Suriname. Jaarboekje voor het jaar 1857

[p. 21]

N^o. 4. Publicatie van 26 April 1856,

strekkende om te doen ophouden de afwijkingen van de bepalingen omtrent den vorm en den inhoud der dagvaardingen ter verschijning voor het Geregtshof in burgerlijke zaken.

in naam des konings!

De Generaal-Majoor titulair, Gouverneur der Kolonie Suriname,

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:

Gelet op de voordragt van het Geregtshof, bij missive van 14 Maart 1856, n^o. 7;

Gelet op art. 18 der manier van procederen voor het Geregtshof, art. 5 der Instructie van het Geregtshof (Publicatien van 21/22 Mei 1833, G.B. n^o. 10, en van 22 Maart 1843, G.B. n^o. 2), art. 1, 16 en 18 der Instructie voor den Exploicteur bij het Geregtshof (Publicatie van 28 November en 15 December 1828, G.B. n^o. 24);

In overweging hebbende genomen de noodzakelijkheid om te doen ophouden de afwijkingen van de bepalingen omtrent den vorm en den inhoud der dagvaardingen ter verschijning voor het Geregtshof in burgerlijke zaken;

[p. 22]

Den Kolonialen Raad gehoord;

Heeft goedgevonden en verstaan:

De navolgende bepalingen te herinneren, opdat daarvan niet verder worde afgeweken:

Art. 1.

Het doen van alle dagvaardingen ter verschijning voor het Geregtshof in burgerlijke zaken, is en blijft opgedragen aan den Exploicteur bij het Geregtshof of zijne Substituten, overeenkomstig art. 18 der Manier van procederen voor den Hove, en art. 1 der Instructie voor den Exploicteur, met uitzondering alleen van de oproepingen van partijen ter comparitie voor den Commissaris uit het Geregtshof, ten einde op aan den Hove ingediende rekesten te worden gehoord, en van de oproepingen van partij of deszelfs Procureur, tot het gevraagde recollement van verklaringen van getuigen, in art. 34 der Manier van procederen voor het Geregtshof bedoeld, welke laatste oproepingen aan den Deurwaarder bij het Geregtshof, overeenkomstig zijne instructie, blijven toevertrouwd.

Art. 2.

Onverminderd het vereischte van mandament of appointement van het Geregtshof of diens Commissaris, in de gevallen in welke dit volgens het in deze Kolonie van kracht zijnde regt wordt gevorderd, moeten overigens de dagvaardingen voor het Geregtshof geschieden door den Exploicteur of zijne Substituten, zonder eenig bevel van den President van het Geregtshof, met uitzondering alleen van de dagvaardingen in geval van hooger beroep van vonnissen van het

[p. 23]

Collegie van Kleine Zaken, ten aanzien van welke naar art. 4 dezer Publicatie wordt verwezen.

Art. 3.

De dagvaardingen en verdere Exploieten door den Exploicteur of zijne Substituten te verrigten, moeten, naar gelang van derzelver onderwerp, worden ingerigt naar de voorschriften van art. 18 der Instructie voor den Exploicteur.

Art. 4.

Art. 16 der Instructie voor den Exploicteur heeft alleen betrekking op bevelen van dagbepaling door den President gegeven, en op krachtens dezelve gedaan wordende dagvaardingen, in geval van hooger beroep van vonnissen van het Collegie van Kleine Zaken, zoo als die bij art. 26 van het Reglement voor de Regtbank van Kleine Zaken, Bijlage tot de Publicatie van 21 Julij 1828, G.B. n^o. 3, en art. 1 der Publicatie van 21/23 December 1830, G.B. n^o. 17, worden bedoeld.

En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd, en in het Gouvernementsblad geïnsereerd.

Paramaribo, den 26sten April 1856.

C.P. SCHIMPF.

Ter ordonnantie van den Gouverneur,

De waarn. Gouvernements-Secretaris,

E.A. van EMDEN.

Gepubliceerd den 2den Mei 1856.

De waarn. Gouvernements-Secretaris,

E.A. van EMDEN.