| |
| |
| |
Zaakregister.
A. voorvoegsel in amechtig 252. |
Aanschouwen en aanschouwing, wat 12, 13, 21. |
aanschouwing eener aanschouwing, wat 12. |
aanschouwing van een woord, wat 13. |
Achtervoegsels. |
aadje, het fransche age 218, 227 - vanwaar de d 219 - de spelling azje reeds in de 17de eeuw beproefd 217 - waarom af te keuren 218 - misschien die van age beter 219. |
age, fransch achtervoegsel doorgaans ontstaan uit het lat. aticus 219. |
de, te en t, die dienen ter vorming van den onvolm. verl. der gelijkvloeijende werkw. zijn hetzelfde achterv., afstamming 222. |
en in stoffelijke bijv. naamw., oudere vorm 64. |
ig, afstamming 236 - beteekenis 236 - gebruik in aardrijkskundig woordenboek en derg. ten onrechte door Bilderdijk afgekeurd 237. |
vorming van vrouwelijke persoonsnamen door middel van de achtervoegsels es, esse, sche, ster 202. |
Aesthetica, wat 183. |
Afleiding van |
aamechtig, amechtig 247 v. 251. |
aamborstig 247 v. 259. |
beetings 160. |
berste, borste (gebrek) 255, 256, 258. |
ceedse 226. |
Fransche titel 259 v. |
gas 261 v. |
generen 156. |
genezen 157. |
kuipen, kuiperij 265 v. |
kwellen 152. |
leeren 160. |
leiden 158. |
neigen 158, 169. |
neus, niezen 157. |
sprengen, sprenkelen 154. |
steiger 159. |
uitbundig 273 v. |
vaak 278 v. |
vellen 161. |
verweend 128 v. |
voeren 158. |
vooroordeel 238. |
wekken 161. |
wenden 153, 154. |
zenden 154, 155. |
zoogen 161. |
de afleiding is soms toevallig en steunt op geene redelijke gronden 263, 266. |
afleid. der stoffelijke bijv. naamw. 59 v. |
affeid. der causativa 151 v. |
benamingen van zedelijke hoedanigheden en handelingen, afgeleid van ligchaamsdeelen 187, 273. |
Arabische woorden, door ons overgenomen 172. |
|
Barbarismen, zie Gallicismen, Germanismen en Latinismen. |
Begrip, wat 13, 14. |
vorming der begrippen 14. |
Beteekenis der woorden, wat 15. |
oorspronkelijke beteekenis van amechtig 251. |
gebreken, ww. 255. |
gebersten, ww. 256. |
genezen 157. |
kwellen 153. |
lijden 169. |
neigen 159. |
sprengen, sprenkelen 155. |
uitbundig 276. |
voeren 158. |
wenden 154. |
zenden 156. |
| |
| |
Betrekkelijk voornaamw., gebruik van dewelke afgekeurd 176. |
Bijvoegelijke naamwoorden. |
stoffelijke, begrip 49 - praedicatief gebruikt 49, 61 - oorspronkelijk verbuigbaar 54, 60, 62, 63, 64 - zijn geene zwakke genitieven 56, 57. |
vorm der stoff. bijv. naamw. in het Goth. 59, Oud Hoogd. 61, Angels. 62, Oud Saks. 63, Oud Noordsch 63, Oud Friesch 63, Boheemsch 71, Grieksch 71, Latijn 71, Poolsch 71, Sanskrit 70. |
Bijzinnen. |
Hypothetische, hoe te onderkennen 164. |
Concessieve verschillen van hypothetische 165. |
|
C. gebruik in het Middeln. 98. |
Categorische zinnen, hoe te onderkennen 164. |
Causatieve werkwoorden. begrip 447. |
zijn afgeleid en zwak 148 - opgaaf van de Nederl. causativa 148 - vorming der causativa in het Goth. 149 - tweeledige wet voor de vorming onzer causativa 150. |
Ck, gebruik in het Mnl. 99. |
Concessieve bijzinnen, zie Bijzinnen. |
|
D' meer in poëzij dan in proza te gebruiken 116 v. 118, 119. |
De lidw., oorspronkelijk het voornw. die 118. |
Definities, nut 26. |
Diensten, die de onderscheidene soorten van woorden bij de mededeeling der gedachten bewijzen 22. |
Dies als genit. partit. gebruikt 89. |
|
E. oudtijds teeken van de verlenging van klinkers 93. - Scherp en zacht 94. |
Ecthlipsis van d, in het begin der 14de eeuw nog onbekend 251. |
Eenvoudigheid van den stijl 179. |
Ei en ey, 95. |
Encliticae in het Mnl. 98. |
Er, genit. plural. partit. 87, 88 - adverbium van plaats voor daar 89. |
|
Factitieve werkwoorden, zie Causatieve. |
Figuurlijke uitdrukkingen, soms nadeelig 25. |
Frequentatieven. |
Het primitief van sidderen nog niet ontdekt 242. |
|
Gallicismen bij Van der Palm 181, 184, 206. |
Gebiedende wijs, zie Imperatief. |
Genitief. |
attributieve gen., wat 18 - zwakke genit. in het Goth. 58, Oud Hoogd. 61, Angels. 62, Oud Saks. 63, Oud Noordsch 63, Oud Friesch 63 - genit. partit. bij veel, vele 84, 86, 309. |
bij wat, iets, genoeg, luttel, iemand, meer, weinig 85. |
Gedachte en hare deelen 16. |
Germanismen. |
aanstalte 172. |
begeestering 35. |
belichting 37. |
bestemmen 174. |
betrachten 174. |
daarstellen 175. |
geestachtig 37. |
heengereden 36. |
heerscher 37. |
inwerking 36. |
onbeteekenend 37. |
onbevangen 35. |
plantenkunde 36. |
roep 37. |
rondom 37. |
schadevreugd 205. |
spinnerin 37. |
toeverzigt 207. |
uitsporen 209. |
verstolen 211. |
Gewoonten 31, 40, 42. |
Gh, gebruik 101. |
Grammatica, de voorwerpen harer beschouwing 5. |
|
Hyperbole. |
voorbeelden. zee, oceaan 215. |
Hypothetische bijzinnen, zie Bijzinnen. |
|
Ie, oorspronkelijke uitspraak 93. |
Interjecties, zie Tusschenwerpsels. |
Imperatieven zijn uitdrukkingen van volledige gedachten 16. |
IJ. uitspraak 93 - gebruik in het Mnl. 96. |
|
K. gebruik in het Mnl. 99. |
Klemtoon, werking 260. - waarom hij valt op de tweede lettergreep van vooroordeel 239. |
Kunsttermen, wat 11. |
|
Landnamen. vorming van sommige 57. |
Latinismen. |
verkeerd gebruik van weinig 213. |
verkeerd gebruik van deze en die 36. |
| |
| |
Letter, dubbele beteekenis van het woord, (letterklank en letterteeken) 7. |
Letterkunde, omvang en verdeeling 195. |
Litotes, gebruik 191. |
|
Mededeeling der gedachten, hoe 21 v. |
Medeklinkers, gebruik in het Mnl. 97. |
Meervoud. |
meervoudige woorden als enkelv. gebezigd 57 - gebruik van asch in het meerv. 173. |
Metathesis. |
les, omzetttng van sel in dekles, hengles, scheples, zageles 108. |
Metusiastica, zie Bijv. naamw. |
Moedertaal, het levensbeginsel der nationaliteit 2. |
|
Naamval, tweede, zie Genitief. |
|
O. zacht en scherp 95. |
de open o in de gesloten o veranderd 223. |
Overdragtige spreekwijzen verkrijgen soms het burgerrecht van eigenlijke 202. |
Oorzakelijke werkw. Zie Causativa. |
Overgang van de eene conjugatie in de andere bij wekken 161 en zenden 155. |
Overnoeming, voorbeeld. 183. |
Onverbuigbaarheid der woorden, soms een uitvloeisel van hunnen vorm 53. |
oorzaak van de onverb. der stoffelijke bijv. naamw. 54. |
|
P, veranderd in ch 223. |
Praefixen, zie voorvoegsels. |
|
Qu, gebruik in het Mnl. 99. |
|
R, had oudtijds tweederlei vorm 100. |
R, soms uit s ontstaan 156. |
|
S, had oudtijds tweederlei vorm 99. |
de lange en de korte s 100. |
enclitisch gebruikt in het Mnl. een genit. partitiv. 89. |
Soortbegrip, wat 14. |
Spellen, wat 67. |
Spelling van het Mnl. 91. |
amechtig voor aamechtig 254. |
gas, gasmeter, niet gaz, gazometer 265. |
zoogen voor zogen 163. |
van het achtervoegsel aadje 218, 219. |
Spraak, dubbele dienst 21. |
Spraakgeluid, wat 9. |
Spreekw. moeten niet woordelijk uitgelegd worden 174. |
Spreekwijzen. |
verklaring van |
hagendeveld 78, 308 v. |
helsche koude 123. |
man en maagd 72, 308. |
moeder alleen, - een, 126. |
moederlijk alleen 127. |
moedernaakt 126. |
moederziel alleen 125. |
ter goeder trouw, ter goeder uur 141. |
ten mijnen huize, ter dezer plaatse af te keuren 145. |
dit doet in dezen niets af 145. |
Stoffelijke bijv. naamw. zie Bijv. naamw. |
Suffixen, zie Achtervoegsels. |
Synoniemen. |
eigenbelang, baatzucht, hebzucht, inhaligheid 173. |
gek, zot, narrig 181. |
gierigheid, vrekheid, geldzucht 184. |
hopen, wenschen 189. |
kinderlijk, kinderachtig 191. |
krankzinnig, zinneloos 193. |
menschenkennis, menschkunde 197. |
onbezorgdheid, zorgeloosheid 199. |
verdorren, verwelken 209. |
verbleeken, verkleuren, verschieten 210. |
opeten, verslinden (figuurl.) 210. |
verzorgen, bezorgen 212. |
|
Taal, hooge waarde 1, 21. |
Toonlooze klinkers 68. |
Ts, oorsprong in vreemde woorden, als rots, koets 219. |
Tusschenwerpsels zijn uitdrukkingen van geheele gedachten 17. |
|
U wordt in den regel niet door vloeijende letters gevolgd 274, 275. |
Uitstooting, zie Ecthlipsis. |
|
Veel, oudt, steeds vele, regeerde den genitief 84. |
Verkeerd gebruik van |
deze en die 36. |
als 37. |
eenen accusativus bij gelden 37. |
mogen 41. |
lommer 196. |
Verouderde uitdrukkingen verklaard tabak drinken 120, 224. |
in hand gaan 228-229. |
Versificatie in het Mnl. 91. |
Verwisseling. |
wat te denken van de verwisseling van m en ng 254. |
verw. van a, e en o voor r 257. |
| |
| |
van o en u 275. |
van p en ch 223. |
Vocaalspelling in het Mnl. 93, 95. |
Vocatieven zijn uitdrukkingen van geheele gedachten 17. |
Voornaamwoorden. |
gebruik van het, dit, dat, wat ter aanduiding van allerlei begrippen 146. |
Voorstelling, wat 72. |
door een woord vervangen 19, 20. |
door een woord opgewekt 21. |
Voorvoegsels. |
a in amechtig 252. |
voor heeft in vooroordeel zijne kracht verloren 239. |
|
W, hoe oudtijds geschreven 99. |
Werkwoorden. |
Oorzakelijke werkw. zie Causatieve. |
oudere vorm der ww. van de 2de klasse 153. |
waarin de ongelijkvloeijendheid bestaat 222. |
waarin de gelijkvloeijendheid bestaat 222. |
tot welke klasse die behooren, welke van beide soorten één kenmerk bezitten 222, 223. |
regelmatig of onregelmatig, tweederlei beginsel om dit te bepalen 232. - hoeveel onregelmatige volgens ieder beginsel 235 - hoeveel onregelmatige in iedere klasse 234. - sommige afwijkingen oudtijds geheel in den regel 235. |
Woorden. |
oudere definities van een woord 6, 7, 8. |
nieuwere definities van een woord 8, 9. |
begrip van een woord 9, 13, 17, 19. |
verkeerd begrip van een woord 20. |
diensten, welke de woorden bewijzen 13, 17, 20, 21. |
woorden, noodig om te denken 19. |
woorden, beteekenen voorstellingen, geene voorwerpen, hoedanigheden of werkingen 22-25. |
noodzakelijkheid eener juiste kennis van het wezen der woorden 26. |
een woord blijft hetzelfde, als het een buigingsuitgang bekomt 53. |
een woord gaat in een ander over door afleiding 53. |
wanneer een woord tegelijk twee buigingsuitgangen kan hebben en wanneer niet 55. |
een woord verandert niet van beteekenis, wanneer de betrekkingen veranderen, in welke het voorkomt 231 v. |
wanneer de beteekenis van een woord voor een bijzonderen persoon verandert 232. |
|
Z. in het Mnl. zelden gebruikt 99. |
Zamenstelling. |
wanneer niet mogelijk 231, 232. |
niet mogelijk bij mijns gelijke enz. 232. |
|
|