Taal en Letteren. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleine meedelingen over boekwerken.L'inscription anglo-saxonne du reliquaire de la vraie croix au trésor de l'église des S.S. Michel et Gudule à Bruxelles, par H. Logeman. Gand & Leipzig 1891.Tot de vele desiderata in 't vak der historie behoort een grondige uiteenzetting van de betrekkingen van ons land met de Britsche eilanden in de vroegere Middeleeuwen. Dat het Christendom hier te lande uit Engeland ingevoerd is, is algemeen bekend; maar, later althans, waren er ook politieke en handelsbetrekkingen. Graaf Floris III van Holland had een Schotsche prinses tot gemalin. Hun kleindochter Ada vertoeft na haar Tesselsche gevangenschap eenige jaren in Engeland. Willem I, die waarschijnlijk vernoemd was naar zijn oom, den gelijknamigen koning van Schotland, is een tijdlang de bondgenoot van Jan-zonderland. Floris V is in zeer nauwe betrekking met Eduard I en raakt met hem in onmin wegens wijziging in de Engelsche handelspolitiek, enz. Wellicht is er nog op velerlei ander gebied invloed van Engeland op Holland geweest. Vosmaer merkt op (Over kunst, Leiden 1882, bl. 57), dat in het beroemde, uit de abdij van Egmond herkomstige Evangelieboek, dat thans in de koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage is, bepaaldelijk Angelsaxische miniaturen voorkomen. En nu blijkt een uit dezelfde abdij herkomstig reliquarium, thans deel van den kerkschat der St. Gudule te Brussel, hoogstwaarschijnlijk Angelsaxisch werk te zijn. Op dat reliquarium toch las Prof. Logeman te Gent een tot nu zoo goed als onbekende Angelsaxische inscriptie. Het hier aangekondigd boekje geeft ons de inscriptie met uitlegging, twee afbeeldingen van het reliquarium en met nauwgezette volledigheid al wat de Schrijver heeft kunnen nasporen over de vroegere en latere lotgevallen van deze belangrijke kerkoudheid. Een te waardeeren bijdrage dus voor wie Engelands betrekkingen met ons land, in 't bijzonder op het stuk der kunst, mocht bestudeeren. De taal der inscriptie wijst volgens L. misschien op ± het jaar 1100; zoo ook de stijl van het reliquarium, volgens sommige deskundigen; anderen denken aan den stijl der 9e of 10e eeuw. De vraag, hoe het reliquarium met de daarin bewaarde reliquie te Egmond gekomen kan zijn, wordt door L. breedvoerig onderzocht, zonder dat hij een bevredigend antwoord weet te geven, gelijk hij trouwens zelf erkent. Er zijn drie lezingen. De eerste is, dat het kunstvoorwerp een geschenk is geweest van Egbert, aartsbisschop van Trier, en zoon van den Hollandschen graaf Dirk II, aan het klooster, waar hij eens monnik was. Werkelijk vermelden de Annales Egmundani een ‘erueem auream’ - het reliquarium is in krnisvorm en zilververguld - door dien Egbert aan de abdij gegeven. Maar was dit het zelfde kruis, en zoo ja, hoe kwam Egbert er aan? De tweede lezing, ook niet bevredigend, is, dat de reliquie door Graaf Dirk III uit het Heilige land meegebracht is. De derde, vermeld in een werk van Ch. Rohault de Fleury, Mémoire sur les instruments de la Passion de notre-seigneur Jésus-Christ, Paris 1870, luidt, dat Graaf Floris III het reliquarium in het Heilige land gekregen heeft. Nu zou ik willen vragen: hebben wij hier te doen met een vergissing van den Franschen schrijver in den naam van den Graaf, zooals L. aanneemt, of zouden wij door die lezing ook op het goede spoor zijn? Men bedenke, dat het niet vreemd zou zijn, indien Floris' Schotsche gemalin een reliquarium met Engelsche inscriptie naar Holland had gebracht. Floris kan er daarna de abdij mee begiftigd hebben, en in later tijd zeer goed de legende zijn ontstaan, dat deze graaf de reliquie in 't Heilige land zou hebben gekregen. Immers hij nam deel aan den derden kruistocht, waarvan hij echter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet teruggekeerd is. Ik geef deze gissing natuurlijk voor niet meer dan zij is. Alles hangt af van de vraag: hoe komt Rohault de Flcury aan zijn mededeeling? N.A.C. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Etymologisch Wörterbuch der deutschen Sprache nach eigenen neuen Forschungen von Karl Faulmann, k.k. Professor in Wien. - Halle a/S., Ehrhardt Karras Verlag 1891 vv. - M. 12.Het was niet Kluge's schuld (en voor 't nederlandsch ook niet van Franck) dat hij over de afkomst van de woorden geen beter uitsluitsel kon geven. Hadden de vroegere Taalvorschers als Faulmann gedaan, dan was er beter werk geleverd. ‘Zum ersten male liegt hier die Sprache wie ein lebendiger einheitlicher Körper vor uns, gebildet durch die Geistesarbeit von Jahrtauscnden’. Want professor heeft wat ontdekt. De ablautGa naar voetnoot1) dat is de slcutel van alle taalverandering. En daarom heeft 't germaansch ook méér van de oortaal dan 't sanskrit; staat op ouder standpunt. En dan meenen nog anderen dat de oudste taal er als 't Chineesch uitzag! - Alle woorden zijn tot sterke ‘verba’ terug te brengen; en wat die verba betreft, zoo gaan ze allemaal op de eerste klasse terug. Met i in 't praesens, a en u in 't praetcritum. De zwakke verba zijn later gevormd, hoe langer hoe meer: dat laatste bewijst juist dat er vroeger alleen sterke waren!! - En dan - een tweede vondst! - zijn er 4 grondbeteekenissen: 1. feindliches wollen, drehen; 2. wüten; 3. ruhig, friedlich sein, gedeihen; 4. vergehen. En dan de vormveranderingen: omdat er woorden zijn waar qu in k, en andere waar die in hw (of h of w) overgaat, en omdat q wel eens j wordt, en omdat..., enz., enz., heeft Faulmann ontdekt dat bij alle ablauten nog de volgende wisselingen voorkomen. Qu = dw. Uit qu wordt hw, en h en w. En daaruit k en g, en j; en daaruit f en b. Uit dw: zw en z, en t en d; en daaruit sw en s; en uit s ook r! - Ng = mb. Uit ng ontstaat nk en nn; daaruit rg, rk en rr, en lg en lk en ll. Uit mb: mf en mm, en daaruit rb en rf, en lb, lf. Dan wisselt nog in den auslaut: ng met mm en nt; en ng met rg en lg; mb met rb en lb, en nth met rt en lt. Dan nog metathesis erg en ring, elg en ling. En dat gaat dan allemaal weer door mekaar. Een paar staaltjes:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ammer, w. Hw. (Mz. -n) Singvogel mit gelber Brust, daher auch “Goldammer”; ahd. amero, mhd. amer, neben ahd. amerinch, daher nhd. Ämmerling, Emmerling; leszteres ist eine Ableitung von ahd. amar “Sonnendinkel” wie Hänfling von Hanf; doch dürfte amero eine Nebenform vom amar sein und “gelb” bedcuten, so dass Ämmer “der Gelbe” wäre (s. Amelmehl). Ämmer, w. Hw. (Mz. -n), Funkenasche, ahd. aemuriâ, eimuria, ag. âmyrie, an. eimyrja ist abgesch wächt aus † weimuria, † queimuria and stammt von † queim, † keim cines st. Zw. † químan, † chíman, welches dem st. Zw. ahd. chíman “keimen” genau entspricht, wie das st. Zw. ríman “berühren” dem gleichbedeutenden st. Zw. rînan, hrínan, was ja auch ahd. chîmo “Keim” nchen ahd. chînan “keimen” bezeugt. Bedeutet ahd. chínan “sich spalten, öffnen, keimen”, so bedeutet die V. chein, cheim “Morgenröte, Hauch” und diesem entspricht ahd. heimo “Herdgrille, Heimchen”. Beachtenswert für die Begriffsentwieklung ist gr. αίμοῤῥοέω “am Blutfluss leiden”; ahd. eimuria und gr. αἰμοῤῥοέω unterscheiden sich dadurch dass ahd. eim- “Glut” und gr. αἶμα “Blut” bedeutct, mit letzterem im Sinne von “Geblüt, Geschlecht” stimmt ahd. heim “heim”, ahd. heima “Haus, Heimat” überein; von † quimunês “wir keimten” stammt ahd. quëman “kommen”, welches in ahd. wamezan “aufsprudeln” und ahd. amar “Sonnendinkel” gleichfalls die Begriffe der Glut entwickelt (s. Heim).’ 't Kan ook zoo wel! En dat wordt met de noodige ‘reclame’ aangekondigd: ‘der Verfasser hat den Erfolg für sich; denn während die bisherigen etymologischen Forschungen fast regelmässig die Antwort auf die Frage nach der Entstehung der Wörter schuldig bleiben, ist sie hier meist bündig und klar gegeben.’ Maar dat is er ook naar.Ga naar voetnoot1) B.H. |
|