dat ik niet vat, hoe ze èn
Mr. van Lennep èn
Alberdingk Thijm beiden ontsnapt is, èn
nog veel minder, hoe
Mr. Bogaers er nog tegen opkomt, om ons een
gewrongen verklaring van weren (dat dan nog in waren moet worden
veranderd) op te dringen. Ik kan hem daarenboven niet alleen op een gelijke
verwarring van vueghen voor weghen in den
Spieghel Historiael verwijzen, op welke ik in de
Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letteren
bl. 113, aant. opmerkzaam gemaakt heb, maar ook het alles afdoende feit
meêdeelen, dat door de eerste uitgave van den
Lofzang mijn gissing volkomen bewaarheid is. Daar
wordt inderdaad vueren en niet weren gevonden.
Wat Germanismen belangt, ik wil gaarne gelooven, dat men er te veel
tegen bezorgd kan zijn; maar ik acht in dezen taalbedervenden tijd daarin een
te veel beter dan een te weinig, en ik blijf er bij, dat men een taal verarmt,
wanneer men haar één woord in twee tegenstrijdige
beteekenissen opdringt. Dat men desniettegenstaande onverbeterlijk nog
wel van een booswicht of gauwdief zeggen kan, spreekt van zelf,
wanneer men hem slechts als onverbeterlijk, als een toonbeeld in zijn
soort beschouwt. Ook voorwerpen in anderen dan eigenlijken zin te
gebruiken, ware de taal verarmen; men werpt een hond zijn voedsel voor, een
mensch eene of andere stelling tegen. Waarom, wanneer men voor verschillende
uitdrukkingen verschillende woorden heeft, deze dooreen te warren, en ze in
meer dan eenen zin te willen bezigen? De taal is inderdaad te rijk, om er zoo
karig meê om te gaan. Over de afkapping van ig handel ik, even als
over enkele andere punten, meer uitvoerig in het ter perse liggende tweede
stukjen van den Levensbode; ik neem dus de vrijheid daarop te verwijzen.
Hier slechts dit, dat zich die afkapping volstrekt niet met de ‘weglating
der zachte g’ (lees: de zamentrekking der beide lettergrepen) in
woorden als bregan voor brein, het oude rein voor
regen enz. laat vergelijken; dat zij niets anders dan het naar de
behoeften van 't oogenblik al of niet aanhechten of weglaten van een toevoegsel
is, door 't welk de beteekenis zelf van 't woord weinig of