Kleine mee-delingen over boekwerken.
Dr. W. Streitberg, Urgermanische grammatik, einführung in das vergleichende studium der altgermanischen dialekte. - Heidelberg 1896.
Streitberg's Urgermanische grammatik is het eerste deel van eene ‘sammlung von elementarbüchern der altgermanischen dialekte,’ welke door hem met medewerking van vijf andere geleerden wordt uitgegeven en waarvan sedert nog een deeltje (Altisländisches elementarbuch von Dr. B. Kahle) verschenen is. Het doel dezer verzameling is volgens de aankondiging van den uitgever ‘alles zu bieten, was demanfängerzurgründlichen, wissenschaftlichen kenntnis der älteren perioden der hauptsächlichsten germanischen sprachen von nöten ist.’ Sommigen zullen misschien geneigd zijn om het recht van bestaan eener nieuwe serie van Oudgermaansche grammatica's naast de voortreflijke reeks van Braune te betwisten, wat echter niet volkomen billijk zoude wezen, daar de ‘sammlung’ van Streitberg wel is waar die van Braune geenszins kan vervangen, maar door haar bijzonder elementair karakter uitnemend geschikt is om den beginner tot de studie daarvan voor te bereiden. De namen van Streitberg en zijne medewerkers (Bülbring, Holthausen, Kahlc, Michels en Sütterlin) zijn een waarborg van degelijkheid en wetenschappelijken ernst.
Wat nu den eersten band der reeks betreft, heeft Streitberg zijn taak aldus omschreven, ‘dass die Urgermanische grammatik durch cine systematischevergleichung der altgermanischen dialekte untereinander die allen gemeinsame grundlage festzustellen und das gewonnene resultat in den weitern rahmen der allgemein-indogermanischen grammatik einzufügen habe.’ Wij hebben dus te maken met een taalvergelijkend werk, dat de verschillende takken der Germaansche linguistiek met elkander in verband brengt en dat den aankomenden Germanist tevens in de algemeene Indogermaansche taalwetenschap orienteert. Het geeft niet zulk een breed tafereel als Kluge's Vorgeschichte in den Grundriss der germanischen philologie en het is, wat de klankleer betreft, niet zoo uitvoerig als het speciaal daaraan gewijde werk van Noreen, maar het omvat toch alle hoofdzaken der phonetiek en vormleer. Streitberg is met veel overleg te werk gegaan en heeft elke theorie, eer hij die accepteerde, aan een strenge beoordeeling onderworpen: het is slechts een enkele maal, dat hij m.i. in zijn partijkeus niet gelukkig is geweest. Ik voor mij acht het b.v. niet bewezen, dat de labialisatic der velaren vóór oorspronkelijk doffe klinkers in het Oergermaansch verloren ging, en zie in Got. warms (S. 123) veeleer het organische ontwikkelingsproduct van Idg. *ghormo-s (met velare gh). Zeer twijfelachtig is ook de verwantschap van Oudn. þrǽll ‘dienaar’ met Gr. τρἐχω ‘ik loop’ (S. 112), daar dit laatste op grond van Armen. durgn ‘pottebakkersschijf’ = Gr. τροχός wel uit *dhréghō en niet uit *thrékhō zal moeten verklaard worden. Andere verschilpunten laat ik voor het oogenblik onaangeroerd en liever
eindig ik deze aankondiging met te constateeren, dat Streitberg's Urgermanische grammatik een goed bock is en aan allen, die zich met de studie van eenige Germaansche taal bezighouden, onder de oogen behoort te komen.
Amsterdam.
C.C. Uhlenbeck.