Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Vreemde woorden.Tot de onderwerpen die altijd nieuw blijven en van prakties belang, ofschoon er al eeuwen en eeuwen over wordt geredetwist, behoort ongetwijfeld dat van de vreemde woorden. Niet minder dan elders heeft de kwestie bij ons de aandacht getrokken. Telkens, na langere of kortere tussenpozen, wordt in boeken en brosjures en kranten de vraag weer gesteld: Waarom geven wij, Nederlanders, toch niet altijd de voorkeur aan echt nederlandse woorden boven bastaarden en indringers? Zou de tijd nog niet gekomen zijn om eens en voor altijd met die vreemdelingen af te rekenen; hun de deur te wijzen en hun plaatsen te doen innemen door woorden ‘van vreemde smetten vrij’? Als ik het wèl heb worden de stellers van die vraag nu in den regel niet met bewijzen van instemming overladen. De afkeer van het onvaderlandse in 't algemeen en van het franse in 't biezonder is bij ons niet zó sterk als b.v. bij de meeste Vlamingen. Maar toch, onze landgenoten zijn in hun hart voor 't grootste deel nog nederlands genoeg om te erkennen dat er veel voor te zeggen is, in de nederlandse taal aan nederlandse woorden de voorkeur te geven. En wie even over de zaak nadenkt, wordt nog versterkt in die goede mening. Zuiverheid van taal... vaderlandsliefde... ‘dege degelikheid’... oudhollandse eenvoud en natuurlikheid... Het schijnt bijna overbodig er langer bij stil te staan.
Onder vreemde woorden verstaat men woorden die uit een andere taal zijn overgenomen. Nu heerst bij het grote publiek vrij algemeen de verkeerde mening, dat men vreemde woorden op 't eerste gehoor en 't eerste gezicht van inheemse kan onderscheiden. En ook wordt dikwels als van-zelf-sprekend aangenomen dat het gebruik van vreemde woorden in vroeger tijd veel beperkter was dan in de laatste eeuwen. Al weet men iets van de ‘verbasterde rederijkerstaal’ en hoe die in de 17de eeuw ‘geschuimd’ werd van ‘ondiets’, men twijfelt er niet aan dat vroeger, veel vroeger, onze | |
[pagina 202]
| |
taal, als ik het zo eens noemen mag, als nagenoeg ‘chemies zuiver’ kan worden beschouwd. 't Is gemakkelik na te gaan hoe men aan die opvatting komt. Vreemde woorden hebben veelal iets ongewoons over zich en daardoor iets ‘nieuws’; men is er niet zo eigen mee als met andere. Die andere doen zich aan ons voor als oude bekenden; de vreemde niet. Dat er echter onder onze ‘gewone’ woorden een heleboel zijn, ònnederlands, òngermaans van oorsprong, woorden eenmaal even vreemd voor onze voorouders als de allernieuwste en vreemdste het zijn voor òns - dat ziet men veelal voorbij. De vraag is dan ook gewettigd of de meesten die hetzij in stilte hetzij in het publiek woorden afkeuren als poëet, auteur, flakon, kielogram, epistel, voile (om er maar 'n paar te noemen) wel weten dat dichter, schrijver, fles, pond, brief, sluier eveneens woorden zijn van vreemde oorsprong. Men houdt er niet altijd rekening mee, dat onze voorouders eigenlik net eender hebben gedaan als wij. Wanneer ze een vreemd woord nodig hadden, hebben ze 't genaast. En daaraan hebben wij het te danken dat onze taal met een zeer groot aantal oorspronkelik vreemde woorden werd verrijkt, als daar zijn: aap, aalmoes, ambt, appel, azijn, beker, dichten, disch, draak, duivel, emmer, engel, ert, ezel, fakkel, fles, klok, kachel, kaal, kalk, kamer, kar, kaas, kat, kelder, kerker, kaars, ketel, kerk, kers, kussen, kist, kok, kool, kop, keuken, koper, kort, laven, leeuw, muur, mijl, meester, molen, munt, offer, pacht, pik, pad, paal, pan, pand, pauw, peper, plant, plukken, pond, sap, schort, schotel, spiegel, stout, stippen, straat, stoof, trechter, tegel, tol, vijg, vrucht, wal, wijn, zalm, zerk, zuiver, zak, zeker, zilver; beurs, brief, boter, elpenbeen, erts, kapel, kelk, kluis, klooster, korf, krijt, kruis, kroon, korst, lier, lelie, lijn, mantel, markt, muil, mossel, natuur, nou, olie, orgel, paar, paard, palm, peer, pijn, poort, priem, post, roos, schrijven, schrift, school, spijs, steel, tafel, ton, tortel, vers, venster, vieren, vlam, zegen, zijde; bark, beest, bever, bril, buffel, bont, dans, dubbel, fijn, feest, fluit, folteren, golf, grijs, grens, kabel, kaart, klaar, koppel, lamp, lans, lantaarn, mat, olm, papier, pil, penseel, plan, plank, prijs, pers, prins, proef, pols, rol, sluier, schroef, sijs, tasten, troon, trommel, toren, vernis, vorm; bas, bries, dok, dozijn, dubbel, folteren, gepeupel, gips, grens, kastanje, koppel, leveren, pantoffel, park, poets, simpel, soort, staat, stof, troef; oester, fiks, uur, klas, soldaat, dolk, dans, rendier, pen, tabak, foppen, bende, kanaal, vloot, grot, lijst, schets, kurk, blond, bom, braaf, | |
[pagina 203]
| |
bres, kroot, koffer, ma, pa, rang, kras, takt, brons, dammen, fabriek, kaste, vest, enz. enz. enz.
Vergelijkt men woorden als de hier genoemde met oorspronkelik nederlandse (altans germaanse) zoals aal, akker, arend, brug, geit, gemaal, genoegen, hellebaard, knie, melk, milt, twijfel, woeker, dan zal op de vraag of de niet-taalkundige Nederlander de ene reeks van de andere kan onderscheiden, beslist ontkennend moeten worden geantwoord. Verschil in oorsprong wordt hier niet meer gevoeld. Woorden als aap, appel, ezel, kaas, mogen eerst geheel vreemde woorden zijn geweest en daarna bastaardwoorden: voor òns zijn ze heel gewoon nederlands. En al kan de geleerde die hun stamboom onderzocht, aantonen dat ze uit vreemde talen in het Germaans werden overgenomen - zelfs de haat van puristen strekt zich tot die woorden niet uit. Maar dan kunnen we ook als belangrijk eerste rezultaat vaststellen: Door de vreemde oorsprong van een woord wordt de afkeer die velen er van hebben niet verklaard, en de zucht om het te verbannen niet gewettigd. Waardoor dan wel? Men zal antwoorden: In de eerste plaats door het onduidelike, dat de nieuwe vreemde woorden hebben, vooral voor het grote publiek; en in de tweede plaats door het hinderlik-onnederlandse in hun voorkomen. Wat die onduidelikheid betreft. Het is zeker waar dat echt nederlandse woorden als veld, vuur, hond, kogel, noot, ring, geloof voor onze landgenoten begrijpeliker zijn dan vreemde als b.v. anacollema, atocia, curtatie, engareb, karakor, rodondos en dergelijke. En men hoeft niet eens tot zúlke woorden z'n toevlucht te nemen. De meeste mensen in ons land spreken met meer gemak van verstaanbaarheid en weerkunde en waterstof, dan van intelligibiliteit, meteorologie, hydrogenium. Vooral de eenvoudigen hanteren zulke woorden niet met de nodige vrijmoedigheid. En er is nòg iets dat nederlandse samenstellingen vóórhebben. De samenstellende delen wijzen bijna altijd op de betekenis van de samenstelling. Iemand die b.v. het woord dorsvloer zelden hoort gebruiken, zal toch niet vergeten wat het betekent: dors(en) en vloer herinneren er hem aan. Bij vreemde woorden heeft dat oplossen van een samenstelling in z'n delen veel meer bezwaar. De niet-taalkundige slaagt er zo goed als nooit in. Maar toch - tòch zou men zich vergissen wanneer men nu meende de algemene regel te mogen opstellen: woorden die wij nog als vreemde | |
[pagina 204]
| |
of bastaardwoorden voelen, zijn minder duidelik dan oorspronkelik nederlandse. Want die duidelikheid heeft met de afkomst van een woord niets te maken. Groter of geringer duidelikheid is eenvoudig een gevolg van meer of minder gebruik. (Bij samenstellingen komt hier natuurlik ook het gebruik der samenstellende delen in aanmerking.) Als we spreken en horen spreken van lokomotief, waggon, portemonee, fotografie, fotografie-artiekelen, portret, telegram, kanapee, horloozje, boeket, dokter, revolver, revolverpatroon, majoor, kaptein, luitenant, korporaal, poliesie, buro, komedie, redaksie, sent, aksijns, kompas, preziedent, sekretaris, publiek, apoteek, mediesijnen - allemaal woorden waarvan de vreemde oorsprong door de meeste Nederlanders dadelik wordt herkend - dan voelen we ons veel beter thuis, en kijken veel minder vreemd op, dan wanneer we goed nederlandse woorden horen gebruiken als: bakstag, beug, blees, blein, boelmansvorke, darink, daze, doeze, draverik, drep, duist, durk, gaal, gaatstempel, gabberen, galpen, garre, gekruch, gijk, hoornaar, hot, kaam, kalderstok, kikkerrit, kimmeloos, kluun, enz. enz. enz. Misschien mag ik niet àl deze woorden zuiver nederlands noemen. Van een groot deel zal de afleiding wel niet bekend zijn; en 't is dus niet onmogelik dat er een vreemd woord onderloopt. Maar als dat zo is, kan men er zonder moeite honderd ‘ongewone’ nederlandse voor in de plaats stellen. Ik meen te hebben aangetoond dat oorspronkelik vreemde woorden heel dikwels duidelik en nederlandse woorden dikwels onduidelik voor ons zijn. Wordt er nu over de onduidelikheid van woorden geklaagd, dan hebben we zowel bij inheemse als bij vreemde, te doen met een gevolg van minder algemeen gebruik. De oorsprong kan ook hier gerust buiten beschouwing blijven. Wij moeten dan nu wel aannemen dat de tegenzin, door vreemde woorden zo dikwels opgewekt, grotendeels berust op het ongewone, het onnederlandse dat ze over zich hebben. Dat ongewone kan liggen in de klank en het kan liggen in de spelling. En vergis ik mij niet, dan ligt het voor verreweg het grootste gedeelte in de spelling. Want onder de klanken die men - oppervlakkig beschouwd - onnederlands zou willen noemen, zijn er verscheidene die wel degelik in echt nederlandse woorden worden gehoord. Daar is de ch in ‘machine’, ‘chocola’, ‘retoucheren’, die presies klinkt als de sj in sjobbig, sjorren, sjouwen, sjokken, meisje, baasje, kas(t)je, nes(t)je, enz. Daar is de g in bagage, plantage, generen. Die g (zj) schijnt wezenlik iets tiepies vreemds te hebben. Maar wie hem in 't nederlands wil horen, luistere eens (maar hij moet goed luisteren) | |
[pagina 205]
| |
naar zijn uitspraak van verbaas je (‘verbaas je daar maar niet over’) maas je (‘maas je die kousen allemaal zelf?’) raas je, verlies je, vrees je, koos je, (de zachte zj, wel te onderscheiden van de scherpe sj in 't verkleinw. haasje, baasje, Koosje, enz). De ai van ‘militair’, ‘prairieën’, enz., hoort men niet zelden uitspreken in wèreld, kèrel, (pèrel, pèrd). Daarentegen worden klanken die in 't nederlands niet voorkomen, meestal dadelik gewijzigd. Vgl. de eu in het Franse ingénieur met de klank in ons ingenieur; de on in 't Fr. peloton met de on in ons pleton; vgl. Eng. sport en ons sport; football en voetbal. Rest dus als hoofdzaak: de spelling die ons vreemde woorden vaak doet aanzien met een schuine blik. Dat de invloed van de spelling in deze werkelik gróót is, kan blijken wanneer men een aantal bastaardwoorden in hun oudere, vreemde spelling en in de nieuwere, nederlandse, naast elkaar plaatst. Hinderlik zijn choeur, caractère, portrait, chaise, elephant, classe, valse, groupe, trône, couleur in nederlandse geschriften, terwijl koor, karakter, portret, sjees, oliefant, klas, wals, groep, troon, kleur er doodgewoon uitzien. Ligt de gevolgtrekking niet voor de hand? Als we de vreemde woorden die we noodig hebben langzamerhand (maar niet àl te langzaam) op z'n hollands gingen spellen, zouden ze er spoedig vertrouwenwekkender uitzien en al heel gauw het burgerrecht verkrijgen. Onze voorouders hebben ons het goeie voorbeeld gegeven (vgl. hiervoor blz. 202). De angstvalligheid die sommigen gevoelen, als er sprake is van het spellen van zulke vreemde woorden als hollandse (de bastaards worden dan zo maar met de echte kinderen vermengd!) is door niets gewettigd. Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat er onder die zogenaamde ‘echte’ ook heel veel zijn met een balk in hun wapen! De bokken en de schapen zijn hier nu eenmaal niet uit elkander te houden. En wat hoeft het ook? De onmisbare vreemdelingen laten zich heel gewillig naturaliezeren en bewijzen dan volmaakt dezelfde diensten als hun medeburgers, van wie ze alleen door deskundigen (en dan nòg niet altijd) te onderscheiden zijn. Nu staat het in 't eerst wel erg raar, om sent te zien in plaats van cent, maar 't went even goed als singel en prinses voor cingel en princes.
Zodat - de deuren nu maar voor alle mogelike vreemde woorden wagenwijd opengezet moeten worden? Dàt is de bedoeling niet. Maar laten we, eer we het hebben over het invoeren van nieuwe vreemde woorden, eerst nog een en ander zeggen over die reeds ingedrongen zijn. | |
[pagina 206]
| |
Op de vraag: wanneer zal men tot het gebruik van een vreemd woord zijn toevlucht moeten nemen? bestaat maar één afdoend antwoord: Als men zo'n woord nodig heeft. En dat is het geval, wanneer er geen gelijkbetekenend nederlands bestaat. Ook kàn het 't geval zijn wanneer het overeenkomstige nederlandse weinig gebruikelik is en te ongewoon klinkt. Regenscherm b.v. is op zich zelf niet minder goed als paraplu. Maar het laatste wordt gezegd en het eerste niet. Wie zijn horloozje zakuurwerk noemt, zijn pantoffels huis- of kamerschoenen (kamer is ook al weer een vreemdeling), wie genie, iedeaal, gymnasium, provinsie wil verhollandsen, overschrijdt de grenzen van het natuurlike en loopt gevaar zich belachelik te maken. Waar men te kiezen heeft tussen een vreemd woord en een inheems, waar het gebruik beide toelaat, valt er natuurlik alles voor te zeggen dat men aan het nederlandse de voorkeur geeft. Wie zonder enige reden spreekt van een kostuum in plaats van een pak, wie een das een cravate noemt, een kok een cuisinier, wie het heeft over arriveren, presumeren, etaleren, pitoyable, degoutant, of wel, als hij eens een paar weken in Duitsland is geweest niedlich zegt en bitte, bitte en danke schön, zo iemand geeft zeker minder blijk van beschaving en ‘algemene ontwikkeling’ dan hij wel denkt.
Maar men zij met het afkeuren van vreemde woorden voorzichtig. Dikwels genoeg geven woordeboeken en dwepende taalzuiveraars (het woord herinnert aan een onzindelik handwerk) als gelijkbetekenend op wat niet gelijkbetekenend is. En wie dat over het hoofd ziet, wie het met de betekenis van de woorden niet zo nauw neemt als ze maar zuiver nederlands zijn (hoe ver het met die zuiverheid gaat is ons hiervóór gebleken!) schrijft onnauwkeurig, onjuist, slecht. Koket en behaagziek dekken elkaar niet. IJverzuchtig en jaloers evenmin. Mededinger en konkurrent is niet hetzelfde; hilariteit betekent wat anders dan vrolikheid, kanapee dan rustbank; nobel is nog niet hetzelfde als edel; dat is zijn fort kan men evenmin weergeven door dat is zijn kracht als door daarin ligt zijn kracht. Ten minste in heel veel gevallen zal men in deze en in duizend dergelijke uitdrukkingen de hollandse term niet in de plaats kunnen stellen van de vreemde. En is dat al waar voor de taal van gewone menschen, in veel sterker mate geldt het voor de taal van artiesten, die niet alleen fijner zijn in hun onderscheidingen, maar ook soms aan een vreemd woord de voorkeur zullen geven om de klank. | |
[pagina 207]
| |
Ten slotte nog iets over nieuwe vreemde woorden. Ontdekkingen op 't gebied van wetenschap, kunst en industrie, allerlei nieuwigheden en uitvindingen worden hier gewoonlik bekend gemaakt onder uitheemse namen. Zo hoort men in de laatste tijd algemeen spreken van bacillen en bacteriën, van serum, van carbol en antisepties, van telefoon, fonograaf, kinetoskoop, van acetyleen, enz. enz. Soms beproeft men wel eens zo'n woord (bijna altijd een samenstelling) te vertalen; maar dan krijgt men meestal iets raars, iets onbruikbaars, zodat men liever het vreemde woord overneemt. Hoe komt het toch dat er voor zulke nieuwe termen in het Nederlands zo moeilik een geschikte uitdrukking te vinden schijnt? Zou het niet daaraan liggen, dat men gewoon is aan een nieuwe nederlandse samenstelling veel hogere eisen te stellen dan aan een vreemde? Terwijl men van die vreemde gewoonlik niet eens nagaat wat de samenstellende delen wel betekenen, schijnt men van het nederlandse woord niet meer of minder te verlangen dan dat het een definitie inhoudt. Na vergeefse pogingen om dat onbereikbare doel te treffen, geeft men het dan ook op en neemt men het vreemde woord maar onveranderd over. Als men er meer op lette, dat we wel nu en dan de betekenis van een samengesteld woord meer of minder duidelik uit de samenstellende delen kunnen opmaken, maar dat zo goed als nooit de betekenis door die samenstellende delen nauwkeurig wordt aangewezen, dan zou men minder veeleisend zijn.Ga naar voetnoot1) Een visvrouw is een vrouw die vis verkoopt; een boerevrouw een vrouw uit de boerestand; een huisvrouw is de vrouw van de huisheer of de huurderes van een huis. Zo is lichtgas gas dat men tot verlichting gebruikt; waterstofgas gas dat uit waterstof bestaat, brongas gas dat uit een bron opwelt. Een kachelpijp is een pijp die aan een kachel is bevestigd, een gaspijp een pijp waar het gas doorstroomt, een siegarepijp een pijp waar men een siegaar uit rookt, enz. enz. Enkel en alleen uit de betekenis van de samenstellende delen kan iemand de betekenis van een samenstelling nog niet met zekerheid opmaken. Die betekenis moet worden gekend, worden meegedeeld of wel hij moet blijken uit het verband. Bij nieuwe samenstellingen mogen we dus tevreden wezen, wanneer de samenstellende delen woorden zijn die in een definitie of omschrijving van het begrip niet gemist kunnen worden en tot de belangrijkste behoren. (Dat de schrijver te zorgen | |
[pagina 208]
| |
heeft dat hij niet onverstaanbaar wordt, hoeft hier niet verder besproken te worden.) Ter verduideliking nog een paar voorbeelden. Als iemand niet weet wat levensverzekering beduidt, zal het woord hem de betekenis niet doen kennen, al denkt hij er nog zo lang over. Dat met kindermeel meel voor kinderen wordt bedoeld, is niet moeilik te begrijpen; toch doen samenstellingen als tarwemeel, roggemeel, havermeel, beendermeel eerst onwillekeurig aan iets anders denken. Een stamroos is een roos op stam; een teeroos... een roos met teekleurige bloemen; een maandroos, een roos die elke (!) maand bloeit. Vgl. nog herdershond met wolfshond, tijgerhond, bloedhond, krulhond, schoothond, waterhond, wachthond, karrehond. Al die samenstellingen zijn naar verschillende analogieën gevormd. Van ‘definities’ is geen sprake. Zo is dan ook op de vertaling van velocipède door rijwiel of trapwiel uit een taalkundig oogpunt geen aanmerking te maken, al dienen de wielen van een rijtuig óók om te rijden, en wordt dat van een schareslijpmasjiene óók door trappen in beweging gebracht. Mocht het gebruik niettemin meer en meer de voorkeur geven aan de ‘schepping’ fiets dan zal men zich daar bij hebben neer te leggen.Ga naar voetnoot1) Naar ik meen is nu ook de weg aangewezen om een stortvloed van (nieuwe) vreemde woorden te ontgaan. Wie van onze landgenoten het eerst te maken heeft met nieuwe voorwerpen, uitvindingen, stoffen, begrippen of wat dan ook, bedenke zonder te grote angstvalligheid een hollandse naam; als die naam de innige verbinding tussen woordklank en woordbegrip maar bevordert. Pogingen om vreemde woorden die eenmaal in algemeen gebruik zijn gekomen, te weren, slagen in den regel niet. Maar schijnen ze ons door hun vreemdheid hinderlik, dan trekken we hun, op 't voorbeeld van onze voorouders, het vreemde pakje uit en geven ze een hollands kleed. 'n Ogenblik lijkt dat misschien nòg vreemder. Maar nu zullen ze al heel gauw niet meer te onderscheiden zijn van oudburgers, en dat kan niet anders dan als een voordeel worden beschouwd. R.A. Kollewijn. |
|