| |
| |
| |
De muzijkkamer.
Eene concertante uit ‘la Muette de Portici’.)
Kent gij dat gevoel, dat ons betoovert, en, als het ware, ons zelve en het ons omringende doet vergeten? die oogenblikken van verrukking, waarin men slechts een zieleleven leidt? Een leven, dat ons geheel bedwelmt, dat ons geboeid houdt, onzen geest van de aarde losrukt, en als op arendsvleugelen naar hooger spheren verplaatst, terwijl de gedachten onbelemmerd rondwaren, en de verbeelding den lossen teugel viert?
De Goddelijke muzijk alleen kan ons die oogenblikken van zelfbegoocheling schenken! - Heerlijke muzijk - stemme Gods op aarde, hoe lief heb ik u!....
Trillend voelt men de melodiën in het diepste der ziel indringen, en dáár met hare droefgeestige harmoniën zich oplossen in een ongekend gevoel, - een gevoel, dat ons beheerscht, en reinere denkbeelden in ons doet ontwaken. De geest is alsdan verhelderd, - de ziel baadt zich in zuiver genot. Gelijk de morgenkoelte haren verfrisschenden adem
| |
| |
door het geboomte doet ruischen, en door het heen en weêr wiegelen zijner takken, de zachtste klaagtoonen ontlokt, zoo ook ruischt er eene stemme in onze ziel, welke ons edeler gewaarwordingen schenkt, - onzen geest van zijne kluisters ontheft, en, onder de zachtste aandoeningen, in een leven verplaatst, zoo zegenrijk, vol genot en zalige vervoering, dat een mijmerend, droefgeestig gevoel daardoor bij ons wordt opgewekt, en tranen ons ontvallen. Het droefgeestige dier aandoeningen is niet te min als eene dier hersenschimmen, welke, bij eene ongekende bekoorlijkheid, elke snaar in ons binnenste treffen, en al onze zenuwen geweldig beroeren. Als wezenloos starende, blijft men aan eene en dezelfde plaats geboeid, en terwijl men werktuigelijk rondom zich waart, smaakt men een leven vol genietingen,... onberekenbaar van waarde,... het toppunt zijner wenschen! Het zijn de zoete en wegslepende toonen der muzijk, die deze reine genietingen, die kiem des levens, in ons doen ontwaken.... en vaak lispelt ons eene zachte, liefelijke stemme toe: ‘Gij zijt, o mensch! tot edeler doeleinde geschapen; eene hoogere magt verhief u boven dit gewone, aardsche leven, en edeler, zuiverder gevoelens, de waarachtige kenmerken van onze verwantschap met God - zijn u weggelegd! Betoon u waardig, naar Zijn heilig beeld geschapen te zijn - verdoof het opregte berouw over uwe zondige ondankbaarheid niet; stort vrij uwe tranen daarover; doe uwe stille verzuchtingen demoedig stijgen naar den troon des Allerhoogsten; poog liefde te betrachten; wees liefde.... Gods kind! Dat uw geestdrift met al haren gloed blake voor den Schepper aller
| |
| |
dingen, en uw gevoel zich ook jegens uwe medestervelingen openbare!...’
Ziedaar, wat ik gevoelde, toen ik, op eenen Zondagmorgen, in de muzijkkamer van mijnen vriend G.. gezeten, in de verrukkelijkste overdenkingen verdiept was, terwijl mijn gemoed deze opwekkende gewaarwordingen genoot.
Het moge eene dwaasheid zijn of niet, maar de dag des Heeren komt mij geheel anders voor, dan de overige dagen der week, deze Zondag nogtans, had voor mij iets ongewoon bekoorlijks, - de natuur zelve scheen van haren arbeid te rusten, het licht der zon kwam mij veel helderder voor. De vogelen huppelden, dartelende en tjilpende, van tak tot tak, alsof ook zij juichende den dag des Heeren wilden vieren Kortom, alles was in harmonie! buiten zoowel als binnen, de blik uit het geopende venster, op den smaakvol aangelegden tuin, bood een heerlijk schouwspel aan, - zacht bewogen zich blad en bloem, heerlijk gekleurd door de schitterende zonnestralen van het Tropisch gewest, - scherp teekenden zich de schaduwen onder het geboomte, en schenen de vermoeiden tot rusten te noodigen Hoe treffend verkondigde dit alles Gods grootheid en almagt, - hoe noopte het tot aanbidding en bewondering - Doch nu een blik in de kamer zelve, alwaar de streelendste melodien weêrgalmden, ook daar stemde alles tot vrede en genot. Harmonie heerschte in al het aanwezige, - een enkele blik in het ronde geslagen, schonk de overtuiging, dat de bewonet van dit vertrek, verfijnde smaak en liefde tot kunsten en wetenschappen bezit, - de meubelen waren rijk maar eenvoudig, en niet
| |
| |
overtollig; de wanden prijkten met beeldtenissen van door hunne talenten uitmuntende mannen en vrouwen; busten van goden en kunstenaars vertoonden zich hier en daar aan het opmerkzaam oog. Boven de prachtige piano stond de fraai gegoten buste van Apollo; tegenover het beeld van den Muzengod vertoonde zich de kunstig gewerkte beeldtenis van Beethoven, op een muzijkkastje geplaatst, als de stoute volgeling van den grooten Muzengod, en als beschermheer van den inhoud der kast.
Voor het muzijkinstrument was een bevallig jong meisje gezeten, Brigetta geheeten; zij was niet schoon, maar zag er beminnelijk uit, en uit hare donkere oogen straalden gevoel en zachtheid; haar zwart en glanzig haar was met zorg opgemaakt, en het wit mousselinen kleedje, dat haar tooide, getuigde van eenvoud en smaak.
Naast haar, stond mijn vriend G...., voor een muzijklessenaar; hij begeleidde het liefelijke spel der jeugdige pianiste met zijn voortreffelijk vioolspel, en vormde het tot een verrukkelijk geheel. Het stuk, door hem verkozen, was uit de bekende opera: la Muette de Portici. - Wie kent dit meesterstuk van den onsterfelijken componist niet?.... Muzijk, die mij beurtelings opwekte en ter neêrsloeg, - die mij nu in bewondering opgetogen deed zijn, en dan sidderen deed van gevoel.... Den ongevoeligen komt welligt een glimlach van minachting op het gelaat, bij de gedachte, dat een man van gevoel weent, bij het hooren van muzijk.... lach vrij, en laat mij het gevoel!.... Ik beklaag u van ganscher harte. Gij kent geen zuiver genot, - uw gevoel
| |
| |
is dood, dood als het graf! Ik beklaag u te meer, daar ik den invloed en de kracht der muzijk ken, en hoogschat. Heerlijke muzijk, stemme Gods! hoe lief heb ik u!....
Mijne verbeelding voerde mij terug naar de geliefde vrienden mijner jeugd, naar die plaatsen, waar wij in onbezonnenheid dartelden van levensvreugde. Ook toen zagen wij die zelfde Muette de Portici opvoeten. - Toen schaamden wij ons de tranen, die onwillekeurig onze oogen bevochtigden, thans bloos ik bij de gedachte aan die schaamte.
Eene aaneenschakeling van gebeurtenissen vertoonde zich aan mijnen geest - door de herinnering aan vervlogene dagen. - Eene sombere wolk overtoog mijn nog jeugdig voorhoofd, onwillekeurig vestigde ik mijne oogen op de concerterenden. - Zij waren juist aan het gebed genaderd, - treffend schitterde hier de vioolpartij - liefelijk de accoorden der piano. - ‘Zou ook hij, zou ook zij bidden?’ vroeg ik mijzelven af - ‘En zoo zij in het bidden verdiept zijn, verhoor dan hunne bede. Hemelsche Vader!....’ vervolgde ik, ‘zij hebben Uwe hulpe en sterkte noodig.... beproeving, zwaar te dragen, valt ook hun ten deel.’ - Welligt dacht hij aan dien geliefden zoon, die verre van hem verwijderd leeft. Hoe dikwerf verkwikte hij, in ditzelfde vertrek, niet het vaderhart, door zijn voortreffelijk vioolspel. Welke verrukkelijke toonen wist ook hij het instrument te ontlokken. Dan gevoelde mijn vriend, met zijnen vatbaren geest, meer dan mijne zwakke pen unmer zal kunnen wedergeven Welligt vormde hij toen plannen voor de toekomst, en doorliep hij de naderende jaren.
| |
| |
Edele jongeling, vriend mijner vroegste jeugd, uw beeld verrees met de helderste kleuren van vroegere dagen voor mijnen geest, - de kleine genietingen, - de minste teleurstellingen teekenden zich scherp af. - De herinneringen daaraan waren droefgeestig, en toch verkwikten zij mij.
Het is zoo zoet, geheel overgegeven te zijn aan het wakende droomen: wanneer de geest, in eene zachte spanning, door den spiegel der gedachte de beelden zacht weerkaatst ziet; - wanneer elk beeld zich duidelijk afteekent, en ons de kleinste bijzonderheden vertoont.
Van den oudsten zoon dwaalden mijne gedachten tot den jongsten.
Wat belooft hij niet eenmaal, hoewel hij ook verre van het ouderlijk huis verwijderd leeft; tallooze malen bragt ook hij, uit dezelfde piano, de welluidendste toonen voort.
Met zijnen immer vrolijken lach, wist hij de rimpels van 's vaders voorhoofd te doen verdwijnen. Hoe verre ook verwijderd, wijdt hij hem ook thans nog, vol kinderlijke liefde, zijne gedachten. - Ik zie hem nog voor mij, joelende van vreugde. - Menige kleine berisping, die zijne lippen wilde ontvallen, wist hij te weerhouden. Dartelende en schalks, wist hij zijne belangen voor te dragen, en bewust van zijne zegepraal, wachtte hij naauwelijks het antwoord af, om zijn voornemen ten uitvoer te brengen. - Zal hij in hem eenmaal zijne zorgen beloond zien? - Heeft hij voor beide gebeden? Heeft zijne gedachte toen het verledene en het toekomende als met éénen greep te zamen gevat.... Straalde er toen hoop in zijne ziel, op eene helderder toekomst?... God bevestige die hope.....
| |
| |
Van den zwaar beproefden vioolspeler dwaalden mijne gedachten op de jeugdige pianiste, die de fijn gevormde vingers met bevalligheid los over de toetsen heen deed glijden, en eene reeks van gedachten, haar betreffende, verdrongen mijne vorige gewaarwordingen. Verdiept in herinneringen, stelde ik mij haar eenige jaren vroeger voor, in het klein en nederig huisje, omringd door een aantal jongere broeders en zusters. Zij was de ziel en de troost van allen, en stond de oudere zuster, die door haar talent in aller behoefte voorzag, krachtig nabij; hare zorg en haar beleid wisten de verdiende penningen zoodanig aan te wenden, dat kommer en gebrek nooit den drempel overschreden, en in het overige van haren tijd, woekerde zij, met hare talenten, om den jongeren broeders en zusters het noodige onderrigt te geven. Hoe menigwerf werd ik genoopt, hare liefde en opoffering te bewonderen. Met welk eene trouwe zorg verpleegde zij die doodelijk kranke zuster, - geene moeite of nachtwake was haar te zwaar; - hoe angstig bespiedde zij elke beweging, elke ademhaling der lijderes; - hoe ongekunsteld was hare blijdschap, toen hare zorgen beloond werden, door het langzaam toenemende herstel der kranke.
Nog zie ik hen allen voor mij, in het eenvoudig gemeubelde vertrek, grootendeels rondom de tafel gezeten, aan het hoofd den zoo geeerden en aangebeden huisvader, de kleinen onledig met leeren en spelen. Brigetta voor de eenvoudige en ouderwetsche piano, het zingen harer oudere zuster accompagnerende.
Vrolijkheid heerschte steeds onder het ouderlijke dak - de
| |
| |
aanzienlijkste ingezetenen overschreden den eenvoudigen drempel, waar kunst en beschaving hare zetels hadden gevestigd.
Door het huwelijk van twee harer zusters, werd het gezin weldra verkleind. Brigetta zag zich geroepen, de steun der overigen te worden. Haar talent en haar ijver schonken haar daartoe de gelegenheid. Zij werd door allen aangebeden, geprezen en geroemd. Het zalige genot des levens lachte haar toe. En nu! waar zijn die gelukkige dagen?....
Thans bemint zij, en wordt wederkeerig bemind, en de jongeling, dien zij lief heeft, is die liefde volkomen waardig. Zij gevoelde zich gelukkig, en droomde van eene blijde toekomst. Zij waande, het grootste heil verkregen te hebben, en spiegelde zich, door eenen gelukkigen echt, het vrolijkste en heilrijkste leven. Het toppunt aller wenschen geloofde zij bereikt te hebben; doch, helaas! zij zag zich eensklaps in de diepste ellende gestort.
Geene klagt ontsnapte haren geprangden boezem; - zij weet, als vrouw, haar harteleed, voor het oog der wereld, in de diepste schuilhoeken harer ziel te verbergen. - Vreeselijk is haar lijden, - zij lijdt, zoo als de vrouw slechts lijden kan. - Smeekend rigt zij hare bede tot hare ouders. - Zielroerend vraagt zij hen om hunne toestemming tot eene vereeniging met hem, dien zij zoo innig, ja boven alles lief heeft.
Doch te vergeefs; eene vooringenomenheid had een dijk opgeworpen, die kinderlijke liefde en kindertrouw niet schijnen te kunnen slechten. - Stort vrij uwe tranen; zij bekoelen het hart. - Geduld en eerbiedig zwijgen, zullen een- | |
| |
maal zegevieren. Eens zullen, van dezelfde lippen, die u thans grieven, de beden voor uw geluk, ten hemel rijzen. - Eens toch wordt de blinddoek voor 's menschen oog weggerukt, en wezen en schijn in het ware licht geplaatst. - Thans beklaag ik u. - Uwe diep geschokte ziel heeft zonder twijfel een zwaren strijd te strijden.
In gelukkiger dagen, hebt gij, met blijdere gedachten vervuld, deze zelfde piano vol dartelheid en levenslust bespeeld, en mij geboeid door uw voortreffelijk spel; - toen leefdet gij in ongestoorde vreugde voort. - En thans!.... Wie kan de diepte van uw lijden peilen? God geve u kracht en moed tot den zwaren strijd!....
De muzijk hield op. - De herinneringen hadden mij sterk aangegrepen. - Ik was door mijn gevoel geheel weggesleept. Ik had haar moed willen inspreken, en willen toevoegen: ‘Volhard in het strijden, het einde zal welligt vrede zijn!...’ doch mijne tong weigerde mij hare dienst, ik kon niet spreken. - Overstelpt van aandoeningen verliet ik het vertrek; en bad voor haar en voor mijnen vriend. - Ja, voor beiden.
Paramaribo, October 1835.
E.S.
|
|