| |
| |
| |
De Leeuwarder tongval en het Leeuwarder taal-eigen.
| |
Eene bijdrage tot de kennis der nederlandsche dialecten.
Leeuwarden is, ook wat de eigenaardige spraak van hare inwoners aangaat, eene zeer merkwaardige stad. Hoewel de hoofdstad zijnde der tegenwoordige provincie Friesland van het Koninkrijk der Nederlanden, wordt de Friesche taal er niet gesproken. Die is tegenwoordig geheel beperkt tot het platte land en de kleinste steden, als Sloten, Stavoren, Hindelopen (hier met een eigen dialect) enz.; behalve natuurlijk sommige streken van Sleeswijk-Holstein, waar het Noord- of Strand-Friesch, en eenige eilanden in de Noordzee, benevens 't Sagelterland in Oldenburg, waar ook de eigenlijke Friesche taal nog in wezen is. Maar te Leeuwarden, Harlingen, Sneek en in de andere Friesche steden spreekt men een dialect van het Nederduitsch, dat met etlijke Friesche woorden, zinwendingen, enz. is vermengd. Dit dialect wordt veelal Stad-Friesch genoemd, in tegenoverstelling met de Friesche taal, die dan met den naam van Land-Friesch wordt gedoopt; of, wat erger is en geheel ten onrechte, minachtenderwijze Boeren-Friesch geheeten wordt. Dit echte Friesch wordt evenwel door de burgerij der steden vrij algemeen volkomen verstaan, natuurlijk door hen 't beste, die
| |
| |
't meeste met Friesch sprekende boeren in aanraking komen. Onder de vrouwen uit de hoogste standen in de steden zijn er evenwel velen die het Friesch slechts moeijelijk of in 't geheel niet verstaan. Het Friesch spreken schijnt voor verreweg de meeste stedelingen zeer moeijelijk te zijn; en het is eene zeldzaamheid, wanneer een Leeuwarder het zooverre brengt dat hij het Friesch vloeijend, vlot en vlug spreekt. Om redenen van practisch belang behoeven de Leeuwarders dan ook geene moeite daartoe te doen. Zij spreken hun eigen dialect, de buitenlui hun eigene taal, en ze verstaan elkander volkomen. Dit kan men dagelijks, en vooral op marktdagen, opmerken.
De Friesche taal alzoo, hoewel de hooge belangstelling van iederen beschaafden Nederlander overwaardig, zal ons nu niet langer bezig houden; wij willen ons alleen bepalen bij den Leeuwarder tongval van het Nederduitsch. Men kan van dezen tongval geen betere definitie geven dan door te zeggen dat het de Oud-Hollandsche taal is van voor twee en drie eeuwen, sterk vermengd met Friesche woorden en zinwendingen. Toen Leeuwarden nog uit drie dorpen bestond (12de eeuw), of naderhand een klein landstadje was (13de en 14de eeuw), werd er ongetwijfeld niets dan Friesch gesproken, en eerst omstreeks of kort na den tijd der hervorming schijnt het Nederduitsch te Leeuwarden algemeen in gebruik te zijn gekomen. Den juisten tijd te bepalen van deze verandering in de spraak is niet wel mogelijk. Er is zeker wel eene eeuw verloopen, voor het Nederduitsch van de hoogere standen tot de lagere doordrong; thans echter wordt er door geen echte Leeuwarder meer Friesch gesproken. Natuurlijker wijze hebben de lieden uit de hoogere standen eene meer beschaafde en gekuischte uitspraak, en zijn vele woorden en uitdrukkingen die door den minderen man nog dagelijks worden gebezigd, bij hen geheel buiten gebruik geraakt. Velen zelfs doen moeite om zich het Leeuwarder dialect geheel af te wennen en zoo veel mogelijk Hollandsch te spreken; dit gelukt echter in
| |
| |
den regel slecht; want, ook wanneer zulke menschen in het openbaar zich laten hooren en zich zelven dan diets maken, dat zij zuiver Hollandsch spreken, herkent men den Fries terstond aan de uitspraak van vele letters en klanken.
Dit uitsterven van het echte Leeuwarder dialect gaat tegenwoordig, ten gevolge van het meerdere en gemakkelijkere verkeer met Holland en de andere gewesten, zeer snel, zoo dat iedereen dit kan opmerken. Dagelijks verkrijgen Hollandsche woorden en uitspraak meer en meer het burgerrecht, en het is te voorzien dat over honderd jaren 't Leeuwarder dialect geheel zal zijn vervallen. Wanneer men twintig jaren achteruit denkt, kan men reeds zeer veel verandering bespeuren; ja, zelfs in vijf of tien jaren is de spraak der Leeuwarder burgers uit den deftigen middelstand zeer veranderd; ten bewijze hiervan kan het volgende feit strekken. Eene Leeuwarder familie ging in Holland wonen, waar het den leden dier familie zeer slecht beviel. Zij waren echter genoodzaakt daar te blijven, maar sloten zich nu zeer naauw aan elkander en onderhielden zoo weinig mogelijk verkeering met hunne nieuwe stadgenooten. Dit was ook de reden dat zij steeds hardnekkig hun eigen Leeuwarder dialect bleven spreken. Maar na een jaar of zes kwamen enkele leden dier familie te Leeuwarden terug, en nu bleek het dat zij veel platter (zoo als men dit ten onregte noemt) spraken, dan hunne vrienden die in Leeuwarden waren blijven wonen. Dit verschijnsel had echter eene oorzaak die gemakkelijk te vinden was. Zij die in Leeuwarden waren gebleven, waren ongevoelig meêgegaan met den Hollandschen stroom die Friesland overstelpt; de anderen, zich isolerende van hunne geheel Hollandsche omgeving, spraken nog zoo als zij deden bij hun vertrek uit Friesland. Hoe echter de spraak der Leeuwarders zich ook langzamerhand moge wijzigen, benevens vele eigene woorden blijft de eigenaardige uitspraak der letters g, v, z, van ij, van sch, van den klank ui, enz. bij alle Leeuwarders van alle standen en zonder onderscheid, nog steeds in volle gebruik.
| |
| |
De Leeuwarders spreken over het algemeen eer langzaam dan vlug, maar zijn geheel vrij van die sleperigheid in hunne spraak, die men bij de Amsterdammers b.v. opmerkt. De meesten hebben de gewoonte van de woorden slechts ten halve uit te spreken of op te slikken, zoo als men het noemt; om namelijk, terwijl zij den klemtoon geheel op de eerste woorden der volzinnen of op de eerste lettergrepen der woorden leggen, de laatste woorden en lettergrepen in 't geheel niet uit te spreken, of zoo zacht dat men ze kwalijk hoort. Ook laten velen de woorden zoo in elkander smelten dat ze geheel onkenbaar worden. Beluistert men eenige jongens die met elkander spelen, dan hoort men telkens: ‘Mik nou? Nou slik! of ook: Mak nou? Nou sak!’ 't welk beide beteekent: Mag ik nu? Nu zal ik! - Dan luidt het wederwoord soms: ‘Nee, de mäst nö'nt, de suust nö'nt;’ Neen, gij moogt nog niet, gij zult nog niet. Zoo hoort men eene moeder tot haar kind zeggen, 't welk zij vergeefs tracht bij anderen eenige woorden te doen stamelen: ‘Wuust 't n't sè?’ Wilt gij het niet zeggen? Steekt het kind zijne handjes uit naar iets wat het niet mag hebben, dan zegt de moeder: ‘Nee, dat magst' n't hè! dat krijst'nt!’ Neen, dat moogt gij niet hebben! dat krijgt gij niet! Van kibbelende meisjes hoort men wel: ‘dat sak sè; 't sàient sè; 't màient sè!’ beteekenende: dat zal ik zeggen; dat zult gij niet zeggen; dat moogt gij niet zeggen!
Hoe men echter ook de laatste letters der woorden opslikt, bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden laat men, in tegenoverstelling der Hollanders, de n sterk hooren. Geen Fries die ooit, ook al tracht hij nog zoo Hollandsch te spreken, van dezen regel afwijkt. Husen, Pipen, Frouen, Skunen, Saken, zegt de Leeuwarder met den meesten nadruk, waar de Hollander Huize, Pijpe, Vrouwe, Schoene en Zake zegt.
Het voorvoegsel ge van de verleden deelwoorden der werkwoorden wordt in het ouderwetsche Leeuwarder dialect nooit uitgesproken; men zegt: ik hef had, ik had eten, ik hè deen,
| |
| |
of daan, voor ik heb gehad, ik had gegeten, ik heb gedaan, enz.
Alvorens de uitspraak der letters een voor een te behandelen, zij hier nog opgemerkt dat de Leeuwarders een zeer ruim gebruik maken van verkleinwoorden, en tevens dat hunne uitspraak iets onbeschrijfelijk naïefs heeft. Hierdoor klinkt hun dialect in den mond van meisjes en vrouwen zeer aanvallig en lief, maar kan men ook niet ontkennen dat het in den mond der jongelingen en mannen soms zeer verwijfd en laf klinkt; dit vinden vooral de Groningers met hun zwaren, forschen tongval dikwijls onuitstaanbaar.
Hier beneden volgt eene opgave van de uitspraak der Leeuwarders van de verschillende letters en klanken, en daar achter een lijstje van eenige woorden en uitdrukkingen, die in het Leeuwarder dialect voorkomen.
De A wordt door alle Leeuwarders zeer juist uitgesproken; het is de echte, opene a, die naauwkeurig het midden houdt tusschen de ao der Groningers, de ai der Dockummers en de ae der Harlingers en van vele Hollanders. Men spreekt volkomen juist: baas, maan, raad, enz. Deze zuivere uitspraak der a dient te Leeuwarden somtijds als een shibboleth of herkenningsteeken, tot onderscheiding van hunne buren. Want als een Dockummer zegt: ‘faider! de blaiker stait op 'e taifel’, en een Groninger: ‘daor leit en soldaot in 't waoter!’, en een Harlinger: ‘hael mij gou 'n haek, Klaes!’ daar zeggen de Leeuwarders tot elkander: ‘wat hè die lui 'n rare uutspraak!’
De uitspraak der B is gelijk als overal in Nederland.
De C levert ook niets bijzonders op, maar wel de ch, welk rochelend keelgeluid door de Leeuwarders zoo veel mogelijk wordt vermeden. De ch van Christus en Christen wordt even als overal door het volk in Nederland, als k uitgesproken: ‘Kristus, Kristen, Kristiaan, Kristine,’ enz. De ch der woorden gracht, gekocht, luchtig, werd oudtijds algemeen als f uitgesproken: ‘graft, koft, luftich.’ Thans ech- | |
| |
ter hoort men dit nog slechts van oude lieden uit den geringen stand, hoewel ‘luftich’ nog steeds algemeen gebruikt wordt. In slachten, knecht, klucht, enz. hoort men steeds de ch als in 't Hollandsch.
De D wordt normaal uitgesproken; in enkele woorden echter is zij stom: als in lijden, mijden; welke woorden hier lije, mije luiden. Maar booije, breije, baaije, voor boden, breiden en baden, zooals men in Holland spreekt, hoort men te Leeuwarden nooit.
De E heeft over het algemeen den gewonen klank. Maar de ee klinkt in sommige woorden als ië, b.v. biën, stiën, miëne (bie-en, stie-en.) Deze uitspraak hoorde men vroeger ook te Amsterdam, in de zestiende en zeventiende eeuw, en thans nog in Waterland, West-Friesland, enz. De Friesche taal heeft ook bien en stien en miene, voor been en steen en meenen.
De uitspraak der F is gewoon.
De G der Leeuwarders is de Friesche of Fransche. Het gerochel dat de Hollanders voortbrengen in de plaats der g wordt van de Leeuwarders, en van de Friezen in het algemeen, nooit gehoord. Ook wanneer ze Hollandsch willen spreken, is 't den meesten onmogelijk dat leelijke geluid der Hollanders na te bootsen; en velen zijn met mij genoodzaakt om bij die gelegenheid de hand aan de keel te brengen en zoo de stemorganen in de strot te ondersteunen.
De H wordt in tegenoverstelling met de Over-IJsselaars en Zeeuwen altijd uitgesproken, even als bij de meeste Hollanders, ter plaatse waar ze behoort uitgesproken te worden. Wanneer men evenwel vlug spreekt zegt men, even als in Holland, i voor hij.
De uitspraak der enkele I levert niets bijzonders op, maar de dubbele i of ij heeft tweeërlei eigenaardige klanken. Vooreerst den zuiveren i klank, niet ie. Men zegt riik, piip, blive, bite, line, voor rijk, pijp, blijven, bijten, lijn, voor rijk, pijp, enz. Even goed kon men ook voor deze Friesche woorden de Hollandsche spelling blijven gebruiken, daar de
| |
| |
ij niets anders is dan eene dubbele ii, en de tegenwoordige Hollandsche uitspraak als ei eene verkeerde en bedorvene is. De nieuwe spelwijze van de Friesche taal spelt zulke woorden zóó: rík, píp, dík, enz. De tweede klank der dubbele ii of ij in den Leeuwarder tongval, krijgt men door den mond iets meer te openen dan voor de uitspraak der bovengenoemde woorden noodig is. Deze klank heeft geen gelijkluidende in het Hollandsch en is alzoo moeijelijk met Hollandsche letter-waarde te schrijven. Ze houdt nagenoeg het midden tusschen de ee van het Hollandsche zee en de Hollandsche ei. Men hoort dezen klank te Leeuwarden in woordjes die op de dubbele ii eindigen, als: hij, wij, zij, rij (ruw, rij met geld omgaan, het geld niet achten), lij, (luw, ‘lij water’ = half warm water, ‘an lij fan 'n hues’ of ‘in 'e lijte fan 'n hues’ = de voor den wind beschutte zijde van een huis), ‘dij’ (bovenbeen en u), ‘nij’ (nieuw), brij, enz. Verder heeft men dezen eigenaardigen klank nog in de woorden ‘mijën’, schuw of ingetogen, ‘lijë en lijër’, lijden en lijder, ‘krije’, krijgen, ‘snije’, snijden en sneeuwen, ‘fernije’, vernieuwen, enz.
De Leeuwarders hebben een zeer zuiver gehoor voor ij en ei, en onderscheiden die zeer naauwkeurig in de uitspraak, zooals de oude-Hollanders dit ook deden.
K, L, M en N leveren in de uitspraak niets bijzonders op.
De O heeft te Leeuwarden slechts éénen klank, den gewonen namelijk. Van een onderscheid, zooals de Zeeuwen, Vlamingen en Brabanders dat kennen tusschen steenkool en bloemkool, in de uitspraak weet men hier niets. Wanneer men langzaam spreekt, trekt de dubbele oo iets of wat naar oa, b.v. gooar (vuil), hooar! (hoor!), booat, looad, enz. Voor 't woordje door zegt men, even als overal waar men Nederduitsch spreekt: deur; vogel luidt als feugel, maar kogel wordt koegel.
De P luidt als overal; maar de
R wordt in vele woorden nooit uitgesproken. Er zijn te Leeuwarden vele menschen, vooral in sommige families, die
| |
| |
de r in 't geheel niet kunnen noemen. Maar in plaats van dan, evenals vele Hollanders doen, te brouwen of te brijën, zoo als men dit hier heet, noemen zij een w of een j, b.v. bwief en bjief in plaats van brief. Maar ook zij, die de r zeer goed kunnen zeggen, laten die letter geheel achterwege in vele woorden, evenals zulks het geval is met alle Friezen, ook met hen die in Duitschland en Denemarken wonen. Dit weglaten van de r geschiedt alleen wanneer er een andere medeklinker op die letter volgt; b.v. peerd, hart, bord, burst (borst), garst; maar in brood, graan, bier, kribbe, hoort men de r zeer goed. De bovengenoemde woorden, peerd enz. spreekt men echter niet uit alsof er in 't geheel geen r in stond; men zegt niet regtstreeks peed, hat, bod, maar laat de klinkers die de r voorafgaan, dien eigenaardigen klank behouden, welke de volgende r hun mededeelt. Men laat als 't ware de r hooren zonder die letter uit te spreken. Daarom wil ik in onderstaande woordenlijst die woorden waarin op de beschrevene wijze met de r wórdt omgesprongen, aldus schrijven: peerd, hart, bord, burst, garst, enz. A. Jeltema die een kleine honderd jaar geleden een boekje schreef in ‘eene platte Leeuwarder taal’ schrijft zulke woorden aldus: pee-d, ha-t, bo-d, enz. Deze schrijfwijze komt mij echter minder geschikt voor, omdat men daar aan wel ziet, dat er een letter uit die woorden is weggevallen, maar niet welke.
S, T en U worden te Leeuwarden niet veranderd, maar de
V is er geheel onbekend; deze letter wordt hier ter stede nooit uitgesproken, maar steeds door F of W vervangen. Het is volstrekt onmogelijk voor alle Friezen om de letter V te noemen; en op de honderd Friezen is er stellig nog niet één die het onderscheid tusschen V en F, ook wanneer deze letters door een' Hollander worden genoemd, kunnen hooren. Wanneer een woord met een V begint, hoort men steeds een F, en spreekt dus ook uit: folen (veulen), feul (veel), froeg, fader, enz. En als de V door een' klin- | |
| |
ker wordt voorafgegaan, spreekt men eene nieuwerwetsche of Hollandsche W uit, b.v. blijven wordt bliwe, graven grawe, kluiven kluwe, enz.
De W klinkt volkomen als in Holland. Vroeger echter sprak men ongetwijfeld te Leeuwarden de Friesche of Engelsche W (dobbelow) uit. Voor honderd jaar besloten de kinders te Leeuwarden hun a-b-c nog aldus: ar, es, ti, ou, dobbelow, ekset, ijët, tzeddet. Men ziet, van de V, die geen Friesche letter was, was er geen sprake, en de W werd als eene dubbele U beschouwd en uitgesproken. Deze uitspraak der W slijt ook in de Friesche taal uit; men hoort haar nog slechts van oude lieden, of in sommige woorden, of in sommige afgelegene oorden.
X en IJ luiden als overal, en de
Z komt, als beginletter, evenmin als de V, in het Leeuwarder dialect voor. Men gebruikt steeds een s in de plaats, van die letter b.v. suur, soet, swiep, swaaije, enz. Tusschen twee klinkers in klinkt deze letter als in Holland; b.v. huzen, hazen, blaze.
De tweeklank AU luidt steeds als ou: b.v. gou, blou, enz.
De drieklank AAU eveneens; pou, kabeljou.
De drieklank EEU heeft te Leeuwarden een eigenaardigen klank die moeijelijk te omschrijven is; 't komt mij voor dat de spelwijze eeuoe, ten naaste bij dien eigen klank voorstelt. Zoo zegt men leeuoe voor leeuw, Seeuoe voor Zeeuw; in deze en soortgelijke woorden schijnt de oude klank der W (dobbelou) bewaard te zijn gebleven; dit is ook het geval met kieoe, kieuw. De naam der stad spreekt men uit ‘Lewarden’ in tegenoverstelling der Harlingers, Dockummers en Sneekers, die Luwarden zeggen; de Friesche naam der stad is Liowerd (spreek uit Ljout).
De tweeklank IE wordt zeer duidelijk uitgesproken, en trekt, vroeger echter meer dan thans, eenigzins naar ia, b.v. niat voor niet, liad voor lied, enz. Het is nagenoeg dezelfde klank dien men van de Hollanders hoort in hun bier, lier, enz.
| |
| |
UI spreekt men te Leeuwarden, even als vroeger in Holland, uit als eene lange u, b.v. huus, buten, guut, krupe, voor huis, buiten, guit, kruipen. In een klein getal woorden echter hoort men den ui-klank even als in Holland, namelijk lui, bui, kuijere, fluite, fluit, duit, stuite, Trui (eigennaam), bruije, slaan. Deze woorden hebben in 't Friesch ook een eigenen klank, namelijk als oy in het Engelsche en Friesche boy, knaap. Maar de klank van bui (regenbui) is in 't Friesch en ook in het Leeuwarder dialect wat doffer. Tusschen lui (niet vlijtig) en lui dat in de plaats staat van luiden of lieden of volk, hoort men een duidelijk verschil; de klank van lui in de eerste genoemde beteekenis is helder dan in Holland, die van lui in de laatste beteekenis is dof; de klok luiden is echter luden.
Het persoonlijk voornaamwoord van den tweeden persoon enkelvoud is in 't Leeuwarder dialect dou, b.v. dou suuste, gij zult, dou muste, gij moet, dou skelm! gij schelm! enz. In de verbuiging luidt de tweede naamval dín, b.v. dín huus; en de derde en vierde dy, b.v. 't is an dy, het is aan u, ik gaan met dy, ik ga met u.
Het is wel jammer dat dit schoone woordje dou zoo vervalt te Leeuwarden, en over honderd jaar of korter wellicht geheel uit de spreektaal zal verdwenen zijn, even als du (doe) uit de Hollandsche spreektaal reeds sedert een paar eeuwen verdwenen is. Dou was hier vroeger veel meer dan thans in gebruik, en vele ontaarde Friezen beschouwen het als lomp en gemeen, terwijl het toch zoo schoon, zoo vertrouwelijk, zoo ‘gemüthlich’ is. Onder de mindere standen hoort men het nog veel, hoewel ook daar minder dan vroeger. Het wordt door den mindere nooit gebruikt als hij zijn meerdere aanspreekt, hoewel men onder den allerlaagsten stand wel hoort dat volwassen kinderen zoo tegen hunne ouders spreken. Het gebruik van dou geeft ook eene groote vertrouwelijkheid te kennen. Zeer intieme vrienden, vooral jonge lieden ook uit de hoogere standen, bezigen het gewoonlijk tegen elkander; verder hoort men het van ver- | |
| |
liefde jongelui onderling, ook van gehuwden uit alle standen. Ook plegen vele eerwaardige oude mannen het tegen hunne kinderen en kindskinderen en andere jonge lieden te bezigen. Ouders die hunne kleine kinderen liefkoozen gebruiken ook 't woordje dou, en jongelieden uit den lageren stand gebruiken het onderling altijd. In het algemeen geeft het gebruik van dou te kennen in de eerste plaats: liefde, vriendschap, genegenheid, kameraadschap, goeden wil, welbehagen, vertrouwen, maar ook min of meer gevoel van meerderheid, ruwheid, wrevel en verstoordheid en gramschap. En om in deze verschillende gemoedsaandoeningen en gevoelens te worden gebruikt is het zeer geschikt. De manier om het werkwoord dat door dou wordt beheerscht, te vervoegen is geheel gelijk aan de Friesche, de Hoog- en Platduitsche en Engelsche wijze: b.v. dou komst in 't Leeuwarder dialect, du kumst in de Friesche, du kommst in de Hoog- en Plat-duitsche, thou comest in de Engelsche taal. Wanneer dou achter het daar bij behoorende werkwoord komt te staan, verliest het de d en wordt innig met het werkwoord verbonden, b.v. in de vraag: komstou ook? Komt gij ook; soms zelfs wanneer men haastig spreekt vervalt op die wijze dou geheel en al b.v. bist'r al weest?, zijt gij daar reeds geweest?
In alle gevallen waar men dou niet gebruikt, bezigt men voor den tweeden persoon enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord, jou; of ook wanneer men extra beleefd is, herhaalt men den titel of den naam van den aangesprokene. Eerst sedert meestens tien jaren gebruikt men het bespottelijke Hollandsche u, tot groot nadeel voor het losse en bevallige, naïeve en ongedwongene, ronde en eerlijke in de spreektaal. Jou wordt niet verbogen als het Hollandsche jou, maar blijft in alle naamvallen gelijk; het Hollandsche jij hoort men nooit uit een Leeuwarder mond.
Jimme. = Gijlieden. - Het persoonlijk voornaamw. van den tweeden persoon meerv. heet te Leeuwarden jimme. Dit is algemeen in gebruik; het Hollandsche ‘jullie of jelui’ hoort
| |
| |
men bijna nooit en dan nog alleen van zeer geaffecteerde menschen. Het is eigenlijk geheel Friesch, namelijk het oud-Friesche jima of gima, het nieuw- of West-Friesche jimme, het Wangerooger jum, en het Noord-Friesche jam.
De oude Leeuwarders tellen aldus: ien, twie, drie, fier, fijf, ses, seuven, acht, negen, tien, elf, twaalf, dartien, feartien, fiiftien, sestien, seuventien, achttien, negentien, twintig, ien en twintig, fijf en twintig, dartig, fijf en dartig, feartig, fiiftig, fijf en fiiftig, sestig, seuventig, tachtig, negentig, honderd, duzend. Merkwaardig is het dat men altijd fijf zegt en nooit fiif, hoewel het Friesch toch ook fíf heeft; verder zegt men wel fiiftien en fiiftich, maar fijf en fiiftich; deze zeer vreemde onregelmatigheid weet ik niet te verklaren. Voor omstreeks twintig jaren was deze wijze van tellen algemeen; thans tellen velen op de Hollandsche wijze.
Farndel = Vierendeel. Het vierde gedeelte van een el of van een pond noemt men 'n farndel; een vierendeeljaars, 'n farndelsjaar. Het Friesche woord is fearn, maar in 't Wanger-friesch (het dialect van het eiland Wangeroog) zegt men farndeil.
Ellen = El. Het West- of Nieuw-friesch heeft Jelne, het Sagelterlander-friesch Elne, het Wangerooger- en Noordfriesch Ellen. Het meervoud van Ellen is gelijk aan het enkelvoud; men zegt te Leeuwarden even goed ien ellen als twie ellen.
Botsje = een halve stuiver, is thans bijna niet meer in gebruik. In Zwitserland bestaat eene kleine munt, die den naam draagt van Batzen. Een vijf-batzen-stuk van het Canton Basel, in 't jaar 1810 geslagen is in mijn bezit. Is Botsje, dat ook in het Friesch voorkomt onder den vorm van Botzen, hetzelfde woord als Batzen?
Fleis = Vleesch, is ook bijna geheel verdrongen; men hoort het nog slechts van oude lieden.
Barg = Varken, is het Friesche Baerch.
| |
| |
Buse = Zak in een kleedingstuk; komt ook in het Friesch voor.
Pude = Kleine linnen zak. Friesch.
Slachter = Slager, is ook in sommige Zuid-Hollandsche plaatsen in gebruik.
Pa, Pake = Grootvader, is thans verouderd; grootmoeder is Oote, en tante Mui of Muike; vader en moeder noemde men vroeger Fader en Muder of Moeke. Tegenwoordig zijn deze benamingen bijna geheel uit gebruik en hebben voor de Hollandsche plaats gemaakt.
Flibe = Spog, vooral bij kinderen en oude lieden zoo genoemd. Anders zegt men gewoonlijk Spui, Fliebe en Spuije = Spuwen.
Del = Neder of neêr, b.v. in neêrvallen, ik val neder, ik fal del; in Over-IJssel kent men het woord dale in dezelfde beteekenis.
Kel = Verschrikt, b.v. ik wurdde so kel! ik werd zoo verschrikt. Iemand doen schrikken is Kel make.
Heerd = Haard. In alle woorden waar de lange a door een rd of rt wordt gevolgd verwisselt men dien klank met een lange e en spreekt de r niet uit, zoo als Peerd, Beert, weerdig, Steert, enz. Beert = Baard is bijna reeds verouderd. De dorpsnamen Baard, Raard, Idaard, Hilaard, Schillaard, Hennaard, enz. ondergaan evenwel deze verandering niet, als zijnde ontstaan en saâmgetrokken uit Bawerd, Rauwerd, enz.
Krije = Krijgen. Dit werkwoord zou volgens de gewone regel in het Leeuwarder dialect als krigen moeten luiden. Deze vorm, dien men te Groningen wel hoort, is hier nooit in gebruik. Men zegt: ik krij, dou krijst, hij krijt, ook gebiedender wijze krij; echter wel: ik kreeg, dou kreegst, hij kreeg. Krije is ook Friesch.
Mon = Mond. De d gaat achter de n dikwijls verloren, echter niet in alle woorden, want ron voor rond hoort men nooit; zoo ook grond. Pond wordt evenwel weêr Pon, vinden fine, gevonden fonnen, avond aven (dit is reeds verouderd),
| |
| |
hond hon, hand han, wind wiin, binden bine, gebonden bonnen, kind kiin.
Helte = Helft.
Koei = Koe. Het meervoud is Koeijes. Oudtijds zeide men te Leeuwarden altijd Koe, overeenkomstig het N.-fr. Kuw (Koou). Koei schijnt uit Holland overgewaaid te zijn.
Rooije bloemen zegt men thans waar oude lieden ook nu nog steeds roode bloemen, enz. zeggen. Dit uitsluiten van de d wint ook in andere woorden hoe langer hoe meer veld en is een gevolg van het inniger verkeer met Hollanders.
Roode beijen = Aalbessen hoort men echter nog meer dan rooije beijen.
Eerbeijen of beter Eerdbeijen = Aardbeziën. Dit hoort men algemeen ofschoon Eerde = Aarde nooit meer voorkomt. Echter zegt men even algemeen als Eerbeijen ook nog Piipeerde voor de Pijpaarde die de Keulsche schippers brengen. Een bewijs dat het volk in beide bovengenoemde woorden geen aarde meer herkent.
Mankeliik = Melancholisch is ook elders in de volkstaal gebruikelijk.
Skimere = Schemeren. Zoo ook Skimerig en Skimeraven.
Heele geduurgen, of Ieder geduurgen = Telkens, gedurig, aanhoudend, is thans verouderd.
Bonge = Blaas van dieren; b.v. Bargebonge = Varkensblaas, is reeds min of meer uit gebruik. Het N.-fr. heeft Bunge.
Knibbel = Knie. Thans bijna geheel verouderd. Het N.-fr. heeft ook Knibbel.
Wachtmeestersfeint = Agent van Policie, wordt nog slechts van oude lieden gehoord.
Orten = Erwten.
Butter = Boter.
Halwig ienen, Halwig fijfen, enz. hoort men in de lagere standen zeggen voor Half-een, Half-twee ure, enz. Het is eigentlijk Halfweg eenen, enz. als of men wilde zeggen: het
| |
| |
is halverwege één uur. Het N.-fr. Healwei-ienen komt overeen met deze spreekwijze
Tsjankere = Kibbelen of aanhoudend en al morrende kijven.
Krimmenere = Aanhoudend en op morrenden toon zich beklagen, schijnt een verbasterd Fransch woord te zijn.
Skrieme = Schreijen in de algemeene beteekenis.
Lipe = Aanhoudend schreijen zonder voldoende redenen en op vervelenden toon, zoo als verwende kinderen dit doen.
Grine, Griinde, Griind = Halfluid en al dwingende schreijen van kinderen.
Weine, noemt het weeklagen en schreijen van volwassen lieden die hevige pijn of zware smarte lijden. Komt gelukkig zelden voor.
Krite = Krijten, heb ik een enkelen keer van oude lieden gehoord; is thans geheel verouderd. Nevens deze vijf woorden is Skrijen ook nog in gebruik.
Olik = Olijk, was vroeger veel in gebruik, b.v. dou olike guut! Olikerd eveneens. Beide woorden zijn thans verouderd.
Farsk of Fars = Versch. Overal waar in het Hollandsch de korte e door een r wordt gevolgd, hoort men te Leeuwarden een a met een stomme r; als farsk, kars, harssens,
Misselik = Misselijk heeft te Leeuwarden
1o. de beteekenis van neiging tot braken; iemand die zeeziek wordt of veel te veel gegeten heeft, zegt: wat wurd ik misselik!
2o. Misselik heeft ook de beteekenis van walgelijk, afkeer verwekkend; b.v. 'n misselike jonge, een afkeer wekkende knaap; misselik eten, walging wekkende spijze.
3o. Wordt misselik ook nog soms gebezigd geheel in oneigenlijken zin voor alles wat leelijk en afschuwelijk is; b.v. wanneer iemand van eene slechte daad vertelt, hoort men soms een toehoorder uitroepen: hè! wat mislik doen, hè! Ook in Jeltema (Zie boven):
| |
| |
‘Ik loof dattet en Hollander waar, an zien misliek praat te hooren.’
Tutte. Zoo noemt men eene vrouw die langzaam en sloofachtig in alle hare handelingen is; daarbij traag van begrip en klein van verstand. Het is een woord waarmede men zijne verachting voor zulke woorden uitdrukt, ofschoon het ook wel schertsenderwijze wordt gebezigd. In 't laatst der vorige eeuw gold het voor een vleijend woordje waarmede men lieve kleine meisjes aansprak.
Boekeman, zegt men wel vleijender wijze tegen kleine jongens; schijnt een kinderachtige uitspraak van Broekman te zijn.
Skoonder = Schoon. Dit woord dat waarschijnlijk een germanisme is wordt somtijds gebezigt om iets bijzonder of uitstekend schoons aan te duiden. Wie b.v. eene moeder die haar kind draagt, wil vleijen, zegt: nou! wat 'n skoondere jonge; de slager die zijne waar aanprijst zegt: kiik es! wat skoonder stukje fleis!
Kiin = Kind. Dit schijnt het Oud-Hollandsche Kijnt te wezen, dat men, als ik mij niet zeer vergis, nog wel hoort van oude lieden in sommige streken van Zuid-Holland. Het meerv. is Kiinders. Het N.-Friesch heeft Bern, meerv. Bern.
Wiin = Wind. Dit is zekerlijk Friesch; een Oud-Hollandsch Wijnt of Wijnd is mij niet bekend.
Malappe = Lui, slordig en vuil wijf, sleep.
Keuning = Koning, is thans geheel verouderd. Somtijds hoort men nog oude vrouwen dit als een vleijend, liefkoozend woord tegen hare mannen bezigen, en in den verkleinenden vorm Keuninkje tegen kinderen.
Heuning = Honig, is nog vrij algemeen in gebruik.
Foest = Vuist. Foest en het meer normale Fuust zijn beiden evenzeer in gebruik.
Luden = Luiden of Lieden, is thans verouderd; men gebruikt tegenwoordig altijd het Hollandsche lui. Oude menschen hoort men echter nog wel spreken van rike luden; b.v. da's goed foor rike luden! 'n rike-lude huus, een groot
| |
| |
en schoon huis, geschikt om door rijke menschen bewoond te worden. Ook bij Jeltema (Zie boven):
‘Al zudene Rikeluden it eete, it mogte bekend staan.’
Meister = Meester, is thans verouderd. Maar in 't begin dezer eeuw werd een schoolmeester altijd meister genoemd.
Roesje = Ruzie.
Deure, durst, deurd = Durven, is evenzeer in gebruik als durve, durst, durfd. Men zegt: ik deur, dou deurst, hij deurt, wij deure, jimme deure, sij deure. Het N.-fr. heeft dore, doärst, doren, het Wanger-friesch dûr, durst, durft, en het Noord-friesch türren, turst, turst.
Begrooten. Iets te duur vinden om aangekocht te worden, ofschoon men er wel zin in hadde. Met zegt dan: ‘it begroot mij! - Deze spreekwijze heeft men ook in het oude West-Friesland, waar nog vele Friesche spreekwijzen en uitdrukkingen gehoord worden, hoewel de Friesche taal reeds eeuwen lang daar uitgestorven is. Het Nieuw-friesch heeft bigreatsje; it bigreateth my.
Stutsje sette, noemt men te Leeuwarden de handelwijze van kinderen die de schooluren verzuimen zonder dat de ouders dit weten. Voor deze handeling heeft men eene menigte uitdrukkingen in de verschillende plaatsen en streken van Nederland. Bijna overal hoort men hiervoor een ander woord; dit is ook het geval met wat men te Leeuwarden noemt
Deurke skelle, namelijk 's avonds aan de bellen (hier skellen) bij de deuren der huizen trekken, en dan wegloopen, om zoodoende de lieden vergeefs de deur te laten openen.
Leeuwarden.
Johan Winkler.
|
|