Potjebeuling.
Bij vs. 315 van ‘Het Wederzijds Huwelijks-Bedrog’ door P. Langendijk (Pantheon 68), teekent Dr. Stoett aan: ‘Halma zegt, dat potjebeuling is: du gruau cuit avec de l'eau et que l'on mange avec du beurre. - Van Dale verklaart het door gort met rozijnen gekookt, en Te Winkel (Zwolsche Herdrukken V), door meel met melk en water. Wat is het nu?’
Naar ik meen, is het laatste het geval. Alle drie opgenoemde gerechten (gort in water gekookt, met boter ‘en suiker’ gebruikt; gort met rozijnen; meel in melk en water gekookt) - heb ik in Groningen bij de boeren dikwijls gegeten, en alleen het laatste met den naam ‘potjebuul’ hooren bestempelen. Behalve dezen naam draagt het ook nog dien van ‘ruirom’ (roer-om), naar de wijze van bereiding. Die gaat aldus in z'n werk. Melk, met water aangelengd, wordt gekookt. Wanneer ze kookt, wordt onder voortdurend roeren het meel er bijgevoegd. - Bij de boeren wordt ze op een grooten schotel voorgediend. Binnen in de massa wordt een kuil geformeerd, waarin gesmolten boter met stroop of suiker, of wel melk met stroop gegoten wordt, waarin de rondom aanzittenden heel broederlijk samen ‘stippen.’ - Een derde naam is gewoon weg ‘potjemeel.’
Markeloo.
De Boer.
De mededeeling van den heer De Boer wordt bevestigd door Molema, bl. 334 i.v. potjebuul, doch dit bewijst nog niet, dat Langendijk er dit ook onder verstond. In de verschillende streken toch, waar potjebeuling bekend is of was, schijnt men er niet hetzelfde onder te verstaan. Molema citeert uit het Neders. pottjèbuël = het Gron. klont of zakkouk, Jan in-'t hemd, maar uit rijst of gort met rozijnen samengesteld, terwijl het in Groningen is ‘meel in een linnen zakje gekookt.’ Van Dale noemt het gort met rozijnen en Gallée, bl. 73a i.v., potjebönink, rijst met krenten.
Het woord komt reeds voor bij Kiliaen, die potbolinck vertaalt door farraceum, edulium ex alica farris, dus een voedsel uit spelt bereid; Halma spreekt van gruau, dus van gort; Sewel vertaalt het door oatmeal pudding, en denkt dus aan havergort, en in Asselijn, De Spilpenning (anno 1726), bl. 10 lees ik: ‘de potjebeulingsgord geld nou een stooter het kop.’
Uit deze laatste citaten, alle uit de 18e eeuw, meen ik te mogen opmaken, dat Langendijk's potjebeuling eene gortspijs moet geweest zijn.
Dr. Stoett.