuw. meestal verbogen. B.v.: Goeie boter. Een kostbare koe. Onze beminde koningin. Mijn brave buurman. Dat is een onbetamelike manier van doen. De grootste helft komt jou toe. Dat is de onvergefelikste daad van de wereld. In de aanspreking: Beste vrind. Zo, ouwe jongen. Gelukkige kerel, die je bent. (In schrijftaal: Gestrenge Heer. Weledele Heer.) Maar ook wel onverbogen onder rhythmiese inwerking: De uitvoeriger(e) behandeling van dit onderwerp is in dat tijdschrift te vinden. - Ik heb nooit een gekker(e) kerel ontmoet. (Vgl. de volgende §.) Zie noch § 19, opm. 2.
§ 17. Als aan mannelike persoonsnamen een, zo'n, wat een of geen voorafgaat; of, voor zover dit mogelik is, een van de bepalende woorden menig, ieder, elk, zeker, welk; of ook de gelijkstellende partikel als; - dan blijft voor enkele het bijvnw. steeds onverbogen, voor andere veelal, terwijl voor weer andere steeds de verbogen vorm voorkomt. Voorbeelden: Een braaf mens. Ieder eerlik mens. (Steeds voor mens onverbogen!) Die man is een goed (goeie) spreker. 't Is een vlug(ge) zwemmer. Een vertrouwd(e) oppasser. Een goed (goeie) jager. Een dapper soldaat. Een flink(e) koopman. Een vertrouwd(e) raadsman. Een uitstekend(e) ambtenaar. Een trouw(e) vriend. Een groot (grote) fortuinzoeker. Een goed (goeie) vorst. Menig(e) degelik(e) geleerde. Een verstandig(e) man. Een merkwaardig(e) Nederlander. Een ongelukkig(e) advokaat. Een sluw(e) dieplomaat. Een dapperder soldaat is er niet. Ik heb nooit een gekker(e) kerel ontmoet.
| |
| |
Een sluwer(e) dieplomaat had de vorst niet kunnen zenden. Een flink(e) offiesier, leerling, ambachtsman. - Ook een vorst sterft als gewoon (gewone) sterveling, als elk gewoon (gewone) sterveling. - Hij is als braaf soldaat gevallen. Hij heeft als eerlik man geleefd en zal als eerlik man sterven. - Een domme vent, ezel, kerel. Een brave vent. Een heldere, knappe kop. Zo'n gemene kerel. Wat een lieve jongen. Een dappere Hollander. Een laffe Chinees. Zo'n verwaande fat.
Opm. 1. Als in de voorafgenoemde gevallen de onverbogen en de verbogen vorm mogelik is, noemt het onverbogen bijvnw. de eigenschap gewoonlik nadrukkeliker, intensiever als het verbogen bijvnw. Voor 't overige zeg ik presies 't zelfde, of ik van een flink of van een flinke vorst spreek: zo iemant is als vorst flink, in beide gevallen. Vgl. § 23, opm.
Opm. 2. Wellicht is de onverbogen vorm van 't bijvnw. te verklaren of ten minste enigsins te verduideliken door de volgende groeperingen: Die man spreekt goed, we kunnen hem dus een goed spreker noemen. Hij zwemt vlug en is dus een vlug zwemmer. - Een goed jager. Een vertrouwd oppasser. (Een hoogvlieger, een langslaper.) Een groot fortuinzoeker. - Een goed dierekteur. Een uitstekend ambtenaar. Een trouw vriend. Een gelukkig huisvader. Een goed vorst. - Een braaf man. - Een slecht mens.
Opm. 3. Blijkbaar onder rhythmiese inwerking zegt men: Hij îs als lúthers prèdiekánt beroepen; maar: Hij is als lútherse dómienee beroepen. Vgl. § 19, opm. 2.
§ 18. Heel zelden horen we ook voor vrouwelike persoonsnamen in de gevallen, die de vorige § noemt, het onverbogen bijvnw.: maar in geen geval uitsluitend. Voorb.: 't Is een goed (goeie) paardrijdster. Ze was een trouw(e) helpster voor me. Ze staat als een flink(e) wielrijdster bekend. Maar altijd: 't Is een goeie werkster, een zindelike wasvrouw, een gelukkige huismoeder, een flinke meid, een zuinige huisvrouw, een brave vrouw.
§ 19. Gewoonlik blijft het bijvnw. onverbogen, dat op s uitgaat en van een land- of plaatsnaam is afgeleid, als er een van de woordjes aan voorafgaat, die in § 17 zijn genoemd, en een meerlettergrepige mannelike persoonsnaam er op volgt. B.v.: Een frans(e) burger. Elk(e) duits(e) tooneelspeler. Menig(e) fries(e) landeigenaar. Elk(e) parijs(e) burger moest zich wapenen. Hij is als engels(e) soldaat naar Indië vertrokken.
Soms heeft hetzelfde plaats, als een éenlettergrepige mannel. persoonsnaam volgt; maar heel zelden en nooit uitsluitend; b.v.: Een duits(e), russies(e) vorst. En steeds: Een vlaamse boer. Hij is een franse gek. Dat is een engelse, duitse vrind van me. 't Is een haagse fat.
| |
| |
Opm. 1. 't Woord heer in minachtende zin heeft 't het-geslacht: dat heer! Dit verklaart het onverbogen bijvnw. voor heer in: Wat een haags heer is ie. Zo'n amsterdams, frans heer. Vgl. § 20.
Opm. 2. Blijkbaar onder rhythmiese invloed wordt gezegd: Hij is Wáals prèdiekánt; maar: Hij is Wáalse dómienee. Vgl. § 17, opm. 3; en ook § 16. -
§ 20. Aan de beurt zijn nu de vroeger noch niet genoemde gevallen voor een enkelvoudig het-zelfstnw. Gaat aan het bijvnw. voor een het-zelfstuw. òf niets vooraf, òf een van de woordjes een, geen, menig, ieder, elk, zeker, welk (zie § 17), of veel, enkel, iets, dan blijft 't onverbogen. Voorb.: Uw komst deed me groot genoegen. Helder water. Fris bier. Er staat prachtig huisraad. Oud goud is meer waard als nieuw. Groter kwaad kon ie niet doen. Half Europa. Aardig ventje. Maastrichts bier. Belgies Limburg. Lief kind. Van oud linnen maakt men papier. In heel Parijs. Maandeliks overzicht. - Een schriftelik bevel. Wat een groot heer ben je! Een hoog huis. Geen rijk bestaan. In ieder nieuw geval is 't weer anders. Een jaarliks inkomen. Ik hoorde veel goed nieuws. Ik kan noch wel iets oud linnen gebruiken. Een groter huis. Elk zwaar verdriet maakt slechter. Ik houd 't voor een groot geluk, dat het zo is afgelopen. Ik hoorde enkel goed nieuws.
Opm. In het laatste nieuws, goed nieuws, is nieuws een zelfstnw. Maar kunnen we dit ook zeggen van iets heel nieuws, iets biezonder moois, iets erg roerends, iets zeer belacheliks, en dgl.? Me dunkt, dat het taalkundig gevoel en vooral ook 't laatste voorbeeld met zeer, dat anders in die betekenis altijd bijw., nooit bijvnw. is, daartegen opkomt. En toch zijn nieuws, moois, roerends, enz. ook geen zuivere bijvnw., dat is duidelik genoeg. We staan hier blijkbaar weer op een grensgebied van de woordsoorten, zoals zo dikwels. Vgl. noch: Iets heel nieuws. Wat biezonder fraais.
§ 21. De comparatief blijft altijd onverbogen na het bezittel. vnw. B.v.: Ik ben uw uitvoeriger bericht wachtende. Zijn groter aanbod heeft me noch niet kunnen doen besluiten, mijn huis te verkopen.
§ 22. Ook blijft de positief na 't beztl. vnw. veelal onverbogen, wat regel is, als zonder hoofdtoon 't bijvnw. eindigt of 't zelfstnw. begint. Voorb.: Mijn zwaar lijden. Dat is je goed recht. Uw scherp mes. Mijn mooi(e) boek. Zijn mooi(e) nichtje. Ons zwart(e) paard. Mijn gezond(e) been en mijn ziek(e) been. Ons lief (lieve) dochtertje. - Zijn helder hoofd. Uw prachtig huis. Zijn treurig ongeval. Ons beter ik. Hun rijk bestaan heeft een einde. Zijn groot fortuin is weg. De vader sprak over zijn
| |
| |
leergierig zoontje en zijn weetgierig dochtertje. Zijn overdadig eten heeft hem kwaad gedaan. Hun langdurig gepraat doet mijn oren tuiten.
§ 23. De verbogen en onverbogen positieven hoort men beide na een bijbehorende 2e nv. B.v.: Ooms ouwe (oud) huis. Tantes mooi (mooie) boek. Moeders snoeperig(e) werkdoosje. Ooms ouwe (oud) huis is verkocht, maar zijn nieuw(e) heeft ie gehouden.
Opm. 't Komt me voor, dat in 't het-geslacht enkelv. bij tegenstellingen de onverbogen vorm van het bijvnw., wanneer dit zowel verbogen als onverbogen kan voorkomen, veel gebruikeliker is als de andere. Dit geldt dus van de vorige § af aan tot het slot toe. Hier zouden we dan bijgevolg iets overeenkomstigs hebben als in § 17 (zie opm. 1).
§ 24. Na het bep. lidw. en een aanwijz. vnw. wordt het bijvnw. verbogen, als dit evenals het volgende zelfstnw. eenlettergrepig is. B.v.: Het grote huis. Dat mooie boek. 't Lieve kind. Dit droge gras. Maar: 't Is 't goed recht van ieder burger ('t intensieve goed! Vgl. § 23, opm. en § 17, opm. 1).
§ 25. Hetzelfde gebeurt gewoonlik ook, als voor een éenlettergrepig zelfstnw. een meerlettergrepig bijvnw. staat en het bep. lidw. of een aanwijz. vnw. voorafgaat. In de andere gevallen na deze bepalende woorden hoort men de verbogen en ook de onverbogen vorm, wat wel met rhythme en soms ook met dialekt in verband zal staan. Voorb.: 't Heldere water. 't Goedige kind. Dat lieftallig(e) kind. Het vruchtbaar (vruchtbare; vruchtber, vruchtbere) (mosterd)zaad. Het redeloze (redeloos) vee, dier. Dat grote (groot) fortuin. Dit mooi(e) paleis. Het kras(se) besluit. Dat ruw(e) gezicht. Het nieuw(e) gebouw. Dit prachtig(e) huis. Dat voortreffelik(e) boek. 't Prachtig(e) uitzicht. Dat prettig(e) leventje is nou uit. 't Onbeschrijfelik(e) plezier.
In sommige tietels vinden we het onverbogen bijvnw., zoals: Het Erasmiaans gymnasium. Het Zeeuws genootschap. Het provinsiaal Utrechts genootschap. Toch is ook hier in 't spreken de verbogen vorm niet geheel buitengesloten.
§ 26. Tweelettergrepige comparatieven met voorafgaand bep. lidw. of aanw. vnw. worden voor eenlettergrepige zelfstnw. of zulke, die met hoofdtoon beginnen, steeds verbogen. B.v.: Het grotere land. Het vettere kalf. Dat duurdere huis. Het betere koolzaad kost zoveel meer.
§ 27. Ook als het zelfstnw. met een toonloze lettergreep begint, worden zulke bijvnw. in dezelfde gevallen gewoonlik verbogen. B.v.: Het betere gerecht. Dat ruwer(e) gezicht. Het krasser(e) besluit. Dit mooier(e) gedicht. Het minder(e) gebruik.
| |
| |
§ 28. Meerlettergrepige comparatieven blijven voor 't enkv. het-zelfstnw. steeds onverbogen. B.v.: Het prachtiger huis. 't Voortreffeliker boek. Dat belangriker bericht.
§ 29. De superlatief wordt meestal verbogen; onder rhythmiese inwerking is ook de onverbogen vorm mogelik. Voorb.: 't Mooiste boek. Zijn prachtigste huis. Haar nieuwste drama. Uw laatste gedicht. Het mooiste geschenk. Het beste bewijs. Mijn grootste geluk. Het overtuigendst(e) bewijs. Het levendigst(e) belang. Het aardigst(e) gezicht. Ons vervelendst(e) leerboek. Ons vervelendst(e) uur. Mijn gelukkigst(e) uur.
§ 30. Met het voorafgaande een is de superlatief zelden. En heel zelden wordt 't dan verbogen. Voorb.: De generaal gaf noch een laatst(e) bevel. Ze wenkten elkaar noch een laatst(e) vaarwel toe. Absolute superlatieven blijven dan steeds onverbogen: Je bent een best kind. 't Is een allerliefst kind. Dat is een alleraardigst kado. -
J.G. Talen. |
|