De Taalgids. Jaargang 9
(1867)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
μόνην τὴν τῶν ἀνθρώπων [γλῶτταν θεοὶ] ἐποίησαν οἵαν ἄλλοτε ἀλλαχῆ ψαυούσαν τοῦ στόματος, ἀρθροῦν τὴν φωνὴν.
De tong van den mensch alleen hebben de goden bekwaam gemaakt om nu eens hier dan daar tegen den mond aan te slaan, en daar door de stem te articuleeren.
Memorab. Socrat. I. 4.
§ 1. Onder de functiën van het menschelijk organisme zijn er die niet van onzen wil afhangen, andere die onder het gebied staan van dien wil, en tot deze behoort de spraak. Spraak beteekent én het vermogen én de daad van spreken: Taal beduidt het gesprokene, ook dan als het in schrift is uitgedrukt, en het bijzonder en eigen taalgebruik van een volk. Het spreken en het gesprokene, spraak en taal, wordt echter in de benaming dikwijls verwisseld. Vele dieren hebben het stemgeluid, de mensch alléén heeft het gearticuleerde stemgeluid of de spraak. Klank, stemgeluid en spraak of taal zijn drie begrippen, waarvan elk voorgaande het volgende insluit. Eén der vele soorten van klanken is het stemgeluid: en dit laatste is op zijn beurt weer velerlei, en bevat niet alleen het kuchen, kermen en zingen, maar ook de spraak, en dat alles is dus het stemgeluid op deze of gene manier gewijzigd. In- en uitademen geschiedt door afwisselende verruiming en samentrekking der longen, ten gevolge der spierwerking | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het middenrif en de borst: de luchtpijp of larynx blijft daarbij aanhoudend open. Spreken geschiedt door uitademing, doch niet door een geleidelijke en over het algemeen onwillekeurige strooming der lucht, als bij het ademen; maar door een opzettelijk uitdringen, soms uitstooten der lucht, en daardoor veroorzaakte trilling der dus of zoo gespannen stembanden, die zich boven aan het uiteinde der luchtpijp bevinden, links en rechts van de stemspleet. Door die trilling of vibratie, die zich aan de omgevende lucht mededeelt, ontstaat het stemgeluid. Dat stemgeluid wordt bij het spreken (behalve door de h en den Vocaalaangever, waarvan later) in den mond gewijzigd, gearticuleerd, door verschillende houdingen en werkingen der spraakorganen, en tot Taalklanken gevormd. Niet het stemgeluid, dus niet die taalklanken, die wij zoo even erkend hebben voor het gearticuleerde stemgeluid; maar die verschillende standen en werkingen van het spraakorganisme worden afgebeeld of aangegeven in het schrift door teekens die wij Letters heeten, waarbij dan het stemgeluid verondersteld en gedacht wordt. De letters in dezen zin zullen wij, waar het noodig is, Schriftletters noemen; zij zijn natuurlijk stom; de hoorbare, de gesproken letter zullen we, evenzoo waar het noodig is, Mondletter heeten: en in alle gevallen moet die onderscheiding streng en nauwkeurig in acht genomen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mondletter.§ 2. In de spraak zijn dus drie dingen te onderscheiden: het stemgeluid, dat hoog en laag kan zijn, en gevormd wordt in de keel, door de werking der luchtpijp of Larynx, en op zich zelf kan bestaan zonder bijkomende articulatie, zonder te komen tot spreken. Verder de geleidende of passieve articulatie, die dit geluid, dezen klank, vormt tot letterklank; en eindelijk de min of meer stremmende actieve articulatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die (voor of na) dezen te vormen of gevormden letterklank of klinker op hare beurt eene eigen wijziging geeft, en alzoo den medeklinker vormt. De Larynx (niet de mond) vormt ook nog de h en den daar tegenoverstaanden spiritus lenis der Grieken. Eene aandachtige waarneming toch leert ons dat, bij het voortbrengen van een klinker zonder voorafgaanden medeklinker, eene soort van aanhef, eene keelopening gehoord wordt, niet ongelijk aan de opening der lippen bij het voortbrengen der p. Bij het uitspreken der a bij voorbeeld, en nog duidelijker bij het voortbrengen der doffe e (den lichtsten en zachtsten der klanken) wordt eene soort van lichten aanhef vernomen, die niets anders is dan het effect van den luchtstoot bij het plotseling openen der eerst gesloten luchtpijpGa naar voetnoot1), even als de p of t een dergelijk effect zijn van het plotseling openen der eerst aangesloten lippen of tong in het uitspreken van het toonlooze pe of te. Dat effect, die keelopening, wordt in het genoemde geval (klinker zonder voorafgaanden medeklinker) altijd gehoord wanneer men het niet opzettelijk vermijdt, dat is, den luchtstoot uit de open luchtpijp voortbrengt, in plaats van die eerst te sluiten; want dán hoort men de h, die zwaar is om voort te brengen, en in sommige talen dan ook niet wordt aangetroffen: zij schrijven ze wel, om de woordafleiding, maar spreken ze niet uit, en kunnen ze, bij het aanleeren eener taal die ze bezit, niet leeren uitspreken, dan soms na moeielijke en langdurige oefening. Integendeel die keelopening, door den Hoogleeraar Kinker de Vocaalaangever genoemd, is aan alle volken en talen gemeen, maar behoeft (bij de thans gebruikelijke scheiding der woorden in het schrift) niet geschreven te worden, omdat de afwezigheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der tegenovergestelde h hem van zelf aanduidt. De h en de vocaalaangever, spiritus asper en lenis der Grieken - dat is zooveel als zware en lichte uitademing - zijn geen van beide eigenlijke mondletters, omdat de stempleet geen deel van den mond, maar van de luchtpijp is: in tegenoverstelling van schriftletters kunnen echter ook zij den naam van mondletters behouden. § 3. De spraakorganen in den meest gebruikelijken zin (de luchtpijp met hare sluiting en ontsluiting of volle opening eens daargelaten) zijn beweegbare en vaste. De beweegbare zijn de lippen en tong; de vaste zijn het achterste of zachte en het voorste of harde verhemelte. De lippen werken tegen elkander, of liever de onderlip tegen de bovenlip en boventanden, de tong tegen een der genoemde deelen van het verhemelte: die werkingen noemt men articulatiën. Articulus, in het Grieksch arthron, beteekent lid of lidmaat, een gedeelte van een geheel, b.v. een lid van den vinger, den voorarm of bovenarm, en even zoo eene syllabe als lid van een woord. In een lid kan men onderscheiden het lid in corpore (om zoo te spreken) én zijn uiteinden of gewrichten; en even zoo in de syllabe den klinker, én den medeklinker, die als het gewricht tot dat lid behoort, en het tevens aan een ander lid van hetzelfde woord verbindt. Articulatie beteekent dus oorspronkelijk eene verdeeling in leden, en door afleiding, de werking der spraakorganen, die het stemgeluid deels door zekere vormen dwingen door te gaan, deels in geleden afdeelen. Die articulatiën dan werken geleidend of stremmend: de eerste noemen wij de passieve articulatie, omdat zij bestaat in zekere houding of stand, waarbij het stemgeluid actief optreedt ter vorming van den klinker; de andere de actieve articulatie, die het aldus gevormde of straks te vormen stemgeluid of klinker op hare beurt en eigen wijze als het ware afrondt en volmaakt, en wel verre van eene passieve houding te zijn tijdens en onder het doorgaan van het stemgeluid, integendeel in eene beweging bestaat van geheele of onvol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen afsluiting en ontsluiting voor of na, waarbij de klinker passief is. § 4. Bij den klinker bestaat dus hun werking in het aannemen van zekeren stand, om het stemgeluid te geleiden: en het is het velerlei verschil van stand of houding der tong en lippen, die - met het klankgewelf dat het verhemelte aanbiedt - dat stemgeluid vormen tot a, e enz. Tong en lippen beide zijn werkzaam bij de vorming der klinkers. De werking der lippen is, natuurlijk, het gemakkelijkst waar te nemen: bij de a, e, i en ie-klanken is hare opening meer in het breede; bij de o, oe, eu en u-klanken meer in het ronde; en dit verdeelt de klinkers al dadelijk in twee klassen. De tong brengt in beide reeksen, door hare verschillende houdingen, eene stemverplaatsing teweeg, waardoor de eerste klinker in elke reeks achteraan tegen het zachte, de laatste tegen het harde verhemelte bij de tanden gevormd wordt, de overige daartusschen. De klinker kan op zich zelf bestaan, en doet dit werkelijk in enkele uitroepen, en wanneer men hem blootelijk noemt als letter van het Alphabet: meestal echter ondergaat hij vóór of achter, of vóór en achter tevens, de consonantwijziging: zoo, ook, pal. § 5. De articulatiën der tweede soort vormen de medeklinkers. Het is de werking derzelfde reeds genoemde spraakorganen: zij veronderstellen den klinker, en wijzigen dien vóór of na. Naar de beweegbare spraakdeelen, lippen en tong, onderscheidt men de medeklinkers in lipletters en tongletters, en deze laatste in tandletters en keelletters, naarmate de tong tegen 't harde verhemelte werkt, dat zich tot tegen de tanden uitstrekt, óf tegen het zachte, dat achter tot tegen de keel reiktGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tong en lippen werken, in elk der drie genoemde klassen: door sluiting: im, in, ing; door ontsluiting der eerst aangesloten deelen: op, eet, ook, en door onvolkomen sluiting, vanwaar sissing óf blazing: af, as, ach. Bij de medeklinkers der eerste soort (sluiting) wordt, zeer natuurlijk, zekere neusgalm waargenomen, doordat de luchtstroom, bij de sluiting van den mond, eenen uitweg door den neus krijgt; en dat hebben zij ook dan, als zij beginletters zijn; zoo dat zij zich reeds daardoor onderscheiden van de medeklinkers, die door ontsluiting gevormd worden. Aan het slot eener lettergreep is dit onderscheid tusschen beide klassen zelfs voor den oppervlakkigen waarnemer duidelijk en gemakkelijk te erkennen. De medeklinker, als zijnde eene wijziging, dat is, eene hoedanigheid (van den klinker), is op zich zelf - altijd als mondletter genomen - niet denkbaar dan bij wijze van abstractie: maar in concreto, dat is in vereeniging met den klinker, zoo als hij werkelijk in de natuur, in de uitspraak voorkomt, is hij het gewichtigste en belangrijkste element des woords; zóó dat men eene den lezer goed bekende taal met enkel medeklinkers en een of ander algemeen teeken om de plaats aan te duiden waar een vocaal moet gedacht worden, tamelijk verstaanbaar zou kunnen schrijvenGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Letterschrift.§ 6. Men beschouwe nu het schrift als, in zijn oorsprong een ware afbeelding dier standen en werkingen der spraak-organen, óf als willekeurig uitgedachte teekens; dit mag in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allen geval hier opgemerkt worden, dat oudtijds en ook nu nog, bij verschillende volksstammen ook soms een verschillend letterschrift wordt aangetroffen; men denke slechts, bij wijze van voorbeeld, aan het Hebreeuwsche, Grieksche Latijnsche en Duitsche. § 7. Ons Alphabet bevat 26 letters: a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w, x, y, z. In sommige talen, b.v. Hebreeuwsch en Grieksch, hebben zij elk haren naam: bij ons en de meeste volken die de Latijnsche beschaving hebben ondergaan, noemt men ze door ze uit te spreken - de klinkers met één der klanken die zij vertegenwoordigen kunnen, en wel een der openGa naar voetnoot1) klanken - de medeklinkers door ze uit te spreken met een of anderen klinker; doorgaans de open of gesloten e. De open heldere e wordt gehoord, en wel na den consonant, bij b en p d en t g en c (v) j en w dat is (in beginsel) bij de Mutae en Semivocales: want hoewel de g en c in het Latijn, dat ons zijn Alpabet geschonken heeft, voor e en i min of meer spiranten waren zoo als nog heden in het Italiaansch of Fransch, waren zij echter in alle overige en dus de meeste gevallen Mutae, zoo als heden nog in gamin, canon. De j en v (onze w, dat is dubbele v) waren de i en u consonans, en om de dubbele functie dezer schriftteekens semivocales genoemd, dewijl zij soms de klinkers i en u, soms de consonantwijzigingen j en w te kennen gaven. Wij zijn de v als spirant gaan gebruiken, maar hebben haar, omdat zij in het schrift nimmer sluitletter is, hare uitspraak met open e in de letterlijst gelaten, en hebben in hare plaats | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als halfklinker de dubbele v dat is de w aangenomen. De gesloten heldere e, vóór den consonant, hoort men bij l, m, n, r; f, s, (z), dat is bij de Liquidae en de Spiranten; waaronder echter het letterteeken z, uit het Grieksch genomen ook zijn Griekschen naam behouden heeft. De reden waarom de v hier exceptie maakt, hebben wij zoo even gezien, zoo dat het beginsel blijft. De h en k laten a hooren: de eerste wellicht omdat zij geen mondletter is, maar door de open luchtpijp gevormd wordt, heeft den naastbijliggenden vocaal aangenomen, die het dichtst bij die luchtpijp ligt; de andere, die in de plaats der c muta gekomen is, dat is der c zoo als deze voor a enz. klonk, heeft daarom wellicht in het alphabet ook dien klinker aangenomen. De q is in het schrift altijd vergezeld van u, geen wonder dat men ze daarmede ook noemt. De x heeft de i uit het Grieksch hoewel met omzetting. De y eindelijk heeft in sommige talen den naam van upsilon en zou ook bij ons heden zeer goed aldus genoemd worden, om haar te onderscheiden van de ij, die van latere dagteekening is, zoo wel als de klank, dien zij voorstelt. Eene andere leerwijze wil al de medeklinkers uitgesproken hebben met de doffe (toonlooze) e achter den medeklinker: be, fe, ke, le, me, ne, enz. Die heeft zeker zijn nut, én om de organische vorming der consonanten, én om de onderlinge verwantschap dezer letters lichter in te zien: doch om de historische wording van ons Alphabet, en de rationeele onderscheiding tusschen de verschillende soorten van consonanten, én om het meer gedecideerde karakter der uitspraak, én om de gelijkvormigheid met andere talen, dient ook de oude methode, en wel op de eerste plaats, behouden en beiden vereenigd te worden. § 8. In het schrift hebben wij dus zes klinkers: a, e, i, o, u en - tegenwoordig alleen in vreemde woorden - y. Twintig medeklinkers, waarvan c, q, x alleen in vreemde woorden voorkomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarenboven: verdubbeling derzelfde letter en samenkoppeling van onderscheiden letters, ter uitdrukking zoo wel van medeklinkers als van klinkers en tweeklanken. Het is echter alleen in het schrift dat men spreken kan van dubbele klinkers, verdubbeling des medeklinkers of van samengestelde letters (b.v. ie, oe, ch, ng), in de uitspraak en van de mondletter sprekende niet. In andere woorden: de verdubbelde letters en samengestelde letterteekens drukken niet uit, wat zij afbeelden voor het oog, maar wat men er door wil aanduiden voor de uitspraak en het gehoor, tenzij bij de tweeklanken. Omgekeerd hebben we in de x, in de Duitsche en Grieksche z, en in de Italiaansche g en c wanneer deze spirant zijn, enkele letters in het schrift, dubbele in de uitspraak. § 9. Er zijn in alle talen meer letterklanken dan schriftteekens: veel wordt of aan het verstand van den lezer, of aan de natuurlijke werking van het spraakorganisme overgelaten. Men vergelijke dal en dalen, stek en steken, of en op, stook en stoor; verder af en afbreken, op en opdoen, pik en pikbroek, Lek en Lekdijk; waar dezelfde a, e en o zeer verschillende klanken voorstellen; waar de f en p als v en b luiden, en de k den klank heeft der Fransche g in garde; welke mondletter wij dus óók hebben maar in het schrift niet uitdrukken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klinkers en tweeklanken.§ 10. De klinker is een ongewijzigde letterklank, het stemgeluid zóó als het door de geleidende (passive) articulatiën gevormd is tot a, e enz., zonder inleidende of uitleidende consonantwijziging. Nogtans wordt ééne soort van gewijzigde klanken, die namelijk welke op een der halfklinkers (j en w) sluiten, doch in het schrift steeds door het correspondeerende vocaalteeken (i en u) gesloten worden, doorgaans bij de klinkers behandeld: aai, oei, ieu, enz. Men noemt ze tweeklanken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 11. Al de klinkers te zamen worden verdeeld in twee hoofdklassen, als dag en dagen; doch men schijnt nog tot geen vaste benaming gekomen te zijn. Vroeger onderscheidde men ze in korte en lange, later in gesloten en open klinkers, en eindelijk in onvolkomen en volkomen klanken. - De eerste benaming schijnt nog wel de beste, en wordt dan ook in ons Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat anders de laatste dier benamingen neemt, zeer veel gebezigd. Zij drukt die hoedanigheid uit, die voor ver de meesten de duidelijkste en tastbaarste is. - De tweede spreekt het best den innigen en wezenlijken aard der vorming uit, maar mist de eenvoudige duidelijkheid der eerste, en heeft ook dit ongerief dat aldus een gesloten klinker dikwijls in open lettergreep en open klinker in gesloten lettergreep voorkomt (bezwaar, gevoel). Maar overigens moet men erkennen dat bij het voortbrengen van den gesloten klinker, b.v. die in rat gehoord wordt, (de medeklinkers daargelaten) de luchtstroom, of liever het stemgeluid subiet en plotseling weer afgesloten wordt, met dezelfde snelheid, waarmede het was losgelaten en uitgestooten: keelopening en sluiting volgen schier onmiddellijk op elkander. Bij den open klinker integendeel heeft die sluiting niet plaats, en kan de klank dus eenigen tijd aangehouden worden, als in raden, paden duidelijk is. Wil men op de eerste lettergreep van ratten aanhouden, dan zal het op de t moeten zijn niet op de a die voor geen rekking vatbaar is, zonder op te houden kort en gesloten te zijn. De gesloten klinker ontstaat dus door oogenblikkelijke sluiting hetzij van den Larynx (in open syllabe of voor spiranten: sa, af, asch, ach, en voor de l, r, w, j: al, ar, au, ai) óf van de mondbuis vóór de mutae en de m, n, ng, waarbij sluiting van den mond te pas komt. De derde benaming eindelijk onderscheidt de onvolkomen a (rad), de volkomen a (raden) en de gerekte a (raad). De benaming van heldere en doffe klank zullen we later zien dat heel schoon te pas komt voor eene andere noodzakelijke en zeer wezenlijke onderscheiding. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 12. Onze vijf vocaalteekens - de y die alleen in vreemde woorden gebezigd wordt, niet medegerekend - geven in het schrift de volgende 28 letters en letterverbindingen. Enkele vocaalteekens: a, e, i, o, u. Dubbele vocaalteekens: aa, ee, ij, oo, uu. Samengestelde vocaalteekens en tweeklanken:
de laatste in het schrift steeds met w gesloten. De ae, ue, en vooral iu zijn verouderd; in het Vlaamsch heeft men echter de verlenging met e nog lang na ons volgehouden; oi komt als klinker alleen voor in oir; ei in heir is klinker, anders een tweeklank. § 13. Die enkele, dubbele en samengestelde vocaal-teekens drukken de volgende vocalen uit:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderscheid tusschen de zoo genoemde zachtlange en scherplange e en ee, o en oo niet medegerekend, en de klank der ee in peerd, die nogtans bestaat, en die van 't Fransche or die in onze plattelandsdialecten onder den vorm van ao zoo dikwijls voorkomt, ook niet medegeteld, hebben we daar twintig vocaalklanken, want het kan niet ontkend worden dat dief tot dier en boef tot boer staat, volmaakt als dor tot door en per tot peerd en af tot aaf, en dat ie en oe dus ook gesloten klinkers kunnen voorstellen. Hetzelfde ziet men in het Duitsch, dat fus en füsse lang, nuss en nüsse kort maakt; en Dr. Callenfels (Magaz. Ned. Taalk.) getuigt dit voor het Zeeuwsche, anderen voor andere dialecten. § 14. In bovenstaande tafel is het niet zoo zeer om de schriftletter te doen als om den klank; en daarom moet men zich niet van den weg laten afbrengen als de klank van ir en ur, gerekt zijnde met ee en eu geschreven wordt: eer, eur. Dit gesteld, zal men kunnen opmerken dat - met uitzondering der doffe e - elke gesloten klinker een open klinker naast zich heeft (al is het dan ook in een of ander dialect) zóó dat tusschen beide geen ander verschil bestaat dan alleen van open en gesloten, of wil men, van lang en kort. Men weet dat in onze oude taal, vóór de tijden van Hooft, en nog lang daarna in het Vlaamsch, de lange of open klanken werden aangeduid door een doffe e bij den bedoelden klinker te voegen: haer, muer enz. De wijze van verlenging, thans door verdubbeling van het letterteeken vervangen, drukte in waarheid uit wat bij een gerekten klank, dat is open klinker in gesloten lettergreep plaats vindt. Als men achter den klank van ir, ur enz. den consonant even ophoudt en eene scheva daar tusschen invoegt, krijgt men eer, uer; althans men kan gerust zeggen dat hier dezelfde betrekking bestaat als tusschen ar en aar. § 15. Geheel anders is het met den klank van keet, toom, deuk: deze heldere ee, oo, eu zijn duidelijk onderscheiden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de doffe ee, oo, eu in keer, door, deur, en kunnen niet als deze, voor eene verlenging doorgaan van kir, dor, dur; integendeel, zij hebben iets diphthong-achtigs, men hoort voor den slotconsonant een vluchtig i, oe, u in dat keet, toom, deuk. En dit maakt ons meteen begrijpelijk hoe men in onze oude taal de klinkers niet alleen met de doffe e maar ook soms met i en u verlengde. - Maar dit aangenomen (dat is, verondersteld dat in die woorden met heldere ee, oo, eu werkelijk een vluchtige bijklank vernomen wordt), moet men ze dan niet bij de tweeklanken rangschikken? Streng genomen ja: doch men is gewoon in onze tegenwoordige taal dien naam alleen te geven aan die klanken welke in het schrift op i en u eindigen, met uitzondering van eu, omdat deze letterverbinding óók een zuivere vocaal kan voorstellen, en oi dat alleen in oir voorkomt en een klinker voorstelt. Dewijl er nu in allen geval, hoe dan ook, een duidelijk onderscheid bestaat in die tweetallen van § 13 opgegeven klanken (de, der; keer, keet. enz.) zoo bestaat er ook behoefte om onderscheid te maken in de benaming; en daarom zullen wij, bij de gesloten zoo wel als open klinkers, de doffe e, o, u; ee, oo, eu, die in de, op, ut; eer, oor, eur voorkomen, onderscheiden van de heldere in ef, of, u; eek, ook, euk. - Men heeft wel eens aangevoerd dat de r hier zoo groote rol speelde; hetzij zoo; doch de tweeërlei klank bestaat intusschen zeer duidelijk, en komt in de dialecten ook voor zonder de r, d.i. vóór andere consonanten. § 16. Wij hebben dus in onze beschaafde uitspraak de gesloten a, e, i, ie; o, oe, u, waaronder tweeërlei e, o, u, de heldere en de doffe; de open a, e, ie; o, oe, eu, u, waaronder weer tweeërlei e, o, eu, de heldere en de doffe. De gewestelijke tongvallen daargelaten, bezitten wij alzoo twintig klinkers; want de toonlooze klank der i en ij is volmaakt gelijk aan dien der doffe e en wordt dus, omdat hier van mondletters spraak is, met deze voor ééne en dezelfde gerekend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men den klank der doffe e (de scheva) vooropstelt, waarbij de tong en lippen geen opzettelijke houding schijnen aan te nemen, maar in staat van rust te blijven, als bij het ademen; dan kan men zeggen dat van den klank van af langs ef, if, eef tot ief de tong zich gaandeweg verheft en naar voren werkt, terwijl de stand der lippen (in het breede) nagenoeg dezelfde blijft; en dat even zoo in de tweede reeks van of langs op, om, oef, uf, euf, tot u, met voortgaande verheffing der tong, de lippen een zichtbare vernauwing ondergaan, (hier in het ronde, het kenmerkende van deze klas), of ten naasten bij althans. De gerekte klanken zijn, op dat gerekte na, van dezelfde vorming als hunne geslotene. § 17. Voorts hebben wij de volgende 12 Tweeklanken; (ai), ei, ij, ui; au, ou; aai, ooi, oei; (aau), eeu, ieu, waarvan er twee slechts in uitroeping en klanknabootsing. Tweeklanken zijn gewijzigde klanken; het zijn klinkers door één der Semivocales of halfklinkers (j en w) uitgeleid, maar in het schrift de daaraan beantwoordende vocaalteekens vertoonende (i en u). Ons tegenwoordig schrijfgebruik voegt in open lettergrepen, dat is in dit geval als de wortelsyllabe niet op een medeklinker sluit, achter de u toch nog de w en, volgens de Siegenbeeksche spelling, voor buigingsuitgangen ook achter de i nog de j. In de uitspraak laten zij dus een (open of gesloten) klinker hooren - b.v. ei en ou de heldere e en o van ef en of; ui den helderen klank van het Fransche oeuf en het Duitsche öffentlich, en een sluitconsonant van eene bepaalde en bijzondere soort, eene semivocalis. Intusschen moet erkend worden dat het in gesloten syllaben soms eer een vluchtige klinker dan de semivocalis is die gehoord wordt, dat men b.v. in rein, hout, bruis, na den zoo even genoemden grondklank (de heldere e, o, oeuf) een vluchtig i, oe, u verneemt: maar - omdat in open syllaben het karakter van eenen klank het natuurlijkst voorkomt, en juist in die syllaben de semivocalis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmiskenbaar is; omdat het daarenboven alleen in dezen of genen korten Tweeklank is, dat men geneigd kan zijn om te twijfelen, even als wij in omgekeerden zin van de heldere ee, oo, eu gezien hebben bij de klinkers - daarom kunnen wij ons, in den regel, aan de zoo even gestelde definitie houden. In elk geval - vluchtige nevenklank óf semivocalis - heeft men een tweeklank. § 18. Tweeklanken zijn dus geen gemengde klanken; want klanken kunnen, in denzelfden mond, niet gemengd voorkomen, wel elkander opvolgen; maar dan vormen zij ook twee verschillende syllaben, tenzij de tweede, gelijk boven, zóó vluchtig is dat hij aan de oppervlakkige waarneming ontsnapt en voor op zich zelf staande lettergreep niet gelden kan. Men kan wel van eenen klank zeggen dat hij tusschen twee andere in ligt; maar dat verschilt hemelsbreed van gemengd, en beteekent slechts dat hij met een punt der tong b.v. of tegen eene streek van het verhemelte gevormd wordt, die tusschen twee andere in liggen. Zoo kan men van de e zeggen dat zij tusschen de a en de ie in ligt; en tusschen die punten blijft dan soms nog ruimte over voor andere klinkers. Tot een meer volledig begrip van den aard der tweeklanken dient de opmerking dat sommige talen de semivocalis ook vóór den klinker hebben, b.v. het Fransche Dieu, nuire waar men onze j en w hoort (Djeu, nwire); het Engelsche Hume, one (joem en won). § 19. Bij de vergelijking van verschillende talen blijkt dus nog duidelijker het wezenlijke onderscheid tusschen monden schriftletter, dewijl wij in onze eigene taal wel gezien hebben dat hetzelfde letterteeken verschillende klanken kan uitdrukken (belang, bed, beven; ut en u) en omgekeerd twee verschillende schriftteekens denzelfden klank, op het gesloten en open na, voorstellen (ir-eer, ur-eur) ja zelfs geheel en al denzelfden klank, (de toonlooze e, i en ij): maar dat in andere talen ook een enkelvoudig letterteeken soms een tweeklank voorstelt (als in 't bovenstaande Hume en one); dat een zeer samengesteld letterteeken soms een enkelvoudigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zuiveren klinker uitdrukt, als in oeuf, en zelfs in faim fin, contreseing, waar de m, n, ng alleen dienen om het nasale van den klinker aan te duiden te gelijk met de afleiding, maar volstrekt niet uitgesproken worden, enz. § 20. Wij sluiten met de opmerking dat de Open Klinkers, die anders in het schrift door een dubbel of door een samengesteld vocaalteeken worden uitgedrukt, in open lettergrepen nimmer met dubbele letter worden geschreven, ten zij alleen de zoogenaamde scherplange ee en oo: deelen, ophoogen. Gesloten lettergrepen noemt men die volgens onze gebruikelijke wijze van afbreken in het schrift, op eenen medeklinker sluiten. In het tegenovergestelde geval heeft men een open lettergreep. Open en gesloten lettergreep moet dus in geheel anderen zin worden opgevat als open en gesloten klinker; en dat geldt mondletter zoowel als schriftletter: in het woord gevoel heeft men de gesloten e in open lettergreep, en de open oe in gesloten lettergreep. Wanneer eene syllabe, etymologisch beschouwd, op eenen medeklinker sluit, behoorde men eigenlijk in het schrift ook dien medeklinker, bij het afbreken, tot die syllabe te trekken: dier-en, klank-en, deel-en; de gebruikelijke schrijfwijze echter gebiedt: die-ren, klan-ken, dee-len af te breken. De uitdrukking lettergreep is aan het schrift ontleend, waar twee of meer letterteekens eenen klank afbeelden die in de natuur, dat is in de uitspraak, één en onverdeeld is, dus een gewijzigde klank, dat is een of andere klinker vóór of achter of onder beiderlei opzicht door een medeklinker gewijzigd. Een klinker zonder medeklinker zou dus in den letterlijken zin geen syllabe mogen heeten, oneigenlijk mag het, en brengt het gebruik dit mede. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Medeklinkers.§ 21. Even als de klinker het stemgeluid veronderstelt, zoo veronderstelt de medeklinker den klinker. Wij hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den medeklinker eene actieve articulatie genoemd, omdat even als het wezen der passieve articulatie in eene zekere houding bestaat der spraakorganen, dat der andere eene werking is. Men heeft slechts de medeklinkers van het Alphabet uit te spreken op welk der beide vroeger opgegeven wijzen men wil, en men zal ontdekken dat er voor of na den klinker (zij het slechts de doffe e) eene werking plaats heeft der lippen tegen elkander, of der tong tegen een der beide afdeelingen van het verhemelte. § 22. De medeklinkers worden verdeeld: volgens de spraaktuigen, volgens de wijze van werking dier spraaktuigen, en volgens den graad dier werking. Het articulatie-stelsel der menschelijke spraak is wonderschoon: eene goede verdeeling der consonanten is zeer gewichtig; doch men is op dat punt, bij ons, dikwijls in grove dwalingen vervallen. De voornaamste oorzaken dier dwalingen zijn: geen genoegzame onderscheiding van mond- en schriftletter; te slaafsche navolging van de spraakleer der Ouden, die sommige van onze letters misten, even als wij er missen van de hunne; geen genoegzame onderscheiding - al is het dan ook slechts voor een oogenblik of in een bijzonder geval - van de historische wording der elementen eens woords én de physische vorming dier elementen zoo als zij heden ten dage in de uitspraak voorkomen. § 23. 1o. Naar de spraaktuigen worden de medeklinkers verdeeld in Lipletters en Tongletters, en deze laatste weer in Tandletters (of Tongletters in engeren zin) en Keelletters. 2o. De wijze van werking, na terzijdestelling van de h en den Vocaalaangever, - die werkingen zijn van de Larynx niet van den mond - is: Sluiting: m, n, ng. Ontsluiting der eerst aangesloten deelen: b, p; d, t; (k-gravis), k. Onvolkomen sluiting, die bij de Spiranten eene sissing of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blazing, bij l, r weer een andere eigenaardigheid, bij de Half-klinkers eene soort van toeademing te weeg brengt: v, f: z, s; g, ch; l, r; w, j. 3o. De verschillende graad van werking geeft, waar hij bestaat, eene verdere verdeeling in zware en lichte, of zoo als men dikwijls óók zegt, in zachte en scherpe of weeke en harde consonanten: b en p, enz. De b, d, v enz. zijn moeielijker voort te brengen dan p, t, f enz., omdat er bij de aansluiting eene grootere oppervlakte der lippen of tong en eene zwaardere drukking der lucht in het spel komt. Hard en scherp klinkt dus wel wat hard en scherp voor zoo gemakkelijke letters, en kan daarenboven niet doorgaan voor eene vertaling van Tenuis. En zoort voor soort zal toch waarlijk niet zacht moeten heeten maar zwaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Consonantentafel.H. Keelletter in den strengen en letterlijken zin
Dat L en R tongletters zijn is duidelijk: zij worden gevormd door aansluiting van de punt der tong (L) of van de zijden der tong (R) tegen het verhemelte, zóó dat de afsluiting van het stemgeluid onvolkomen blijft. Zij vormen met de M, N, NG de Liquidae der ouden, zoo nogtans dat zij laatstgenoemde klankwijziging in het schrift door N uitdrukken, even als wij dikwerf doen. Dien naam van vloeiende of vloeibare letters hebben zij waarschijnlijk omdat de N in die andere zoo gemakkelijk en als van zelf, in den regel, overging. De B en P, D en T, K-gravis en de gewone K heeten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mutae, dat is stomme consonanten, ook wel vaste letters genoemd. De K hoewel in het schrift geen verwant hebbende is in de uitspraak, dus als mondletter genomen, zoowel tweeërlei als de overige Mutae en de Spiranten. De V en F, Z en S, G en CH zijn geaspireerde letters of Spiranten, en als de Romeinen onze V, Z en G oorspronkelijk en eigen gehad hadden, zouden zij ze ook aldus genoemd hebben. De J en W noemen we Half-klinkers om hunne verwantschap met i en u. § 25. Dat de M door sluiting, de B slechts ten halve door sluiting, maar verder en vooral door de daarop volgende ontsluiting gevormd wordt, en dat dus het wezen der M in de sluiting, dat der B in de ontsluiting ligt, blijkt het best als men eene en andere na eenen klinker uitspreekt: want dan ontwaart men dat men na em, im de m kan aanhouden, omdat de adem door den neus een vrijen weg heeft; een bewijs dat de articulatie haar volle beslag heeft en volbracht is. Integendeel bij eb, tob als men zich bepaalt bij de sluiting, dat is, den mond, gesloten zijnde, gesloten houdt, en niet onmiddellijk overgaat tot de ontsluiting - ontwaart men dat de bedoelde articulatie slechts ten halve volbracht is, en dat, ten bewijze daarvan, de adem hermetisch opgesloten is. Hetgeen bij deze vergelijking lichtelijk bedriegt, is dat bij de B en de andere vaste letters óók sluiting plaats vindt: doch dit is zeer natuurlijk, dewijl zonder voorafgaande sluiting geene ontsluiting kan plaats hebben: de sluiting is dus hier eene conditio sine qua non, maar ontsluiting de essentia. § 26. De M, N, NG laten aan den adem een min of meer vrijen weg door den neus, hetgeen haar een zekeren neusgalm mededeelt, die ze Neusletters (consonnes nasales) kan doen heeten, mits men deze benaming niet op gelijke lijn stelle met die van lipletters enz., dewijl zij niet door den neus gevormd worden, maar door de lippen en tong, en de neus hier passief is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze NG zou men, omdat zij geen eigen letterteeken en dus geen eigen naam heeft, de n gutturalis kunnen noemen, mits men onthoude dat zij van de n toch bepaald en duidelijk onderscheiden is, en dat zij wel door eene soortgelijke werking der tong, maar tegen een ander, veel meer achterwaarts gelegen gedeelte van het verhemelte gevormd wordt. De Ouden kenden haar niet; of liever, zij hadden dien klank wel, in de eerste syllabe van angulus, anchora, en in de eerste der Grieksche gg; maar onderscheidden dien niet door een bijzondere letter in hun Alphabet. Overigens sloot die klank bij hen wel eene syllabe maar nooit een woord; wat bij ons wel het geval is Dat de n soms dient om de ng-klank af te beelden moet ons niet misleiden en tot verwarring van beide mondletters brengen, want zij stelt schier even dikwijls de m voor: ingaan (ing-gaan), aankomen (aang-komen); inbinden (imbinden), inpakken (impakken) - hoewel in openbare voordracht even goed en bij andere gelegenheden niet verwerpelijk is de uitspraak met n. - Vóór de keelletters gaat dus de n lichtelijk in de keelletter ng, voor de lipletters in de lipletter m over, analoog aan hetgeen wij bij de Ouden zien, waar zij zelfs in l en r veranderde: colligere, irretire. De n is dus de Liquida bij uitnemendheid. Wil men dit onderzoek nog verder doorzetten, dan vindt men dat zij nog een anderen klank voorstelt in handje, franje, oranje, dat nimmer uitgesproken wordt met zuivere n, maar volkomen gelijkluidend met Fransche Charlemagne, magnanime (niet met ange, frange). Eindelijk, wat de drie boven behandelde letters alleen als schriftletters raakt, ziet men ze alle in het Fransch dienst doen om de aldus genoemde Voyelles nasales af te beelden, in faim, fin, contreseing, waar de bedoelde syllaben ons niets anders voorstellen dan een enkelvoudigen zuiveren klinker, voorafgegaan door f en s, welk laatste echter niets ter zake doet. § 27. Onder de vaste Consonanten, de zoogenaamde Mutae - die in het eerste moment harer vorming (de aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vankelijke sluiting) den adem niet vrijlaten, maar hermetisch opsluiten, en daarom stom kunnen heeten - is er eene die in ons Alphabet geen teeken heeft, maar altijd door k wordt afgebeeld: het is de zware k-klank in dekblad, likdoorn, in het Fransch door g en gu afgebeeld in gamin, gloire, guerre, en tot onze gewone k staande gelijk b tot p en d tot t. - En waarom wordt deze klank (klankwijziging) die geen eigen letterteeken heeft in ons Alphabet, ja waarvoor wij zelfs geen samengesteld teeken hebben, zoo als voor ch en ng, in de voorgestelde Tafel dan opgenomen? Omdat hij bestaat; omdat het hier om de mondletter te doen is; en omdat dit noodig is om de harmonie en de betrekkelijke volledigheid van ons consonantenstelsel te doen zien § 28. De Spiranten (v, f, z enz.) maken het groote verschil uit tusschen onze consonantengroepeering en die der Grieken. Als de traditioneele uitspraak van hunne taal op dit punt nog echt is, hebben wij hunne phi en chi in onze f en ch; hunne th was een geaspireerde tongletter (men moge twisten over hare juiste uitspraak, maar dat eerste staat vast), bij ons is het de s. - Máár v of z, of g als de onze, kenden zij niet. Het Latijn had, even als de Romaansche talen die er van afkomen, tweeërlei gGa naar voetnoot1), waarvan er slechts één in hun consonantengroep opgenomen, máár, omdat zij eene Mutae was, tegenover de kappaGa naar voetnoot2) geplaatst werd. Even zoo in het Grieksch. Geen wonder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus dat deze tusschen hun lichte p, t, k en de geaspireerde ph, th, ch die ingelijks licht en gemakkelijk waren uit te brengen, de b, d, gue, als niet licht, midden in plaatsten. Maar wie op die classificatie de onze wil bouwen, weet geen raad met onze v, z, g, die in het stelsel der Ouden niet bestonden. Onze g immers kan onmogelijk tegenover k geplaatst worden zoo als b tegen p; die der Ouden wel: omdat hun g (die namelijk welke zij in hunne Tafel van verwante medeklinkers opnamen) eene muta was even als de k; terwijl bij ons de k óók eene muta is, maar onze g eene aspirata, en dus het naast verwant is aan onze ch. § 29. De W en J zijn eene soort van toeademing, en worden het best gekarakteriseerd als overgangsbeweging van de i en u of oe op eenen anderen klinker; zonder daarom die i of u zelf te zijn, en zonder dat het juist noodig is dat die i of u vooraf ga of dat die werkelijk volge, hoewel zij in dit geval toch het duidelijkste zijn waar te nemen. Wij noemen ze Halfklinkers om hun eigenaardige vorming die tusschen twee klinkers in ligt en toch geen passieve articulatie is als bij de klinkers, maar wel degelijk eene actieve, eene werking, eene overgangsbeweging - en gedeeltelijk ook omdat zij oudtijds door een vocaalteeken werden afgebeeld i en u. De J is, nog in haar tegenwoordig voorkomen een verlengde (dat is hier, graphisch verlengde) i, de W eene dubbele u, zoo als onze oude taal bewijst en de Engelsche benaming nog uitdrukt. § 30. Wanneer men na deze ophelderingen onze consonantentafel gadeslaat, ontdekt men dat de tong in de beide afdeelingen hare werking twee eigen articulatiën bezit, die de lippen niet hebben; verder dat tong en lippen beide haren Halfklinker hebben; maar dat overigens alle drie de afdeelingen in wijze van werking (sluiting, ontsl., onvolk. sluit.) - en in graad van werking (zware en lichte) dezelfde volledigheid vertoonen. Alleen het Letterschrift toont hier een defect, als hebbende geen eigen letterteeken voor de ng, ch en k-gravis, omdat het is overgenomen van eene taal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op dit punt zelve onvolledig was, althans ter uitdrukking van onze eigenaardige articulatiën niet toereikend. § 31. Dan - verdubbeling van hetzelfde letterteeken en samenstelling van verschillende teekens vindt bij de medeklinkers zoo wel plaats als bij de klinkers, maar toch, altijd weer ter uitdrukking van één enkele mondletter. Verdubbeling bestaat dus ook hier enkel in het schrift niet in de uitspraak, tenzij bij bijzonderen nadruk, als men opzettelijk op den medeklinker aanhoudt om door een uitgebreide menigte beter verstaan te worden. Bij de medeklinkers dient de verdubbeling óf om voor het oog, in samengestelde of afgeleide woorden en buigingsvormen, de afleiding zichtbaar te laten (uittarten, middellijk, het baatte niet), hetgeen hier onvergelijkelijk zwaarder weegt dan de nauwkeurige afbeelding der uitspraak, die in dit even als in veel andere gevallen haren natuurlijken gang volgt en geen verdubbeling hooren laat - óf om aan te duiden dat de voorgaande klinker kort of gesloten is (zetten, stellen). In het Duitsch heeft dit laatste ook soms plaats op het einde van een woord; bij ons slechts tusschen twee syllaben. - Samengestelde letterteekens (ch, ng) worden niet verdubbeld, deels om misstand te vermijden voor het oog; deels omdat bij samenstellingen enz. het geval zich niet voordoet, en om de kortheid des klinkers aan te wijzen de verdubbeling onnoodig is, want de voorafgaande klinkers zijn altijd kort, op een paar zeldzame gevallen na, waarin dan de klinker verdubbeld wordtGa naar voetnoot1). De Siegenbeeksche spelling wil na korten klinker gch, en stelt dus eene leelijke exceptie om eene niet leelijke, of laten wij liever zeggen overeenkomstig het zoo even aangevoerde, om eene gefingeerde exceptie te vermijden. § 32. Samengestelde letterteekens zijn, voor echt Nederlandsche woorden, ng, ch en sch, wanneer zij sluitletter is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sch, wanneer zij (etymologice) eene wortelsyllabe sluit, is één enkelvoudige mondletter, al wordt zij in het schrift, bij afbreken, ook tot een volgende lettergreep getrokken: zij luidt dan als een gewone s (vleesch, vleeschelijk). Aan het begin eener lettergreep is zij in de uitspraak eene dubbele letter. De ch is, als mondletter genomen, aan de Germaansche talen, althans aan de onze oorspronkelijk eigen: het letterteeken hebben wij met onze overige niet samengestelde letterteekens, van het Latijn, waaraan wij, als we ze voor woorden van vreemde afkomst noodig hebben, ook de ph en th ontleenen. Deze drie letterteekens waren aan het Latijnsche alphabet oorspronkelijk ook niet eigen, maar zijn door hen uitgevonden (na kennismaking met de Grieksche beschaving) om de drie geaspireerde consonanten dier taal uit te drukken. Zij hebben tot dat einde aan de drie correspondeerende Tenues als signum diacriticum de H toegevoegd, om uit te drukken dat zij spiranten voorstellen. Men heeft wel eens voorgeslagen om de ph in woorden van vreemde afkomst door f te vervangen: doch dan zouden wij geheel afwijken van andere levende talen, die nogtans in hetzelfde geval verkeeren; en daarbij heeft die ph zoowel als de th het groote nut van de beteekenis dier woorden voor het oog meer erkenbaar te laten. Hetzelfde geldt voor de y. § 33. Het derde samengestelde letterteeken, dat - in geval de twee letters etymologisch tot dezelfde syllabe behooren - één enkelen mondletter voorstelt is de ng, die bij de keelletters dezelfde plaats bekleedt als de n bij de tandletters en de m, bij de lipletters, en waarbij geene g mag gehoord worden. Even als van de bovengemelde sch bij verdubbeling de eerste ch vervalt (visschen, zoo doet zich bij de ng het geval soms voor dat de g vervalt, in het schrift namelijk, de klank blijft, b.v. in koninklijk, winterkoninkje. Ik zeg dat de klank blijft: immers het is hier geen gewone, geen eigenlijke n, want, dat is niet uit te spreken; of men zou konin-kelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten zeggen, maar het luidt koningklijk, en het is alleen voor het oog dat men hier eene n heeft (schriftletter) niet voor het gehoor en in de uitspraak (mondletter). Ik zeg ten tweede dat, in het schrift de g vervalt: het is onnauwkeurig te zeggen dat zij in k verandert, omdat hetgeen als fungeerende letter niet bestaat, in eene andere wel fungeerende, vooral nieuw bijkomende letter niet kan veranderen of overgaan. Nu was de g niet fungeerende, maar alleen signum diacriticum bij de n om (bij gebreken van een eigen letterteeken) eene klankwijziging af te beelden die bij de keelletters is wat de n bij de tandletters is. De k is wél fungeerende en wel zeer duidelijk; en wat meer is, in harinkje, koninkje vooreerst, een nieuw bijkomende letter; want onze diminutiefuitgang is, wel beschouwd niet je, maar je met volstrekt eene tenuis voor zich (in de uitspraak, en waar het noodig is ook in het schrift): troepje, draadje (d finalis = t), haartje, bloempje, harinkje, ringetje. Die tenuisGa naar voetnoot1), wanneer zij in het schrift moet uitgedrukt worden, is in den regel de t, maar achter de m, met langen of toonloozen klinker, de lipletter (p), achter de ng met toonloozen klinker de keelletter (k); zoo dat de k hier niet in de plaats komt der g, maar geheel en alleen tot den verkleiningsuitgang behoort, die achter den ng-klank met toonloozen klinker kje is. Wil men dat die k uit de t van tje ontstaan is, zoo als Bilderdijk, meen ik, van de p beweert, dan zou dit alweer bewijzen dat zij niet uit de g geboren is. § 34. Van koninklijk kan men óók gerust zeggen dat niet de g van ons hedendaagsche koning in k overgaat, maar dat de k hier oorspronkelijk is, en afstamt uit de tijden toen men nog schreef coninc, ionc, lanc en hi vanc, hi sanc. Bestond toen die c (k) ook in de uitspraak? Wie weet het? doch in coninclik zeker wél, en daar is zij dan ook geble- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven omdat die uitgang lijk gaarne eene tenuis voor zich heeft wanneer er geen toonlooze e aanwezig is, zoo als blijkt uit opentlijk, gezamentlijk enz. dat misschien van beter allooi is dan openlijk, gezamenlijk. - Maar waarom vervalt dan in al deze en dergelijke gevallen dat schriftteeken g? Omdat het vóór de k niet meer noodig is, dewijl de schriftletter n gewoon is voor de k en de g de mondletter ng voor te stellen b.v. in aankomen, ingaan, dat, goed en echt Hollandsch, wordt uitgesproken: aangkomen, ing-gaan, hoewel men inkomen, aan-komen niet verkeerd zal durven noemen, doch ook niet beter. Het eerste is meer echt, het andere meer gesoigneerd en meer eigen aan openbare voordracht. - Overigens indien men in coninc, lanc enz. de c vroeger uitsprak, tegenwoordig zegt men koning zonder g-klank; en zoo is die c (k) alleen overgebleven in koninklijk, koninkrijk, waar zij dus niet geboren is uit ons letterteeken g. § 35. Er bestaat eene zekere Verwantschap tusschen consonanten van 1o. hetzelfde spraaktuig en zelfde werking, maar verschillenden graad: b en p, g en ch enz. 2o. hetzelfde spraaktuig, maar verschillende werking: p en f, t, en s, k en ch. 3o. Verschillend spraaktuig, maar zelfde werking: m, n, ng; f, s, ch; waardoor de op een dezer drie wijzen verwante letters in onze eigen taal in elkander kunnen overgaan, of in zustertalen aan elkander beantwoorden. Den naam van verwante consonanten geeft men echter meer bepaald en bij voorkeur aan de eerstgenoemde soort b en p, v en f, d en t enz., die in de consonantentafel bij paren voorkomen: zij verschillen slechts in graad van werking, maar zijn overigens niet alleen van hetzelfde orgaan (vergelijk de overigens verdienstelijke Holl. Spraakleer van Prof. Brill bl. 29), maar ook van dezelfde werking, dat is de eene zoo wel als de andere van elk paar is eene muta of eene spirant. - Maar bij de verwisseling der tweede soort | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat de muta in eene letter over, die wel van hetzelfde orgaan is, maar van verschillende werking (de spirant), hetgeen heel iets anders is (zoeken, zocht; moeten, moest; leben, leven; laufen, loopen), omgekeerd de spirant in de muta, - Eindelijk bij de verwisseling der derde soort gaat men over tot een geheel ander orgaan. Het karakteristieke dus der drie klassen van verwantschap is: verschillende graad, verschillende werking, verschillend orgaan of spraaktuig. Het eerste verschil is het geringste; het laatste is het grootste; maar in al de drie gevallen bestaat er éénige, (mindere of meerdere) verwantschap. § 36. Zelfde werking maar verschillenden graad, heeft men in de twaalf volgende gevallen, waar (in de eerste lettergreep) de zes lichte consonanten om volgende b of d in de uitspraak in hun respectieve zware overgaan: opbeuren, opdoen; afbreken, afdijken; uitbrengen, uitdenken; ijsbeer, huisdeur; dekblad, pokdalig; zijn lach bedwingen, zich dekken. En in de achttien volgende, waar de drie zware spiranten (eveneens alleen in de uitspraak) veranderen in de lichte derzelfde werking om de voorgaande zes lichte; welke die verandering veroorzaken: opvangen, afvegen; ontvangen, ijsvogel; trekvaart, zich voegen - hopzak, afzeggen; uitzoeken, reiszak; spraakzaam, zich zetten - pijpgast afgeven; ontginnen, reisgeld; strijkgeld, zich getroosten. Men zal opmerken dat deze verwisseling van mondletter niet wordt uitgedrukt in het schrift, maar alles aan de natuurlijke werking van het spraakorganisme wordt overgelaten. Zijn de oude talen op dit punt volmaakter dan de onze? Men heeft dat wel eens gezegd; doch dewijl de uitspraak geen gevaar loopt, doen wij ruim zoo goed met de afleiding zichtbaar te laten in het schrift, hetgeen ook de Ouden in menig geval wel moesten doen, omdat er anders geen einde aan was. Deze eerste soort van verwantschap doet zich natuurlijk ook voor bij vergelijking van onze taal met eene of andere Germaansche zustertaal; maar dan is het verschil ook zichtbaar in het schrift: fallen, traube; to sett, to sing etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 37. Zelfde spraaktuig maar verschillende werking heeft men in loop, uit, wraak, vergeleken met het Duitsche lauf, aus, rache, waar de spiranten aan onze mutae beantwoorden: in setzen, kopf, zoll, pferd, waar daarenboven de spirant aan de muta wordt toegevoegd. - Deze verwantschap is zoo na niet als de vorige, en brengt ons buiten onze eigen taal, met uitzondering wellicht van brengen, bracht, op een paar uitzonderingen na, als: zoeken, zocht; moeten, moest; kunnen (kost). § 38. Verschillend spraaktuig maar nog zelfde werking heeft men in kracht, komst, vergeleken met het Duitsche kraft, kunft (dat is kumft); en in zacht en oplichten, vergeleken met het Engelsche soft, to lift. Deze verwantschap is de meest verwijderde der drie: verder houdt zij natuurlijk geheel op. - Tot deze soort van klankverwisseling behoort ook, binnen onze eigen taal, de verandering der n (in de uitspraak alleen) in m en ng, waarover in § 25 spraak is geweest. Even zoo ons kocht, vergeleken met koft, gift met gichte, laster met lachter, achter met after, dat men bij onze oude schrijvers menigmaal aantreft. Overigens kunnen de voorbeelden in deze paragrafen zeer gemakkelijk vermenigvuldigd worden, doch de weinige aangehaalde zijn voldoende ter opheldering. § 39. Een woord heeft in verschillende streken bij dezelfde beteekenis: 1o. Verschillenden klinker. - Dialectverschil. 2o. Verschillenden medeklinker, maar binnen de grenzen der verwantschap. - Taalverschil. 3o. Totaal verschillenden medeklinker, en dan heeft men Stamverschil of verschil van Wortel, dat is, een geheel ander woord, hoewel de beteekenis in het gewone gebruik dan ook dezelfde mocht geacht worden. Voorbeelden van Dialectverschil treft men bij doorreizen van Noord- en Zuid-Nederland overal aan: mijne wordt mine, pijp wordt pupe, kort uitgesproken; huis - hoes met gerekten klank, Ariaan - Arieen met den bekenden klank van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peerd, ouw wordt aauw, zoon - zeun, maar - moor met den in § 13 opgegeven klank, van or; enz. enz. Voorbeelden van Taalverschil hebben we in de § § 36, 37 en 38 gegeven. - In de dialecten kan men over het algemeen en in den regel zeggen dat de medeklinkers dezelfde blijven, en dit is een tweede bewijs voor het § 5 aangevoerde belangrijke en gewichtige van den medeklinker. Maar vooral blijkt dit als men op de derde plaats in aanmerking neemt dat totaal verschillende medeklinker een geheel verschillend woord geeft, zoo dat kamer en zimmer niets met elkander gemeen hebben dan de gewone dagelijksche beteekenis, En waaraan ligt dit? Aan den medeklinker: de klinker van kamer moge hier aa, ginds den klank van het Fransche or of van peerd hebben, het blijft hetzelfde woord. - Zoo lang de medeklinker slechts in zijn verwante verandert heeft men in den regel eene zustertaal, dat is, meer dan Dialectverschil, minder dan Stamverschil: het is nog hetzelfde woord, hoewel in ruimeren zin dan zoo even. Maar in het derde geval heeft men een geheel anderen wortel, - een geheel verschillenden oorspronkelijken grondklank, en dus in de meeste gevallen ook eene taal van geheel verschillende familie of stam, geene zustertaal. De medeklinker is dus het voornaamste en meest essentiëele deel des woords, en het consonantenschrift van het oude Hebreeuwsch zal menigeen na dit alles minder verwonderen. § 40. Eindelijk - het onderzoek naar de uitspraak, den klank, de waarde van onze klinkers en medeklinkers, in den hedendaagschen toestand onzer taal, en even zoo - naar de vorming, dat is wijze van voortbrenging dier taalklanken - is noodzakelijk physiologisch, niet historisch. Het historisch onderzoek, de vergelijking b.v. eener levende taal van Germaanschen stam met de oude talen derzelfde familie, is hoogst nuttig en noodzakelijk voor de studie der woordvorming, voor de kennis van de beteekenis en oorspronkelijke kracht, van de afleiding of samenstellende deelen eens woords, somtijds zelfs voor de spelling en schrijfwijze: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar de uitspraak en de organische vorming onzer klanken, zóó als die heden ten dage plaats vindt, kan alleen gevonden worden door aandachtige, eenigen tijd voortgezette en beproefde waarneming, gesteund door eene voldoende bekendheid met het organisme onzer spraaktuigen, en de vereischte fijnheid van takt, die niet op ééns, maar door oefening en voortgezette waarneming verkregen wordt. Dus op historisch gebied komen we eerst dan, als de vraag gesteld wordt hoe die Gothen en andere oude Germaansche volken in hunnen tijd geschreven hebben; hoe zij hunne taal het meest waarschijnlijk zullen gesproken hebben; welk verschil er onder beide opzichten waargenomen wordt tusschen het Toen en het Heden; welken vasten grond wij in de schrijfwijze van toen kunnen vinden ter beslissing van twijfelachtige en betwiste spel- of geslachtsquaestien van heden; welke beteekenis die oudere vormen der Germaansche taal ons aangeeft voor onze tegenwoordig soms wat duistere afleidingssyllaben of samenstellingen, voor onze buigingsvormen en vormwoorden, en voor al wat zonder dat licht niet wel ingezien, niet grondig verstaan kan worden. Hulde aan den ijver, die sedert jaren reeds, op dit terrein der taalstudie wordt waargenomen, en welken ten volle verdient die rijke en krachtige talengroep die van Engeland tot Weenen, van Upsala tot Vlaanderen en Zwitserland zich uitstrekt, en zelfs een zichtbaren invloed heeft uitgeoefend op die andere zoo belangrijke groep van Romaansche talen, die (met wijziging der uitspraak) wel den Latijnschen Woordenschat hebben geërfd, maar de Germaansche woordbuiging en woordvoeging of behouden hebben of overgenomen.
Het bovenstaande opstel was reeds geschreven, toen mij het Woordenboek der Nederlandsche Taal in handen kwam. Het is, niet in materiëelen, maar in intellectuëelen zin, een kostbaar geschenk aan de Nederlandsche taal, een bewonderenswaardig werk; maar natuurlijk, niet boven het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menschelijke verheven. Natuurlijke opening van den mond wil zeker niet zeggen, dat bij de andere klinkers die opening onnatuurlijk is: maar een staat van rust, zoo als bij het ademen. Doch ook dit is onwaar, en kan op zijn hoogst van de doffe of toonlooze e (de scheva) gezegd worden, terwijl bij de a de lippen een ontzettelijke opening aannemen in het breede, en het al of niet werken der tong eens daargelaten, hier dus al vast zeker een opzettelijke verwijding (verbreeding) der mondbuis plaats heeft, dat is eene afwijking van den staat van rust. - Verder wordt de a aldaar een zuivere klinker genoemd even als i, e, o, oe, omdat zij iets eigen heeft dat even te voren gezegd was aan deze laatsten niet eigen te zijn. - En dan, zonder te onderzoeken of de a voller en zwaarder is dan de o, kan men, verder gaande, dit gerust vaststellen, dat hoogte en laagte van toon wel bij het stemgeluid als zoodanig, maar niet bij de vergelijking van klinker en klinker te pas komt. De hoogere of lagere toon hangt af van het getal trillingen of vibraties der stembanden, die het stemgeluid vormen, niet van de articulatiën, die dit stemgeluid, hoog of laag, tot letterklanken vormen. En om hiermede te eindigen, er zijn ook in onze taal veel meer gevallen dan het tusschenwerpsel ha, waar de klinker zonder slotconsonant kort is, en in andere talen eene massa, zoodat die slotconsonant wel dikwijls dáár is, maar geen voorwaarde uitmaakt. |
|