Het Metrieke Stelsel.
Van het oogenblik af dat de volken ruilhandel begonnen te drijven, vindt men bij hen ook reeds sporen van maten en gewichten.
Aanvankelijk golden daarvoor deelen van het lichaam en voorwerpen van algemeen gebruik, [b.v. palm, voet, duim, zak, ton, enz] maar al heel spoedig kreeg men behoefte aan een eenigszins geordend stelsel van maten.
Zoo werd bij de Arabieren de dikte van een kameelhaar als eenheid aangenomen, terwijl de Romeinen een voet = 4 palmen = 12 duimen = 16 vingers stelden.
In de loop der jaren begon men echter de bezwaren te ondervinden aan dergelijke veranderlijke maten verbonden en men begon te streven naar een eenheid die altijd standvastig zou zijn.
Hieraan dankt het metrieke stelsel zijn ontstaan.
De Fransche nationale vergadering besloot in 1791 tot de aanneming van een voor alle volkeren passend stelsel van maten en gewichten.
De Parijsche Academie stelde toen als grondslag der lengte eenheid voor, de lengte van een vierde deel van den meridiaan en wel van het quadrant tusschen den Evenaar en de Noordpool; het tienmillioenste deel van dit quadrant werd Meter genoemd en aangenomen als basis van het metrieke stelsel.
Het Metrieke stelsel werd in Nederland ingevoerd bij wet van 7 April 1869, en in Curaçao in 1874.
In Ned. Indië werd dit stelsel sedert 1838 aangenomen, doch tot nu toe niet algemeen ingevoerd.
Behalve in Nederland is het Metrieke stelsel aangenomen in bijna alle landen van Europa [uitgezonderd Rusland, Groot Britanië en Montenegro], in de koloniën van deze rijken, in Turkije, Egypte, in Mexico en in geheel Zuid Amerika [behalve in Br. Guyana en Paraguay], terwijl het gebruik der metrieke maten is toegestaan in Groot Britanië sinds 1864, in de Ver. Staten van Noord-Amerika sedert 1866, terwijl het in Rusland verplichtend is voor spoorwegen en douane.
In 1890 bepaalde de President van de Vereenigde Staten dat bij de douane uitsluitend Metrieke maten en gewichten mogen worden gebruikt.
In Suriname werd het ingevoerd bij K.B. van 15 Maart 1871 No. 22 G.B. No. 3.
Bij verordeningen van 30 December 1916 [G.B. 1917 Nos. 78 en 79] werden de voorschriften in hoofdzaak met het oog op den ijk, gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de Nederlandsche. Deze verordeningen zijn echter eerst 1 Januari 1922 in werking gebracht, [G.B. 1921 Nos, 34 en 35], terwijl bij G.B. No. 36/38 uitvoeringsvoorschriften zijn gegeven.