De Taalgids. Jaargang 7
(1865)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrijauteur:
bron: L.A. te Winkel en J.A. van Dijk (red.), De Taalgids, Tijdschrift tot uitbreiding van de kennis der Nederlandsche taal, Zevende jaargang. C. van der Post Jr., Utrecht 1865.
VEIL EN VEILIG.Het opstel van Mr. A. Bogaers in het voorgaande nommer van de Taalgids 1) maakt mij opmerkzaam op eene leemte in een betoog, door mij in hetzelfde Tijdschrift 2) geleverd. Ik heb daar beweerd, dat veil (in den zin van veilig) primitief een adjektief is, maar van dit beweren geen bewijs aangevoerd. Wanneer degeen, met wien men over een gevoelen redetwist, van eenig beweren geen bewijs aanvoert, en men in | |
[p. 34] | |
hem met een mensch te doen heeft, die noch oneerlijk noch zoo dwaas is, dat hij zich niet ontziet beschaamd gemaakt te worden, dan houdt men het er voor, dat hij deswege geen bewijs heeft aangevoerd, omdat hij bewijs onnoodig achtte. Ofschoon ik nu alle reden heb om te meenen, dat de Heer Mr. A. Bogaers evenzeer gezind is om mij niet oneerlijk en niet dwaas te achten, als ik, om hem voor een man van zeer goed fatsoen en fijn verstand te houden, toch leidt hij uit de omstandigheid, dat ik verzuimd heb een bewijs aan te voeren van het beweren, dat veil (in den zin van veilig) primitief een adjektief is, het gevolg af, dat mijn beweren onbewijsbaar en bijgevolg onwaar is. Dat beweren dunkt hem onverschoonlijk vermetel; mij, daarentegen, bijna onnoozel van eenvoudigheid. Inderdaad de noodzakelijkheid om dat beweren met eenig bewijs te staven, heb ik niet ingezien, vóórdat het bezwaar van Mr. A. Bogaers mij zulks heeft doen beseffen. Het kwam mij voor, dat veil (ook in den zin van veilig) even tastbaar en onmiskenbaar primitief een adjektief is, als groot en klein en welk adjektief men maar bedenken wil. Ik meende, namelijk, dat niemand door het verschil in beteekenis van het adjektief veil, te koop, en van veil, veilig, teruggehouden zou worden, om dit tweeërlei veil voor één en hetzelfde woord te houden. Dit (de identiteit van veil, te koop, en veil, veilig) staat mij dan thans te staven 1). Vooreerst mag men beweren, dat waar men twee woorden heeft, slechts in beteekenis onderscheiden, er duchtige gronden noodig zijn ten bewijze dat zij in oorsprong en wezen, en niet bloot in opvatting verschillen, voordat men mag aannemen, dat zij niet identiek zijn. Zoolang men derhalve niet bewezen heeft, dat veil (te koop) oorspronkelijk niet hetzelfde | |
[p. 35] | |
woord is als veil (veilig), heb ik alle recht om de identiteit van dat tweeërlei veil aan te nemen, al ware het ook dat de beteekenissen zich niet gemakkelijk overeen lieten brengen. Dit intusschen is in ons geval gansch niet moeilijk. De gemeenschappelijke beteekenis is, mijns bedunkens, onbekommerd. Onbekommerd ten gevolge van verzekering tegen gevaar van inbeslagneming is de opvatting, waar veil in den zin van veilig voorkomt: veilig is vrij (salvus, sauf) gemaakt. Onbekommerd, daarentegen, als de qualificatie van eenig goed, waarop geen beslag gelegd is, dat onder geen verband staat, waarover men als vrij eigendom beschikken en dat men bijgevolg vervreemden mag, is de opvatting van veil in den zin van te koop. En opdat men dien overgang van vrij tot eigen en te koop niet te stout vinde, het adjektief vrij is, etymologisch, het Lat. privus d.i. eigen, en beteekent te koop in: vrij wijn, dat is, hier is wijn te koop. Nog kan ik hier bijvoegen, dat het Angelsaks. fäle de beide beteekenissen te koop en eigen vereenigt 1), en dat de beteekenis liber, exemptus, immunis, bij Kiliaen aan veilig gegeven, even juist op veil (te koop) als op veilig toepasselijk is. Is nu veilig eigenlijk vrijgemaakt, en veil eigenlijk vrij, en zijn de beteekenissen vrij en eigen onderling één en gezamenlijk het grondbegrip van veil, te koop, dan valt er toch waarlijk aan de identiteit van veil (te koop), hetwelk onmiskenbaar een adjektief is, en veil (veilig) niet te twijfelen. Maar dit zijn alle slechts redeneringen. Het zijn redeneringen; maar mij dunkt, het zijn redeneringen met onloochenbare bewijskracht. Doch het zij zoo: men vordert bewijzen. Bewijzen? Al de plaatsen, door Mr. A. Bogaers aangehaald 2), waar veil in den zin van veilig voorkomt, kan ik inroepen, daar ik hier evenmin aan afkapping van den uitgang ig denk, als waar vocht in den zin van vochtig voorkomt. Maar die plaatsen komen bij dichters voor, en | |
[p. 36] | |
hier kan men het er toch nog voor houden, dat veil om den wil der maat voor veilig gebruikt zal zijn. Zoo volge hier dan een voorbeeld van het gebruik van veil voor veilig in proza. Niet te sterk wil ik er op drukken, dat men in de zeventiende eeuw nooit anders sprak dan van veiling van de zee, en niet van veiliging: immers zijn er van de weglating van ig vóór den uitgang ing meer voorbeelden; maar in het Verbaal van de HH. Sommelsdijk en Vosbergen van hun gezantschap in Frankrijk in 1628, lees ik: Engelsche roovers, die de custe daar onveil maeckten 1).
W.G. Brill. |
1)Bij het opslaan mijner
Spraakleer (3de uitg. bl. 191,
192) zie ik, dat ik daar eigenlijk reeds genoeg gezegd heb, om mij, ware het
daar gezegde de aandacht van den Heer Bogaers niet ontgaan, voor de
misduiding fe vrijwaren, tegen welke ik mij hier moet verdedigen.
1)Verbael van de Heeren v.
Sommelsdijk ende Vosbergen van hare extraordinaris
Ambassade aen den Coninck v. Vranckrijck, in de jaren 1628 ende
29. HS. op het Rijksarchief, Fol. r. 330. Dit verslag is voorzeker
gedicteerd door
François van Aerssen zelven, en alzoo
hebben wij daarin het werk van een uitnemend kenner van het gebruik onzer
taal.
|