Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||
De comparatie.
| |||
De comparatievormen.I. De woordvorm.1. Regelmatige comparatie.De positief is het woord zonder meer (= het grondwoord), zoals reeds op blz. 34 werd opgegeven; b.v. groot, lief, mooi, lelik, helder, schitterend, nat, gepast. De comparatief is het grondwoord + er (zie blz. 34); of ook + der, als namelik 't grondwoord op r eindigt; b.v. (groot:) groterGa naar voetnoot1), (lief:) liever, (dwaas:) dwazer, (mooi:) mooier, (lelik:) leliker, (schitterend:) schitterender, (nat:) natter, (blij:) blijer; - (zwaar:) zwaarder, (zuur:) zuurder, (zeer:) zeerder, (dierbaar:) dierbaarder, (helder:) helderder. De superlatief is het grondwoord + st; en eindigt het grondwoord op s, dan is de superlatiefuitgang, overeenkomstig de uitspraak, alleen | |||
[pagina 78]
| |||
maar t; b.v. (dik:) dikst, (dom:) domst, (lief:) liefst, (gevat:) gevatst, (na:) naast, (zeer:) zeerst; - (wijs:) wijst, (vals:) valst, (mals:) malstGa naar voetnoot1), (dwaas:) dwaast.
Opm. Als 't grondwoord op st uitgaat, heeft het gewoonlik geen superlatiefvorm. Er wordt dan, om toch de superlatief uit te drukken, van omschrijving gebruik gemaakt, d.w.z. aan 't grondwoord gaat meest vooraf (zie blz. 34); b.v. (gepast:) meest gepast, (vast:) meest vast.
Een paar superlatief-voorbeelden: Mijn naaste buren. Heb uw naaste lief als u zelf. 't Is de gevatste kerel, die ik ooit ontmoette. 't Is 't valste gezicht, dat ik ooit zag. Hij gaf 't dwaaste antwoord, dat je kunt bedenken. 't Is de malste praat, die je kon uitslaan. Dit is de malste soort peren. In de meest gepaste vorm heeft hij zijn antwoord opgesteld. Deze stoffen vormen de meest vaste verbindingen. | |||
2. Onregelmatige comparatie.Een paar comparatieven en superlatieven zijn niet overeenkomstig de zoëven genoemde regels ontstaan. 't Zijn:
Ook komt de compar. meerder voor, die van meer gevormd is (volgens de regel op de vorige blz.), dat reeds compar. is, maar dat voor die vorming als ‘positief’ dienst deed. Dit meerder wordt steeds door een bep. lidw. voorafgegaan, of ook, in zelfstandig gebruik, door een bezittel. vnw.;Ga naar voetnoot2) b.v. De meerdere kosten komen voor uw rekening. Hij is de meerdere van je. Hij is uw meerdere. - Meer is onbep. telw. of bijw., meerder is onbep. telw. (zie 't eerste voorb.) of bijvnw. Compar. minder, die blijkbaar gevormd is van het grondwoord min, dat in evenmin en zomin voorkomt (zie blz. 81, noot) en waarvan de superlatief minst regelmatig is gevormd. Vgl. nu (groen:) groener, (rein:) reiner, dus op -er en niet -der. Compar. eer, superl. eerst. De superl. is gevormd, alsof eer ‘positief’ was. Ook komt eerder als comparatief voor (vgl. meer - meerder hiervóor); 't is altijd een bijw. en wordt wel evenveel gebruikt als 't bijw. eer. Eer kan ook voegw. zijn met de betekenis: voordat (zie blz. 42). | |||
[pagina 79]
| |||
Eer en eerst komen ook in compositie voor, zoals in de bijw.: veeleer, eerlang en vooreerst, allereerst. Moe heeft behalve de regelmatige comparatief moeër de meer voorkomende vorm moeier; terwijl ook de superlatief meer moeist als moest luidt. Niet ongewoon zijn de omschreven comparatievormen meer moe en meest moe.Ga naar voetnoot1) Na heeft de onregelmatige comparatief nader. | |||
3. Defectieve comparatie.Comparatie, die naar de vorm onvolledig is, zonder dat de betekenis daarvan de oorzaak is, noemen we defectieve comparatie. Zo komen alleen in de positief voor: wel, goed, veel, graag (= gaarne), kwaad (= hd. schlimm), weinig, dikwels, midden. Zonder comparatief zijn de locale bijw.: boven, beneden, onder, achter, voor, binnen, buiten, middel en het bijw. zeer, waarvan dus alleen positief en superlatief voorkomen. Zonder positief zijn de comparatieven en superlatieven eer of eerder en eerst, beter en best, meer of meerder en meest, minder en minst. Alleen in de superlatief komen voor uiterst, opperst en het geïezoleerde lest in: lest best en te(n) langen leste. Dat er nog veel meer defectieve comparaties zijn, zullen we in 't volgende zien. Evenals wel meer, b.v. bij het ww. zijn en bij het pers. vnw., in de spraakleer paradigmata volgens de betekenis worden samengesteld, zonder daarop de woordstammen te laten influenseren, zo zijn we door de spraakkunsten ook daaraan gewoon geraakt bij de comparatie. Maar de gevallen zijn niet volkomen gelijk. In 't ene geval hebben we vervoeging en verbuiging, dus flexie, terwijl de comparatie tot de woordvorming behoort. Tot de woordvorming in de ruimste zin is wel is waar de flexie ook te rekenen. En de behandeling van de flexie als woordvorming, voor zover dit zonder kwazie-historiese wijsheid kan aflopen, is in de moderne spraakleer zeer zeker leerrijk.Ga naar voetnoot2) Maar om goede redenen wordt de woordvorming toch in de regel gescheiden gehouden van de flexie. Immers de suffixen, die tot de flexie behoren, dienen ter vorming van nieuwe woordvormen, terwijl die van de woordvormingGa naar voetnoot3) nieuwe | |||
[pagina 80]
| |||
woorden doen ontstaan, die dan op hun beurt weer flecteerbaar kunnen zijn. Zo is grote de verbogen woordvorm van groot, terwijl groter en grootst gevormde woorden van groot zijn, die op hun beurt in de verbogen woordvorm grotere en grootste kunnen voorkomen. Hierover breder uit te weiden, daarvoor is 't hier niet de plaats. Maar genoeg, dat het moet opvallen, dat b.v. van lief zijn te vormen liever en liefst en niet goeder en goedst van goed; of omgekeerd, dat bij beter en best geen grondwoord (= ‘positief’) bestaat. Om dit verschijnsel goed te doen uitkomen, heb ik van defectieve comparatie in tegenstelling tot volledige comparatie gesproken. Wanneer de vormleer zuiver wordt behandeld, dan is 't zeker nodig, die kategorie te onderscheiden. Als we dus goed, beter, best als comparatievormen in een paradigma verenigen, dan hebben we evengoed met twee verschillende woorden te doen (goed en beter, best) als wanneer we bijeenvoegen: graag, liever, liefst. 't Enige verschil is, dat ook in modern nederlands het grondwoord van liever, liefst bestaatGa naar voetnoot1), terwijl dit van beter en best zonder een onbegrijpelik etymologies kunststukje niet op te delven isGa naar voetnoot2). En wanneer nu volgens de betekenis het paradigma wordt opgegeven: goed, beter, best of graag, liever, liefst, zoals in de spraakkunsten is te vinden, dan dient ook als paradigma te worden opgegeven, b.v. boven, meer of verder naar boven en bovenst. Voor 't minst genomen diende op zulke paradigmata te worden gewezen, want alle op te noemen, die naar de betekenis zijn te groeperen, gaat niet aan. We willen hier nog enkele defectieve comparaties laten volgen, zo nodig met voorbeelden, waaruit soms weer andere (synonieme!) comparatie-reeksen zijn af te leiden: Wel, beter, best: Ik voelde me gisteren al wel; maar van morgen voelde ik me toch beter en op 't ogenblik voel ik me weer best. De functie van de superlatief kan hier ook door helemaal gezond, geheel normaal uitgedrukt worden. Bij meer en meest kunnen, behalve het bekende veel, ook als positieven fungeren: nog al (wat), vrij wat, tamelik (wat); b.v. Hij heeft nog al geld, maar zijn broer heeft meer en zijn oom heeft wel 't meeste. | |||
[pagina 81]
| |||
Ik ben over dit werk tamelik tevreden, over dat van Hein meer en over dat van jou 't meest(e). Graag (gaarne), liever, liefst. Met de betekenis ongeveer van: eetlust hebbende, heeft graag regelmatige comparatie; vooral de comparatief grager komt dikwels genoeg voor; b.v. Ik ben of mijn maag is vandaag weer wat grager. - Bij liever en liefst kan ook de positief lief horen, b.v. Je bent vandaag niet lief, zus is veel liever dan jij. Tegen wie was ze 't liefst? Merkwaardig is zeker ook, dat het attributieve liefst niet met andere attributieve adj. tot éen paradigma is te verenigen. Als ik zeg: Dat is zijn liefste kind. 't Is zijn liefste werk, dan kan alleen door praedicatieve adj., of soms nog op heel andere manier, de functie van positief en comparatief worden uitgedrukt; b.v. Hij heeft wel àl zijn kinderen lief, 't ene wat liever als 't andere, maar dit is toch zijn liefste kind. Of: Hij houdt van àl zijn kinderen, al is 't ook van 't ene meer als van 't andere; maar dit is toch zijn liefste kind. - Ook kan lief voorkomen met een daarbij passende comparatief en superlatief van een heel ander grondwoord, namelik met aardiger en aardigst, ofschoon liever en liefst ook mogelik is. Een dergelijk verschijnsel is volstrekt niet ongewoon bij de comparatie; b.v. Dat is een lief patroontje; maar dit hier is aardiger en 't aardigste vind ik, wat we gisteren zagen. Kwaad, erger ergst: Hij verviel van kwaad tot erger. Dat is kwaad, maar 't ergste komt nog. In 't laatste voorbeeld is de positief erg even gebruikelik als kwaad. Vgl. het onmiddelik voorafgaande bij lief. - Met de betekenis: boos, heeft kwaad volledige regelmatige comparatie. Bij minder en minst als onbep. telw. past de positief weinig. Er bestaat ook een positief min, maar met twee heel andere betekenissen, zoals uit de volgende groepen blijktGa naar voetnoot1): Min; nietiger, onbeduidender, kleiner; minst, nietigst, onbeduidendst, kleinst: 't Is een min persoontje; maar zijn vader is nog kleiner. 't Minste gebrek in een masjiene doet hem stilstaan. Min; lager, gemener; minst, laagst, gemeenst: Dat is van jou heel min, maar van hem is 't nog lager. Dat is nog de minste streek, die (t) ie uitgehaald heeft. De superlatief, zonder corresponderende posit. of compar. vinden we in ten minste, voor 't minst. | |||
[pagina 82]
| |||
Dikwels, meermalen; meer, vaker; meest, meestal, vaakst: Hij bezoekt me dikwels, maar vroeger toch meer dan tegenwoordig. 't Gebeurt meermalen, dat hij zijn boeken vergeet, maar bij zijn broer komt dit toch nog meer voor. Als hij uitgaat, neemt hij mij dikwels mee; maar meestal toch mijn broer. Je kunt hem dikwels op straat vinden, maar vaker in zijn tuin en 't meest thuis op zijn kamer. Bij vaker en vaakst past ook de positief vaak, dat dus volledige comparatie heeft. Van blo of bleu komen voor de regelmatige vormingen bloër, bleuer en bloost, bleust; maar evenzeer passen verlegener en verlegenst bij die positieven. De comparatief van boven drukken we uit door meer of verder naar boven; op gelijke wijze die van beneden, binnen en buiten. Op overeenkomstige wijze, maar met een verandering in 't grondwoord, de comparatief van onder, achter en voor; aldus: meer of verder naar onderen, achteren, voren. Voor onderen kan men ook hebben beneden, evenals omgekeerd voor meer naar beneden ook meer naar onderen mogelik is. De comparatief van middel of 't eveneens voorkomende midden is: meer of verder naar 't midden. Zeer in de betekenis van pijn heeft volledige regelmatige comparatie. 't Bloot versterkende zeer heeft geen comparatie; b.v. Hij is zeer rijk, maar zijn broer is nog rijker en zijn zuster is 't rijkste. - Voor 't overige kan zeer alleen de superlatieven om 't zeerst(e) en ten zeerste hebben; b.v. Zij werden om 't zeerst(e) geprezen. Ik ben u ten zeerste dank verschuldigd. (Vgl. blz. 39 en 40/1.) Of ook zeer heeft volledige comparatie, maar alleen naar de betekenis, dus defectieve; b.v. Hij werd zeer geprezen, zijn broeder meer en zijn zuster 't meest. Bij eer of eerder en eerst hoort als positief vroeg, gauw of vlug; b.v. Ben ik niet vroeg? 't Gaat nog al, maar Piet was er eer(der) en Jan was 't eerst hier. Je bent er gauw, maar ik ben er toch nog eerder, en ik geloof, dat je broer 't eerst was. Ben ik niet zo vlag klaar daarmee als jullie? Nee, want Kees is eer(der) klaar en Hein 't eerst van ons allemaal. Als positief en comparatief bij de superlatief uiterst kan goed, nog al, nog al aardig en beter, meer passen; b.v. Hij deed toen nog al zijn best; later deed ie meer zijn best en tegenwoordig doet ie zijn uiterste best. - Uiterst kan ook zonder positief zijn, maar met een comparatief; b.v. Ik sta een termijn van drie dagen toe. Geef me een langere termijn. Nu dan, als uiterste termijn sta ik een week toe. - Ook kan uiterst bovendien zonder comparatief zijn; b.v. Hij lag op zijn uiterste. Van opperst is er geen positief en comparatief op te geven, niettegenstaande we duidelik voelen, dat 't een superlatief in de gewone betekenis | |||
[pagina 83]
| |||
van 't woord (zie blz. 37, alin. 1) is: b.v. Hij had de opperste leiding in handen. De opperste van de troep is hij daar. Generaal A. staat aan 't hoofd van de noorderafdeling, B. van de zuider- en C. van de middenafdeling; terwijl de opperste leiding generaal D. heeft. Ten slotte nog een paar voorbeelden, die aan 't voorafgaande aansluiten, en een opmerking. Voorbeelden: Het binnenste van een ei is de dooier. In zijn binnenste was 't niet rustig. De middelste vinger. De middelste rijen moeten wat vooruitkomen. De buitenste lagen waren 't zachtst. Als eerst en laatst in de reeks eerste, tweede, derde.... laatste voorkomen, zijn 't rangschikkende telwoorden; en die worden niet tot de comparatie gerekend. Maar zijn 't bijw. of bijvnw. (ook in zelfstandig gebruik), dan zijn 't superlatieven; b.v. Hij is 't eerst aangekomen. In 't eerst wist ik niet, wat daarvan te zeggen. De eersten zullen de laatsten zijn. Hij is altijd de eerste, of ten minste nooit de laatste. De eerste en de laatste berichten.Ga naar voetnoot1). - Ook in samenstellingen komen eerst en laatst voor; b.v. in 't eerstgenoemde geval; de laatstgenoemde voorbeelden. Hiermee hoop ik genoeg gezegd te hebben over de groepering van comparatievormen volgens hun betekenis. Volledigheid in 't opgeven van zulke defectieve comparaties is onnodig en zelfs onmogelik; ieder kan telkens weer nieuwe aantreffen; de metode van waarneming heb ik ervoor aangeduid en dat acht ik voldoende. | |||
II. De syntactiese vorm.Bij de positief onderscheiden we 3 gevallen: 1o. De vorm is: zo, evenzo, net zo, juist zo, presies zo + ‘positief’ (+ als).Ga naar voetnoot2). Met als erbij hebben we een volledig uitgedrukte positief. De ontkennende positief heeft gewoonlik niet zo, soms ook niet presies zo, niet net zo, niet juist zo als eerste lid. 't Geheel heeft dan de betekenis van een comparatief met ‘een minder’. (Vgl. blz. 37.) Hiermee hangt samen, dat op niet zo + ‘positief’ kan volgen dan, zoals dit na een comparatiefvorm ook 't geval is; b.v. Het licht valt nu niet zo goed op 't doek, dan wanneer je 't zo houdt.Ga naar voetnoot3) | |||
[pagina 84]
| |||
Wanneer als wegvalt hebben we verkorte vergelijking (zie blz. 36): b.v. Dat is goed; maar dit is net zo goed. 2o. Wanneer de (beide) ‘zelfstandigheden’ aan 't werkwoord voorafgaan, dan hebben we de vorm: even + ‘positief’; b.v. Jan en Piet zijn even oud. Ze zijn even knap. Het werk van die beide schilders is even degelik. De ontkennende positief heeft niet even i. pl. v. even. 3o. De syntactiese vorm = de woordvorm; b.v. Deze kast is mooi, maar die daar is mooier. Dat is een groot vat; maar dit is nog groter.
Opm. Bevalt je dat laken? Nu, dit hier is net zo. Werken grijze luchten drukkend op uw gemoedsstemming? Met mij is 't evenzo. Die beide deuren zijn gelijk geverfd. In deze voorbeelden wordt niet de intensieteit van een ‘eigenschap’ vergelijkenderwijs opgegeven, dus zijn daarin geen positieven. Tot de comparatie horen deze voorbeelden dus niet. Er wordt hier gelijkheid uitgedrukt, maar niet gelijkheid van intensieteit van een ‘eigenschap’. Tegenover die gelijkheid staat ongelijkheid, die door anders of verschillend wordt uitgedrukt. Dezelfde en anders of verschillend kunnen soortgelijke tegenstellingen zijn.
We onderscheiden bij de comparatief 2 gevallen: 1o. ‘Comparatief’ (+ als of dan). Mèt het tweede lid hebben we volledige, zònder dat verkorte comparatief; b.v. Hij is groter als zijn broer. Jan werkt goed; maar Piet werkt beter. 't Is noodzakelik dan (en niet als) te gebruiken, wanneer reeds het gelijkstellende (identificerende) als in de zin voorkomt; b.v. Hij was groter als staatsman dan als dichter. De comparatief kan ook in de omschreven vorm (zie blz. 34) voorkomen, d.w.z. de meerdere of mindere intensieteit van de ‘eigenschap’ wordt door meer en minder uitgedrukt, en wel zo: meer, minder + ‘positief’ (+ als, dan). Mindere intensieteit moet steeds door minder (of niet zo, zie vorige blz.) worden uitgedrukt, dus in dit geval hebben we steeds omschreven comparatief. De comparatief met ‘een meer’ moèt alleen dan omschreven worden, wanneer van éen ‘zelfstandigheid’ of ‘werking’ twee eigenschappen met verschillende intensieteit worden genoemd; b.v. Hij is meer vlijtig dan zjeniaal. Hij schrijft meer duidelik als mooi. Ook kan de periphrastiese vorm soms noodzakelik of gebruikelik zijn, vooral bij lange woorden, zonder dat daarvoor regels zijn op te geven; zie b.v. blz. 91, al. 5. De comparatief van de onbep. telw. kan nooit in de omschreven vorm voorkomen. 2o. De syntactiese vorm = de woordvorm; b.v. Wie is groter, jij of ik? Hij is groot als dichter, maar nog groter als mens.
Opm. Hier is niet als of dan weggebleven: die kunnen hier niet worden | |||
[pagina 85]
| |||
aangevuld. Al is deze syntactiese vorm dus dezelfde als bij de verkorte comparatief (onder 1o.), zo zijn daarom de gevallen toch totaal verschillend: we hebben daarom hier een nieuw geval en niet een onderafdeling van een ander.
Bij de superlatief hebben we te onderscheiden tussen bijvnw. en bijw., terwijl de onbep. telw. òf als bijvnw. òf als bijw. worden behandeld, al naardat hun functie meer met die van bijvnw. of meer met die van bijw. overeenkomt. | |||
1o. Bijvoeglike naamwoorden.De attributieve superlatief heeft steeds het bep. lidw. of een bezitl. vnw. voor zich; b.v. Het grootste huis. Mijn mooiste boek. - Maar aan de attrib. absolute superl. gaat òf niets vooraf, òf het onbep. lidw., òf een bezitl. vnw.; b.v. Beste vrind. M'n beste vrind, dat heb je helemaal mis. Dat is een uiterst beleefd mens. De praedicatief-attributieve superlatief (zie jg. V, blz. 168 v.) heeft het bep. lidw. voor zich; b.v. Die peren zijn de beste. Dit huis is 't hoogste. Niet dikwels komt het bezitl. vnw. voor deze superlatief voor; men kan wel eens horen b.v. Deze tekeningen zijn mijn beste, die ik heb. De (zuiver) praedicatieve superlatief (zie jg. V, blz. 166 vv.) heeft 't (het)Ga naar voetnoot1) voor zich en wordt met en zonder de uitgang -e gehoord, naar 't mij voorkomt òf zonder functioneel verschil òf met dit verschil, dat de superlatief subjectief intensiever (vgl. blz. 41, alin. 4) is, als de -e niet voorkomt. Voorb.: Deze tafel is 't mooist(e). Deze wijn is 't lekkerst(e). Dit landschap is 't schilderachtigst(e). Die kleuren zijn 't mooist(e). Deze bomen zijn 't hoogst(e). Waar er geen functioneel verschil is, acht ik het niet onmogelik, dat de e onder dialektiese invloed wordt gehoord (vgl. jg. V, blz. 174 v.) en dat in dit geval de e kan wegblijven onder rhythmiese inwerking, dus bij meerlettergrepige woorden. Wie b.v. gewoon is te zeggen: Deze draad is 't sterkste, kan 't volgende ogenblik zeggen: Hij is 't vriendelikst (naast 't vriendelikste).
Opm. Er is ook functioneel verschil tussen: Van al die tafels is deze 't mooist(e) en: Van al die tafels is deze de mooiste. In 't eerste geval, waarin de (zuiver) praedicatieve superlatief voorkomt, is de superlatief subjectief in- | |||
[pagina 86]
| |||
tensiever dan in 't tweede, waarin de superlatief praedicatief-attributief is. Er zijn maar een paar praedicatieve absolute superlatieven; b.v. Dat is best. 't Is allerliefst van je.
De periphrastiese superlatief heeft de syntactiese vorm: meest, minst + ‘positief’, waarbij in praedicatief gebruik 't (het) vóor de omschrijvende bijw. (meest, minst) voorkomt en in de beide andere gevallen alleen het bep. lidw. mogelik is (vgl. 't voorafgaande); b.v. Hij stond me op de meest welwillende wijze te woord. Hij was 't meest eenzelvig in de eerste jaren na de dood van zijn vrouw. - Ook hier geldt, op overeenkomstige wijze als bij de comparatief (zie blz. 84), dat de minste intensieteit steeds door minst moet worden omschreven; verder, dat de superlatief van de onbep. telw. nooit omschreven kan worden; en eindelik, dat soms de omschreven superlatief noodzakelik of gebruikelik is, zonder dat daarvoor regels zijn op te geven; zie blz. 91, al. 5. Als de hoogste intensieteit wordt uitgedrukt van een ‘eigenschap’, die door een bijvnw. wordt genoemd, en wel in verband met een of andere omstandigheid (tijd, plaats, gelegenheid, enz.; zie blz. 35), dan noemt men die superlatief wel adverbiale superlatief. De syntactiese vorm ervan is tweeërlei: Òf die van de (zuiver) praedicatieve superlatief (zie vorige blz.) en eveneens met of zonder -e, maar zonder dat daarmee functioneel verschil in verband staat; de e is wel aan dialektiese invloed toe te schrijven en de weglating dan aan rhythmiese; b.v. Hij is 't gelukkigst(e), als ie werkt. 's Morgens is die jongen 't vlijtigst(e). Hier is de rievier 't diepst(e). Hij is 't vriendelikst(e), als ie maar niet wordt tegengesproken. Die schilderij is 't mooist(e), als ie niet in 't volle licht hangt. Òf: op z'n (op zijn)Ga naar voetnoot1) + ‘superlatief’ (steeds zonder -e!). Met betrekking tot vrouwelike ‘zelfstandigheden’ kan op er (op haar) vóor de ‘superlatief’ gehoord worden, maar 't is niet noodzakelikGa naar voetnoot2); b.v. (Hier is) Holland op z'n smalst. 's Morgens is ie op zijn best. Die schilderij is op z'n mooist, als ie niet in 't volle licht hangt. Nu is ze op er of op z'n mooist. | |||
[pagina 87]
| |||
2o. Bijwoorden.We onderscheiden hier heel wat syntactiese vormen: ‘superlatief’; b.v. Liefst zou ik morgen al op reis gaan. Dit is zelden. Veel meer komt voor: 't (het) + ‘superlatief’; b.v. 't Liefst zou ik nu weer aan 't werk gaan. Hier kan de ‘superlatief’ ook de uitgang -e aannemen; b.v. 't Liefst(e) werkt ie thuis. Hij schrijft 't mooist(e). Wij liepen 't vlugst(e). Over die e is hier wel hetzelfde te zeggen als bij de adverbiale superlatief (zie vorige blz.). ‘superlatief’ met de uitgang -ens; b.v. Dat is hoogstens vijf gulden waard. Dat is minstens evenmooi als dit. Op z'n (zijn) + ‘superlatief’; en daarnaast ook wel met betrekking tot vrouwelike ‘zelfstandigheden’: Op er (haar) + ‘superlatief’; b.v. Hij is op z'n hoogst 60 jaar oud. Ze is op z'n best of op er best 30 jaar oud geworden. Er kunnen op z'n meest honderd lui zijn geweest. Je had op z'n minst dadelik ekskuus moeten vragen. Dat heeft op z'n langst twee jaar geduurd. Zo heb je 'm niet op z'n voordeligst gezien. Op dit portret komt ze niet op z'n voordeligst of op er voordeligst uit. Voor 't (het) + ‘superlatief’; b.v. Voor 't minst had je eerst je werk af moeten maken, eer je uitging. In 't (het) + ‘superlatief’; b.v. Hij is in 't minst niet te vertrouwen. In periphrastiese superlatieven is het omschrijvende bijw. de eenvoudige superlatief meest of minst, die steeds onmiddelik aan de ‘positief’ voorafgaan; b.v. Hij is 't meest ontvankelik voor goede indrukken. 't Zijn de minst gelukte gedeelten uit het hele werk. Hij werkt 't meest nauwgezet, wanneer ie geheel alleen is. 't Minst uitvoerig is over dit onderwerp in dat tijdschrift gehandeld. Dat bijwoorden evengoed als bijvnw. in de superlatief de omschreven vorm kunnen hebben, zien we uit de beide laatste voorbeelden, en spreekt haast wel van zelf. Voorts kan over deze omschrijving hetzelfde worden gezegd, wat op de vorige blz., alin. 1, in aansluiting aan de omschreven comparatief, van de periphrastiese superlatief van het bijvnw. werd gezegd. De syntactiese vorm van de absolute superlatief is gelijk aan de woordvorm; b.v. Hij werkt best. Ze heeft zich best gehouden. Als een omschreven superlatief een absolute superlatief is, dan is de vorm van het omschrijvende bijw. gelijk aan de woordvorm; b.v. Ik was uiterst tevreden over hem. Dat is een hoogst nuttig werk. Hij is best berekend voor zijn taak. Dat is uiterst mooi bewerkt. | |||
[pagina 88]
| |||
Ten slotte nog een paar opmerkingen: Er is een superlatief, namelik best, dat tot een zuiver zelfstandignaamwoord is geworden in uitdrukkingen als: Hij heeft zijn best gedaan. Ze heeft haar best gedaan. Je hebt je uiterste best gedaan. Dat is tot zijn (eigen) best. Zoals we zien, kan 't alleen het bezitl. vnw., met of zonder adj., voor zich hebben.Ga naar voetnoot1) Dat de comparatievormen ook wel eens bij gelegenheid in zuiver zelfstandig gebruik, dus als zelfstnw., kunnen voorkomen, en dan alleen het bep. lidw. het voor zich hebben, merk ik hier terloops op; b.v. Op 't goed of op 't meer of minder komt het niet aan, maar alleen op het best. Als we in samenstellingen comparatievormen aantreffen, dan zeggen we alleen om de woordvorm, dat er een comparatief of een superlatief in voorkomt. Daarom spreken we niet van positieven in composities, wat al min of meer lag opgesloten in hetgeen op blz. 34, noot 2 is gezegd: 't zou eenvoudig overbodig zijn. De samenstellingen veelgeliefd, bloedrood, en dgl. hebben als bestanddelen veel en geliefd, bloed en rood, waarvan geliefd en rood bijvnw. zijn; daarmee is voor de kwaliefiekasie van deze woorden genoeg gezegd; de naam positief zou niets geen betere kijk op die samenstellende delen geven. Hoogstens als tegenstelling tot b.v. meer en meest in meergemeld en meestbiedend zouden 't positieven in de ‘leer van de woordvorming’ kunnen worden genoemd, wanneer meer en meest met hun karakteristieke naam van comparatief en superlatief worden benoemd. Comparatieven en superlatieven in samenstellingen zijn gelijk aan de woordvorm; b.v. meergenoemd, eergisteren, eerlang, hogerop, nieuwerwets, ouwerwets, linkerhand, rechterbeen; jongstleden, laatstleden, naastgelegen, meestbiedend, naastbijzijnd, eerstgenoemd. | |||
Welke woorden hebben comparatie, welke niet?Als we zeggen, dit of dat woord heeft comparatie, of ook, een woord kan in de drie comparatievormen voorkomen, dan bedoelen we gewoonlik daarmee, dat van 't grondwoord (= de positief) twee andere woorden zijn af te leiden, die de comparatief en de superlatief zijn. Maar er | |||
[pagina 89]
| |||
kan ook mee worden aangeduid, zoals we bij de defectieve comparatie zagen, dat er volgens de functie drie woorden zijn, die als positief, comparatief en superlatief bij elkaar passen, zonder dat eenzelfde grondwoord daarbij voorkomt. In dit hoofdstuk vragen we er naar, of een woord als begrip en niet als woordvorm de drie comparatievormen heeft. Maar de comparatievorming zal daarbij niet geheel buiten beschouwing blijven, wanneer er iets biezonders bij valt op te merken, dat niet reeds vroeger vermeld werd. Voor de betekenis van ‘woorden’ in het opschrift zou ik naar blz. 34, noot 1 kunnen verwijzen. Maar ik moet er dan dadelik een beperking op laten volgen, die ons de beantwoording van de gestelde vraag vergemakkelikt. Omdat we in dit hoofdstuk, zoals hiervoor werd opgemerkt, alleen met de woordbegrippen te maken hebben, hoeven we van 't lijstje op blz. 33 de zelfstandig gebruikte bijvnw., de zelfstnw. (uit bijvnw. ontstaan) en het voegwoord (eer) niet te bespreken, omdat dit toch alle min of meer iezoleringen zijn, die alleen maar comparatievòrmen zijn, zonder dat daarmee een van de bekende comparatiefùncties (nog) verbonden is of hoeft te zijn. En in elk geval vinden we die vormen steeds als bijvnw. of bijw. terug, zodat die iezoleringen toch niet helemaal onverklaarbare dingen voor ons zijn. Alleen bijvnw., bijw. en een paar onbep. telw. hebben in 't algemeen, wat we kunnen noemen, ‘levende’ comparatie, d.w.z. de meeste bijvnw. en bijw. en een paar onbep. telw. laten toe, dat volgens 't begrip (= de functie) drie woorden of woordvormen worden bijeengegroepeerd, die we als positief, comparatief en superlatief onderscheiden. Daarom zeggen we b.v. mooi heeft comparatie, want we kunnen uit de taal de grammaticale groep abstraheren: mooi, mooier, mooist; eveneens veel, omdat de reeks is te noemen: veel, meer, meest, die als de drie comparatievormen bijeenhoren. Tussen bijvnw. en bijw. te onderscheiden, is volstrekt onnodig, omdat het functionele verschil tussen beide woordsoorten voor de comparatie geheel onverschillig is. Alleen de onbep. telw. kunnen hier afzonderlik worden genomen; er zijn er bovendien maar een paar. Ik zal daarom de onbep. telw. afzonderlik opgeven en verder met de naam bijvnw. ook de gelijkklinkende bijw. benoemen. De meeste bijw., die uitsluitend als zodanig voorkomen (b.v. morgen, nu, af, enz.), hebben geen comparatie. Als algemene regel is voorop te stellen, dat alleen relatieve begrippen comparatie kunnen hebben en absolute niet. En daarom is 't voorkomen van comparatie steeds te verklaren uit deze regel. Zo kan | |||
[pagina 90]
| |||
't dan ook voorkomen, dat éen en hetzelfde woord (als klank!) in een zeker verband gebruikt wèl comparatie heeft, en in een ander niet: 't begrip van 't woord is dan verschillend en wel in 't ene geval relatief, in 't andere absoluut. De beide onbep. telw. veel en weinig hebben comparatie; b.v. Hier liggen veel appels, daar meer en daar ginds wel de meeste. Hij heeft evenveel boeken als jij. Wat heb je weinig geld bij je? En je hebt toch niet minder te betalen als ik. De minste mensen zijn van een onkreukbare eerlikheid, de meeste laten met zich handelen. Ook gering heeft comparatie (geringer, geringst). Maar zelden is comparatie van enkele, waarbij dan meer en meest passen; b.v. Ik heb maar enkele platen voor een gulden per stuk kunnen machtig worden; de meeste kostten per stuk een daalder. Meer pennen dan de enkele, die ik gekregen heb, heb ik vooreerst niet nodig. Gebruikeliker is de comparatie van een paar: In de woonkamer hangen maar een paar schilderijen; maar in 't salon hangen er meer, en de meeste vin je in de galerij. Genoeg en voldoende kunnen de volgende comparatief hebben: meer dan genoeg, meer dan voldoende. We hebben hier al met woorden te doen, die niet meer onbep. telw., maar bijw. heten, ofschoon ze na verwant zijn aan onbep. telw., omdat ze ook een zekere hoeveelheid te kennen geven. De functies van de woordsoorten zijn trouwens niet bij elk begrip streng te scheiden, waarover hier niet meer gezegd behoeft te worden. Tamelik heeft een comparatiefvorming, als deze ten minste tot algemeen nederlands te rekenen is, b.v. 't Gaat vandaag wat tameliker met de pijn. Als comparatief en superlatief van tamelik kunnen overigens fungeren: beter, best of minder, slecht; b.v. in 't Gaat me tamelik, enz. Merkwaardig, dat woorden als volledig, vol en leeg comparatie hebben en b.v. half niet. 't Zijn alle vier absolute begrippen, zou men zo denken; en toch blijkt, dat de drie eerste ook relatief voorkomen; b.v. In 't werk van A. zijn de verschillende ziekten vollediger opgesomd, als in dat van B. Dit is 't volste kopje. Dat is 't leegste vat. Vroeg heeft comparatie en voormalig of verleden niet. Van de uitsluitend attributieve adj. (zie jg. V, blz. 169/70) hebben geen comparatie de stoffelike bijvnw., zoals stenen, lakens, gouden, enz.; de bijvnw. van tijd, zoals hedendaags, dageliks, jaarliks, huidig, enz.; de met plaatsnamen samenhangende op -er, zoals Deventer, Rotterdammer. Hierop kunnen we dadelik laten volgen alle adj., die met eigennamen samenhangen; b.v. zwols, duits, engels, rijnlands, zeeuws, rijns, luthers, juliaans, enz. (Maar: Hij is nog lutherser als Luther!) | |||
[pagina 91]
| |||
En zo zijn er nog wel meer uitsluitend attributieve adj., die geen comparatie hebben, zoals vallend, gezeten, ijlend, enz., die we intussen niet alle hoeven te noemen. Er op gewezen te hebben, is voldoende. Andere adj. hebben alleen superlatief en wel als intensiefformatie; b.v. enig, godvergeten. Ze zijn zonder comparatief. Woorden, met de vorm van een deelwoord, maar tot zuivere bijvnw. geworden, hebben ten dele comparatie, ten dele niet. Die in jg. V op blz. 170 werden genoemd, niet; zoals vallend, gezeten, ijlend, stilzwijgend, zittend, enz. (Voor godvergeten zie hiervoór.) Andere weer wel; b.v. geliefd, innemend; waarbij o.m. zijn te voegen, zonder daarmee ongeoorloofde historiese grammatica op te dissen: bescheiden (vgl. gescheiden), bezadigd en verzadigd, opgetogen (vgl. getogen). Van de uitsluitend praedicatief gebruikte adj. (zie jg. V, blz. 171/2) hebben vele comparatie, andere niet; en dikwels is alleen de omschreven comparatievorm mogelik, waarnaast de niet-omschreven vorm soms ook voorkomt; b.v. Ik voel me nooit minder alleen, dan wanneer ik alleen ben. 't Meest alleen voelt hij zich in groot gezelschap. 't Beduchtst of 't meest beducht was onze regering voor een hernieuwde inval van de Fransen in de Zuidelike Nederlanden. Zo zijn er zeker zonder veel moeite voorbeelden te geven met de volgende comparatievormen, waarbij ‘het minder en minst’ in de opgave is verwaarloosd: beducht - meer beducht - 't beduchtst, 't meest beducht. benieuwd - meer benieuwd, benieuwder - 't meest benieuwd, 't benieuwdst. bestand - meer bestand - 't meest bestand. indachtig - meer indachtig, indachtiger - 't meest indachtig. jammer - meer jammer (jammerder) - 't jammerst. onpasselik - onpasseliker - 't onpasselikst. onwel - meer onwel (onweller) - 't onwelst. tuk - tukker - 't tukst. wars - meer wars - 't meest wars. wel - beter - best. Dit lijstje is zeker niet volledig; maar 't kan voldoende zijn, om te helpen uitroeien of te voorkomen het slaafs napraten van hetgeen over dit onderwerp in de bestaande spraakkunsten voorkomt. 't Adj. goed met de betekenis: welgezind, en dat dan uitsluitend praedicatief voorkomt, heeft alleen een positief, b.v. Ik ben weer even goed op je als vroeger. Daarentegen het zinverwante goed in: Ik sta goed met hem heeft comparatie; b.v. Tegenwoordig sta ik weer beter, best met hem. | |||
[pagina 92]
| |||
Zonder comparatie zijn de uitsluitend praedicatieve adj. wèl, welletjes, zo, klaar (= gereed), braak, bijster.Ga naar voetnoot1) Verder zijn zonder comparatie: woonachtig, mondeling, schriftelik, afzonderlik Van biezonder is de comparatie-reeks op te geven: meer biezonder en uitsluitend. Zonder comparatie zijn de samengestelde bijvnw., waarvan de samenstelling de zin van een vergelijking heeft, zoals bloedrood, hemelsblauw, sneeuwwit, grasgroen, kurkdroog, kletsnat, druipnat, ijskoud. Ze drukken de hoogste intensieteit uit van de ‘eigenschap’, die door 't tweede lid van de samenstelling wordt genoemd, en hebben dientengevolge absolute betekenis. Ook andere bijvnw., tzij samengestelde of niet, hebben om hun absolute betekenis, geen comparatie; b.v. driehoekig, vierkant (in eigenlike zin), eeuwig, stom (= doofstom), blind (in eigenlike zin). Hiervan kunnen vierkant en stom ook in andere zin voorkomen, hebben dan relatieve betekenis, en daarom ook comparatie. Hierbij zijn dadelik nog andere te voegen (dood, onzinnig, volmaakt, almachtig), die ook om hun relatieve betekenis, waarin ze kunnen voorkomen, soms comparatie hebben, al is 't ook niet altijd volledige. Voorbeelden: Vierkantere (= plomp) kerel heb ik nooit aangetroffen. 't Is de vierkantste vent, die ik ooit ontmoette. De stomste lui krijgen soms de voordeligste baantjes. Hij is zo dood als een pier (zonder compar. en superl.!). Wat hij neerschrijft, is dikwels nog onzinniger, als wat ie zegt. 't Is de onzinnigste bewering van de wereld. De volmaaktste verzen naar de vorm zijn niet altijd de beste. Hij denkt, dat hij even almachtig is als Onze Lieve Heer. Hij meent, geloof ik, dat hij nog almachtiger is als de keizer van Rusland (zonder superl.!). Nog een paar opmerkingen tot slot: Samengestelde bijvnw., die comparatie hebben, en waarvan het eerste lid als zelfstandig woord comparatie kan hebben, drukken dit bijna altijd door vervorming van 't tweede compositielid uit, als niet van omschrijving wordt gebruik gemaakt; ze worden dus meestal als een enkelvoudig woord behandeld; b.v. hoogdravend - hoogdravender - hoogdravendst. goedkoop - goedkoper - goedkoopst. | |||
[pagina 93]
| |||
voortvarend - voortvarender - voortvarendst. grootmoedig - grootmoediger - grootmoedigst. welvarend - welvarender - welvarendst. welgemaakt - welgemaakter - welgemaaktst. Maar: welbespraakt - welbespraakter, beter bespraakt - welbespraaktst, best bespraakt. Als we zeggen: 't Best gelukte portret is dit zeker niet van je, dan hebben we niet een omschreven superlatief van 't adj. gelukt, maar een superl. van 't bijw. goed; de reeks is: een goed gelukt portret - een beter gelukt portret - 't best gelukte portret. Eenzelfde geval hebben we in: Deze krant is 't meest gelezen blad in de provinsie; hierin is meest de superlatief, en wel van veel (nog al, tamelik), waarbij de comparatief meer past; b.v. Dit is een veel gelezen blad, maar een meer gelezen blad is dat; en 't laatst door u genoemde is 't meest gelezen blad. Vgl. hoog gelegen - hoger gelegen - hoogst gelegen. | |||
Syntacties gebruik van de comparatievormen.Hier kan alleen van de bijvnw. en de bijvoeglik gebruikte onbep. telw. sprake zijn, omdat we bij de andere woorden geen karakteristiek syntacties gebruik onderscheiden. 't Syntacties gebruik nu van de comparatievormen van de adj. is volkomen gelijk aan dat van de grondwoorden, dus ook attributief of praedicatief-attributief of praedicatief (vgl. jg. V, blz. 161 vv.). Ook kan hier nog worden vermeld, dat in enkele gevallen comparatieven en superlatieven leden van samenstellingen zijn (geworden), waardoor ze in de ‘leer van de woordvorming’ thuis horen. We noemden er al vroeger: meergenoemd, laatstleden, enz. Ze zijn natuurlik uit syntactiese verbindingen langsamerhand ontstaan. Maar syntactiese verbindingen zijn biezondere gevallen van syntacties gebruik, en kunnen dan ook alleen maar in biezonderheden worden besproken. Bovendien horen alle composita in de leer van de woordvorming thuis. Biezonder syntacties gebruik, dat dus alleen aan de comparatievormen zou eigen zijn, bestaat er bijgevolg niet. | |||
Verbuiging van de comparatievormen.Voor zover er van gewone bijvnw. sprake is, meen ik voor de verbuiging van de drie comparatievormen te kunnen verwijzen naar ‘de verbuiging van het bijvoeglik naamwoord’ in jg. V, blz. 172/86. | |||
[pagina 94]
| |||
De gesubstantiveerde adj. zijn daar niet behandeld, omdat de verbuiging daarvan bij de zelfstnw. en niet bij de bijvnw. thuis hoort. Nu we echter de comparatievormen in 't algemeen bespreken, dient hun verbuiging te worden opgegeven, ook als 't gesubstantiveerde adj. zijn. De verbuigingsregel ervoor luidt, zoals van alle gesubst. adj., dat ze evenzo verbuigen als gewone adj., behalve als ze personen noemen, in welk geval ze in 't meervoud -(e)n krijgen; b.v. Dat zijn uw meerderen (= hoger geplaatsten; dus bijvnw. en niet onbep. telw.!). Hij behoort wel tot de rijken, maar niet tot de rijksten in de stad. Vgl. Van alle mensen, die er bij waren, begrepen de meesten er niets van. Van deze peren zijn de meeste oneetbaar geworden. Uit deze beide laatste voorbeelden zien we tevens, dat de opgegeven regel ook op de onbep. telw. van toepassing is; die volgen geheel de wijze van verbuiging van de bijvnw. Het bijw. blijft steeds onverbogen, dus ook zijn comparatievormen. Soms vinden we bijwoordelike uitdrukkingen, die als geheel eveneens onverbuigbaar zijn, maar waarin geïezoleerde verbuigingsvormen uit vroegere tijden te vinden zijn, wat dus in de ‘leer van de woordvorming’ thuis hoortGa naar voetnoot1). Voorbeelden daarvoor zijn: ten hoogste, ten laatste, ten minste, te(n) langen leste, enz.
Opm. In de onverbogen vorm van een superlatief hebben we vaak de uitgang e aangetroffen, waarnaast in presies hetzelfde gebruik de e ook kon wegblijven (zie blz. 85/87 en de voorb. 7, 8, 25, 49 op blz. 31/3). Dit hoort niet tot de verbuiging, maar tot de woordvorming. | |||
Wijziging van de betekenis van de comparatievormen door bepalende bijwoorden en door samenstelling.Het begrip van een positief, comparatief en superlatief kan versterkt of verzwakt worden. Versterking kan plaats hebben door bepalende bijwoorden (resp. bijwl. uitdrukkingen) of door samenstelling, verzwakking alleen door bepalende bijwoorden. | |||
[pagina 95]
| |||
We laten hier de meest voorkomende versterkingen en verzwakkingen volgen, zonder op volledigheid aanspraak te maken. De positief wordt 1) versterkt door heel, zeer, biezonder, uitermate, keurig; b.v. Dat is heel goed, maar dit is beter. Dat is zeer vriendelik van u; maar 't zou nog vriendeliker zijn, als u dat deed. Hij is vandaag biezonder spraaksaam; gister was ie 't minder. Hij was uitermate blij met het kado; maar hij zou zeker nog blijer zijn geweest, als we hem hadden kunnen geven, wat we eerst hadden gekozen. 't Is keurig mooi, dat moet ik zeggen; mooier kan 't nauwliks. 2) verzwakt door nogal, tamelik, vrij; b.v. Hij was nogal tevreden met mijn werk; maar met het joue was ie meer tevreden.Ga naar voetnoot1) 't Is vandaag tamelik koud en gisteren was 't heel koud. Dit is (maar) vrij mooi, maar dat is mooi. Dit is vrij aardig, maar dat is aardiger.
Opm. In de syntactiese positief kan zo, evenzo of even voorkomen (zie blz. 83/84). Zo, evenzo en even kunnen intensiever worden door 't voorafgaande net, juist en presies.
De comparatief wordt 1) versterkt door veel, heel wat, vrij wat; 't laatste versterkt gewoonlik het minst, 't eerste het meest; b.v. Hij is veel, heel wat, vrij wat groter dan zijn broer. 2) verzwakt door een beetje, weinig; b.v. Dit is een beetje, weinig mooier als dat. Hierin is 't verschil in mooi niet zo groot, dan wanneer ik zeg: Dit is mooier als dat. Weinig verzwakt nog meer dan een beetje. Drukken we het begrip van de comparatief met ‘een minder’ door de ‘positief’ met het voorafgaande niet zo uit, dan kan dit begrip worden versterkt door op verre naGa naar voetnoot2) of helemaal; b.v. Dit is op verre na niet zo mooi als dat. Dit is helemaal niet zo mooi als dat. Vgl. Dit is veel minder mooi dan dat.
Opm. Nog voor een comparatief is geen versterkend bijw., maar een modaal bijw. (bijw. van wijze), waardoor wordt uitgedrukt, dat de intensieteit | |||
[pagina 96]
| |||
van een ‘eigenschap’ groter is, dan we verwacht hadden, omdat de intensieteit van de ‘eigenschap’, waarmee vergeleken wordt, al zo groot is; b.v. Dat is nog mooier als dit. Vgl. de opm. bij de superlatief hierna.
De superlatief kan alleen versterkt worden, en wel door verreweg of door samenstelling met aller-, opper-, puik-; b.v. Dit is verreweg 't mooiste. Een allerliefst plekje. Dat is opperbest van je. Puikbeste waar. Voor de superlatief best kunnen nog tot versterking dienen bovenste en uiterste; b.v. Hij heeft zijn bovenste best of zijn uiterste best gedaan. Ook wel bovenst, als best een bijvnw. is; b.v. Dat is bovenst best van je.
Opm. Nog voor een superlatief is een temporaal adv. (bijw. van tijd); b.v. Dit is nog 't mooiste, wat wij zagen. Vgl. de opm. bij de comparatief hiervóor.
Ik heb in het voorafgaande hier en daar gelegenheid gehad er op te wijzen, dat ik niet volledig was, soms erbij te kennen gevende, dat ik niet volledig wou zijn. Dit ‘niet-volledig-willen-zijn’ geldt vrijwel voor 't hele opstel, wat het daarin voorkomende materiaal betreft. In een moedertaalspraakleer is niet altijd - met enkele uitzonderingen, vooral in de vormleer - het voornaamste prinsiep: volledigheid van materiaal, maar veeleer: volledigheid in 't opgeven van de karakteristieke gevallen, die in het te verwerken materiaal voorkomen. En déze volledigheid heb ik getracht wèl te geven. Maar zelfs boven het laatstgenoemde prinsiep gaat niet zelden een ander, namelik opwekking tot zelf-waarnemen, zelf-zoeken, zelf-beoordelen, zelf-groeperen. Bij het onderwijs behoort dit laatste prinsiep zeker ten allen tijde het heersende te zijn: het was ook voor mij het hoogste bij 't samenstellen van deze ‘bijdrage tot de spraakleer van het levende nederlands’. Einde '96/begin '97. J.G. Talen. |
|