De Taalgids. Jaargang 7
(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrijauteur:
bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.
[p. 214] | |
Het bovenstaande woord vond ik o.a. in eene publicatie van Maart 1498. Daarin luidt het aldus: Item: dat niemend coerene 1) ter muelene 2) en draghe ten slete 3) van eeneghen inghezetenen deser stede, noch ooc insghelycx eenich multere ter muelene en hale, ten zij bij wetene vanden pachtere [van den meel- en graanaccijns] enz., hij en hebbe ghehaelt een teeken van alzo vele coerens of multers als hij ter muelene doen of halen wille, enz. Item: dat hem gheen muelenare en vervoordere 4) eenich meel te malene oft multere te ghevene, hij en zal ontfaen 5) een behoorlic loot ende dat hij hem ooc niet en vervoordere eenich multere breedere 6) te ghevene dan tzelve loot ghedraecht enz. In Sporkle 7) 1505 luidt het weder: Insghelycx; dat gheen muelenare eenich multere en geve, hij en heeft alvooren een behoorlic loot van also vele melz [meels], als hij uutgheven zal enz. Wij vragen: is dit multere niet hetzelfde als het bij Kiliaan voorkomende molster, molter? - Dat Kiliaan multere niet heeft, zal ons niet bevreemden, wanneer wij bedenken, dat hij wel moller = molenaer heeft opgenomen, hetzelfde als het West-Vlaamsche mulder, dat in Vlaanderen niet alleen in de spreek-, maar zelfs in de schrijftaal opgenomen is, | |
[p. 215] | |
maar mulder zelf niet heeft. Gelijk mulder uit Muller en dit weêr uit moller ontstaan is, zal uit molter, multer, multere gevormd zijn. Nog heden ten dage maakt in Vlaanderen (en Zeeuwsch-Vlaanderen) de geslotene o in vele woorden voor de geslotene u plaats: zoo hoort men zunne voor zonne, tunne voor tonne, vul voor vol, dul voor dol, enz.
J.H. van Dale. | |
Gaarne voldoe ik aan het verlangen van den geachten inzender der bovenstaande bijdrage, te meer dewijl wij in de publicatiën, door den Heer Van Dale aangehaald, het woord multere of molter - de identiteit der beide woorden is boven allen twijfel - in eene ongewone, mij althans onbekende, beteekenis aantreffen. Multere beteekent hier kennelijk gemalen graan, en wel in onbepaalde hoeveelheid. Het eerste blijkt hieruit, dat het van koren (coeren) wordt onderscheiden en er aan tegenovergesteld. Het koren wordt naar den molen gedragen, het multer (of de multere) wordt er van daan gehaald en door den molenaar afgegeven. Dat het geene bepaalde hoeveelheid aanduidt, ziet men uit de woorden: ‘dat hij hem ooc niet en vervoordere eenich multere breedere te ghevene dan tselve loot ghedraecht;’ d.i. ‘dat hij zich ook niet verstoute eenig multer meer te geven dan het loodje bedraagt.’ Bij Kiliaan heeft molter een eenigszins gewijzigde beteekenis. Zijne verklaring luidt aldus: ‘Molster, molter. Pretium molarium: certa farinae portio, quam molitor mercedis loco sibi sumit; & Emolumentum.’ ‘Maalloon, zekere hoeveelheid meels, die de molenaar in stede van loon voor zich neemt; en Verval (emolumenten).’ Bij hem is molter dus slechts een gedeelte van het multer in de publicatiën, t. w. zooveel als hem voor zijne moeite daarvan toekomt. Hij kent er nog eene tweede beteekenis aan toe, namelijk, die van verval of voordeel in het algemeen: emolument(en). De voorzichtigheid verbiedt echter vooralsnog | |
[p. 216] | |
deze laatste verklaring als juist aan te nemen; men moet eerst nadere bewijzen hebben, dat multer, de winst van den molenaar, ook voor winst of voordeel in het algemeen in gebruik is geweest. Kiliaan, die van etymologische verklaringen hield, kan zich door de etymologie hebben laten verleiden. Immers, gelijk molter met malen in verband staat, zoo komt emolumentum, het voordeel of nut, dat men uit eene zaak trekt, van emolere, uitmalen en vermalen. Ook moet men in het oog houden, dat er bij de Romeinen geene sprake van maalloon kan zijn, dewijl zij al het meel, dat zij voor eigen gebruik behoefden, door hun eigen slaven lieten malen. Weder eene andere beteekenis heeft het verwante malder, dat o.a. in Gelderland in gebruik was. Men bezigde het als benaming van zekere korenmaat, en men verklaart het gewoonlijk door mud. Het woord komt ongetwijfeld insgelijks van malen, en zal vermoedelijk de hoeveelheid hebben aangeduid, die men gewoon of gerechtigd was op eens naar den molen te brengen. In het Middelndl. althans was sante (van zenden) als korenmaat in gebruik; het stond waarschijnlijk gelijk met malder, en beteekende ongetwijfeld zooveel koren als op eens naar den molen werd gezonden. Eene merkwaardige toepassing vond malder als maat in de uitdrukking koningsmalder, voor 32 slagen met een groenen eiken stok: ‘Des koninges malder, dat sin twene und drittich slege mit ener gronen ekenen gart.’ Saksensp. Men denke hierbij aan de gebruikelijke uitdrukkingen: eene dracht, een pak slagen. Vraagt men, vanwaar de o en u in molter en multere komen, terwijl in malen, maalde (oudt. moel), gemalen, geene o wordt aangetroffen, dan bedenke men, dat de woorden meel, malder, malen, molen e.a. bewijzen, dat er vroeger een werkwoord melen, mal, malen, gemolen (overeenkomende met stelen, stal, stalen, gestolen) moet bestaan hebben, ofschoon men dat werkwoord zelf nog niet heeft aangetroffen. Van dit melen is ook malen, moel enz. zelf afgeleid, evengoed | |
[p. 217] | |
als meel, molen, mulder enz. Een aantal woorden in de verwante Germaansche talen, verheffen die hypothese tot eene ontwijfelbare waarheid; terwijl lat. molere, malen, en gr. μυλη (mulee), molen, de hooge oudheid der geheele woord familie aantoonen.
L.A.t.W. |