Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Over Nederlandse dichters.Onder den druk van de toen-tijdsche rampen werd één onderwerp: Het Vaderland, het voor allen belangrijke, en die twee groepen: gevoelsmenschen en declamatoren, die tot toen toe ook in hun onderwerpen verschilden - daar de eersten liefst natuurtafereelen, de anderen liefst abstracte gedachten behandelden - werden in onderwerp één. Helmers en Tollens bedichtten beiden Het Vaderland. Maar nadat, zoolang de opgewondenheid duurde, Helmers goede declamatie en slechte verzen getriumfeerd hadden, stond in de stilte van dat huiselijkste tijdperk, van 1815 tot '30, Tollens met gevoelde versjes en geziene beeldjes over, die, nedrig als ze waren, den triumf zongen van Van Alphen, Bellamy en Feith. En toen, omstreeks 1830, in de ontroering van den opstand en de romantieke literaturen - maar door jongeren in wie - in Drost en Potgieter ten minste - iets goeds van Göthe bezonken was - rhythmen, geëmotionneerde, als vluchten kleurige vogels hierheen werden overgebracht, toen werd Bilderdijk wel hoog gehouden, maar gehoond werd wie hem navolgde, en werd een Warnsinck wel getrapt, het kleine Tollensche dekadentje, maar Tollens werd met eerbiedigheid genoemd. Nú zijn Potgieter en Beets de helden van deze laatst-verloopen periode, - maar Potgieter, de man van verbeelding en intellekt, die het trotscht zal staan ook voor ónze kinderen, - heeft hij zijn oorsprong niet genomen uit aandoeningen van huiselijke vaderlandslievendheid, die hij, over Tollens heen, met Feith en niet met Bilderdijk gemeen had, - en Beets, de gevoelsman, de om den eenvoud van zijn zegging en de simpelheid van zijn aandoening te prijzene, wat heeft hij met Bilderdijk van doen? Halfweg dertig en tachtig, in de verstandelijke ontwikkeling die naliep aan de verheffing van '30 en voor aan de geestkracht van tachtig nam positie De Genestet. Voortzetter van Beets, hij, waar Bilderdijk dood in was, van een makkelijkheid en modernheid die hem voorlooper maakte van ons 't rhetorische hatend, 't feitelijke, verbeeldingvolle begeerende geslacht. En '80, Jacques Perk die kwam. Jong en wuivend: ik ben er al. Vlak voor een werkelijkheid, of geen traditie hem deerde, die toch nog als rag van vroegere kleeding uitfladderde onder zijn moderne, schreef hij in allerlei eigene stemmingen allerlei eigen werkelijkheid. Nu, wat zou men anders doen? Nog minder rhetorisch zijn, nog zuiverder het leven zien, zóo zuiver, dat door dat wonder van geestelijk werken, dat wij verbeelding noemen, de essens van het leven, Het Leven, rein kwam te staan in onze kunst. Dát is wat wij na Perk gezocht hebben - wie ooren en oogen heeft, zie en hoor. A. Verwey, Nederlandsche dichters,Ga naar voetnoot1) Roemer Visscher tot Feitama. Algemeene Inleiding. |
|