Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Allerlei]Men herinnert zich hoe Jonkvr. De Lannoy verbaasd was, dat een Bylandt hare verzen las en verstond, en hoe scherp-waar zij schreefGa naar voetnoot1): ‘Ik had ons goed Bataafsch die eer niet toegeschreeven....
Een Graaf! een Heer van 't Hof, die duitsche vaerzen leest!
Dat Neêrduitsch, naar mij dunkt, mogt zich gelukkig schatten
Indien gij 't zonder moeite in proza kondt bevatten.’
En is het thans beter geworden? Laat de Nederlandsche Aristocratie van onze dagen zich aan Neerland's Letterkunde gelegen liggen? Da Costa meende zich te mogen verheugen, dat ‘onder de gezegende en weldadige uitwerkselen der herleving van Evangelie en Geloof bij een deel onzer hoogere klassen, eene meerdere waardeering ook van Nederlandsche taal en poëzy gerekend mag worden; en hoe, om slechts eenige uitnemendheden te noemen, de verzen èn van Beets èn van Ten Kate èn van Bilderdijk in deze laatste jaren in die kringen by name ingang en eere gevonden hebben.’ Ik wenschte, dat ik de waardeering juist kou noemen! Maar... Jonckbloet, Geschiedenis der Nederl. Letterkunde. |
|