De Vraagbaak. Almanak voor Suriname 1920
(1919)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdArt. 1.Onder den naam van inkomstenbelasting wordt eene belasting geheven:
| |||||
[pagina 182]
| |||||
| |||||
Art. 4.§ 1. De belasting is verschuldigd naar de som der jaarlijksche inkomsten voorzoover bestaande uit:
Onder jaarlijksche inkomsten is mede begrepen de huurwaarde van de door den belastingschuldige bewoonde woning en in gebruik zijnde erven, voor zooverre het daarvan het genot heeft krachtens eigendom of ander zakelijk recht. § 2. Onder de som der jaarlijksche inkomsten wordt verstaan het zuiver bedrag daarvan, na aftrek der geleden verliezen, een en ander opgevat en berekend naar de bepalingen dezer verordening. § 3. Ter berekening van dit zuiver bedrag en in daartoe leidende gevallen van het geleden verlies worden de | |||||
[pagina 183]
| |||||
in § 1 bedoelde inkomsten, voor zooverre bij hare berekening ter deze zake nog geen aftrek heeft plaatst gevonden, verminderd met: a. de betaalde rente van schulden, voor zooverre de voldoening der rente ten laste van den belastingschuldige is; b. verliezen in de uitoefening van bedrijf of beroep ontstaan uit belegging van kapitaal in fondsen, goederen of ondernemingen; c. kosten van onderhoud en herstelling in den vorigen staat van onroerende goederen en van uitsluitend ten behoeve van het bedrijf, beroep of de onderneming gebezigde zaken; d. loonen, vrachten, assurantiepenningen en alle andere verdere kosten noodzakelijk ter verwerving van het inkomen of ter uitoefening van het bedrijf, beroep, ambt of de onderneming waaruit dat inkomen wordt verkregen; e. pakhuis, kantoor, werkplaats of andere huren voor zoover pakhuis, kantoor, werkplaats of ander gebouw met het eigendom is van den belastingschuldige, noch deze daarvan het vruchtgebruik heeft. Dient het gebouw tevens tot woning van den belastingschuldige of zijn gezin dan wordt daarvan melding gemaakt op de aangifte en wordt de huur die in mindering van het af te trekken bedrag komt, begroot; f. de als onvenhaalbaar afgeschreven schuldvorderingen of gedeelten van schuldvorderingen voor zooverre deze afschrijvingen betrekking hebben op de uitoefening van het bedrijf, beroep of onderneming van den belastingschuldige en door een goed beheer geboden worden; g. winstuitkeeringen aan personen bij den belastingschuldige in dienst voor zijn bedrijf of beroep of ter zake daarvan; h. het jaarlijksch door den belastingschuldige verschuldigde aan lijfrenten, pensioen, gevestigde of altijd durende renten; i. het jaarlijksch bedrag der uitgaven van den belasting schuldige voor wettelijk verschuldigde verstrekkingen aan levensonderhoud, huisvesting, en andere zaken; j. retributie en belastingen drukkende op onroerende goederen en op het bedrijf; deze belasting daaronder niet begrepen; k. kortingen op traktementen en toelagen van ambtenaren wegens verplichte bijd rage voor pensioen; l. premiën voor levensverzekering, voor pensioen of voor lijfrente, doch tot geen hoogere som dan vijf ten | |||||
[pagina 184]
| |||||
honderd van het bedrag der inkomsten, bedoeld in § 2 en in geen geval meer dan f 200-; m. de uitkeeringen op aandeelen in ondernemingen als bedoeld in art. 2 letter B. en C. voorzooverre de vermindering der inkomsten uit dezen hoofde een bedrag van vijf ten honderd van het op de aandeelen gestorte doch nog niet afgeloste kapitaal niet te boven gaat. | |||||
Art. 5.Bij toepassing van art. 4 § 3 komen niet in aanmerking verliezen ontstaan enkel uit belegging van kapitaal in fondsen of goederen anders dan in uitoefening van bedrijf of beroep. Evenmin komen in aanmerking onverschuldigde uitkeeringen, uitgaven tot uitbreiding van bedrijf, beroep of onderneming tot verbetering van gebouwenen dergelijke, tot aflossing van schulden, tot woning en huishouding van den belastingschuldige en zijn gezin, zoomede tot onderhoud en opvoeding van kinderen. | |||||
Art. 6.Voor de toepassing van het in art. 4 bepaalde worden: § 1. vaste traktementen en alle andere voor bepaalden en onbepaalden tijd vastgestelde inkomsten, berekend naar het jaarlijksch bedrag bij den aanvang van het belastingjaar of bij lateren aanvang van belastingplichtigheid op het tijdstip van den aanvang; § 2. inkomsten wegens tijdelijke werkzaamheden zoomede alle toevallige baten, ook die ontstaan, door verandering gedurende den loop van het belastingjaar van de in § 1 bedoelde vaste inkomsten, alsmede schenkingen als bedoeld in art. 1706 van het B.W., worden gebracht onder de inkomsten van het belastingjaar volgende op dat, waarin zij zijn ontvangen. Legaten, erfenissen en schenkingen behalve die bedoeld in art. 1706 van het B.W., zoomede kapitaaluitkeeringen krachtens overeenkomst van verzekering worden echter als kapitaal en alleen de daarvan genoten renten als inkomsten gerekend: § 3. alle overige inkomsten berekend naar die over het laatste verloopen kalenderjaar. Zijn ze verkregen uit een bedrijf enz. nog geen jaar door den belastingschuldige in de kolonie uitgeoefend, dan wordt de jaarlijksche winst of belooning begroot. Bloote verandering in den vorm, den omvang of den naam van een bedrijf of beroep, bevordering of benoeming tot een ander ambt of eene andere waardigheid, betrekking | |||||
[pagina 185]
| |||||
Art. 7.of bediening worden niet geacht, staking, aanvang of aanvaarding te zijn. Van de belasting zijn vrijgesteld zij, wier jaarlijksche inkomsten en, ingeval voor de berekening samenvoeging plaats heeft, wier gezamelijke inkomsten minder dan f 600.- bedragen. De vrijstelling vervalt voor het overige gedeelte van het jaar zoodra de inkomsten, waarnaar de belasting berekend wordt, het in het vorig lid genoemde bedrag overtroffen. | |||||
Art. 8.(Gewijzigd bij Art. 1 van de verordening van 30 Augs. 1916, tot tijdelijke versterking der middelen in 1917, (1918) (G.B. 1917 No. 4) nader bestendigd voor 1920 bij verordening van 29 Jan. 1920 (G.B. No. 15). (Zie aldaar bldz. 189). | |||||
Art. 9.Onder de inkomsten over welke de belasting wordt berekend, zijn voor het hoofd eener echtvereeniging begrepen die der huwelijksgemeenschap en ook de eigen inkomsten der vrouw, tenzij er scheiding van goederen heeft plaats gehad, in welk geval de vrouw afzonderlijk belastingschuldig is. Mede worden onder de inkomsten, over welke de belasting wordt berekend, begrepen die der minderjarige kinderen. | |||||
Art. 10.§ 1. leder die op 1 Januari belastingschuldig is of in den loop van het jaar belastingschuldig wordt is verplicht daarvan aangifte te doen. § 4. Met afwijking van het bepaalde in § 1 geschiedt de aangifte; a. door den wettelijken vertegenwoordiger van den belastingschuldige, wanneer deze het beheer over zijne goederen mist; b. door een der erfgenamen of door den uitvoerder van den uitersten wil, wanneer de belastingschuldige overleden is; c. door een gemachtige, wanneer de Controleur, en in de buiten districten de Districts-Commissaris, daartoe op grond van ziekte of andere beletselen, toestemming heeft verleend. § 5. Ingeval de belastingschuldige het beheer over zijne goederen mist en zijn wettelijke vertegenwoordiger | |||||
[pagina 186]
| |||||
zijne woonplaats buiten de kolonie heeft, heeft er geene aangifte plaats en geschiedt de aanslag ambtshalve ter plaatse waar de belastingschuldige gewoonlijk verblijf houdt. § 7. De aangifte geschiedt te Paramaribo: ten kantore van den Kolonialen Ontvanger en Betaalmeester en in de districten: ten kantore van den Ontvanger der Belastingen aldaar of bij ontstentenis van zulk een ambtenaar en kantore van den Districts Commissaris. § 8. De aangifte heeft plaats: a. vóór den 1sten April voor hen die op 1 Januari belastingschuldig zijn of het vóór 1 Maart d.a.v. worden; b. binnen één maand na den aanvang der belastingschuldigheid door hen, die in den verderen loop van het jaar belastingschuldig worden; c. binnen eén maand na de uitreiking door hen, aan wie namens den controleur is uitgereikt. De Controleur kan van het bepaalde in het vorig lid uitzondering toestaan. | |||||
Art. 11.§ 1. De betaling geschiedt bij de aangifte. § 2. Bij de aangifte kan worden volstaan met betaling van de helft van de belasting, die volgens de aangifte verschuldigd is. § 3. Zij die na ultimo Juli de belasting verschuldigd worden, betalen in elk geval het verschuldigde in eens. | |||||
Art. 12.De aanslagen geschieden voor de belasting, die op 1 Januari verschuldigd is, over het volle belastingjaar en voor de belasting, die in den loop van het jaar verschuldigd wordt, over het nog overige gedeelte van het jaar; gedeelten van maanden voor geheele gerekend. | |||||
Art. 18.§ 3. De betaling van den aanslag indien geene aangifte is gedaan of van het gedeelte van den aanslag dat niet voldaan is bij de aangifte, kan in twee gelijke termijnen geschieden; de eerste termijn moet binnen twee maanden en de tweede binnen vier maanden na de afkondiging van het kohier zijn voldaan. | |||||
Art. 19.Hij, die bezwaar beeft tegen den aanslag, hem uit eigen hoofde of als belastingplichtige voor anderen opgelegd, kan binnen dertig dagen na de afkondiging van het ko- | |||||
[pagina 187]
| |||||
hier een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij den Voorzitter van de Commissie. De Commissie beslist na hem, die het bezwaarschrift heeft ingediend, in de gelegenheid te hebben gesteld zijne bezwaren aan den Voorzitter of in eene vergadering toe te lichten. De beslissing der Commissie wordt met redenen omkleed. Een afschrift der beslissing wordt aan den reclamant toegezonden. | |||||
Art. 20.Hij die bezwaar heeft tegen de beslissing der Commissie over de hoegrootheid van den aanslag kan binnen dertig dagen, nadat hem het afschrift is toegezonden, zelf of door een gemachtigde door het indienen van een met redenen omkleede memorie, in beroep komen bij den Raad, ingesteld krachtens het 1ste lid van art. 22 § 1, die in het hoogste ressort over het bedrag van den aanslag oordeelt. | |||||
Art. 21.Betreft de beslissing der commissie de al of niet belastingplichtigheid, dan geschiedt het beroep op de in het vorig artikel vermelde wijze aan den Gouverneur, die beslist, den Raad van Bestuur gehoord, en zijne beslissing in afschrift mededeelt aan den belanghebbende. | |||||
Art. 22.§ 1. Alvorens de Raad op een beroep uitspraak doet wordt de belastigschuldige in de gelegenheid gesteld om zijne bezwaren toe te lichten. Bij verhindering van den belastingschuldige om zelf te verschijnen, kan diens gemachtigde worden toegelaten. § 4. De Raad is onbevoegd bij zijne uitspraken te letten op bezwaren, die niet aan de Commissie zijn kenbaar gemaakt. De Raad is onbevoegd tot verlaging van den aanslag opgelegd aan hem, die de aangifte, waartoe hij gehouden was, niet heeft gedaan, tenzij de aangeslagene aantoont dat de aanslag te hoog was. § 5. Bij de behandeling zijner zaak kan den aangeslagene worden toegestaan om zijne aangifte te verbeteren. § 6. De Raad is met uitzondering van de gevallen in § 4 van dit artikel omschreven, bevoegd van den voor hem verschenen belastingschuldige onder eede (belofte) de verklaring te vorderen, ‘dat de door hem gedane aan- | |||||
[pagina 188]
| |||||
gifte te goeder trouw en naar zijn beste weten is gedaan, zonder daarbij iets verzwegen te hebben’. In de aldus bevestigde aangifte wordt berust. De aanslag van hen die weigert de verklaring af te leggen of die niet voldoet aan de oproeping wordt niet verlaagd of opgeheven. In geval van ziekte, afwezigheid buiten de kolonie of andere wettige reden van verhindering, kan de Voorzitter toestaan dat de verklaring krachtens eene bijzondere volmacht wordt afgelegd. § 7. Wordt van den belastingschuldige de verklaring niet gevraagd, dan is de Raad bevoegd bij zijne uitspraak een aanslag op te leggen afwijkende van de aangifte, van den aanslag en van de uitspraak der Commissie. | |||||
Art. 24.De aanslag, bij de uitspraak van den Raad op een beroep van den aangeslagene vastgesteld of gehandhaafd wordt verhoogd met:
Van de verhooging is het 1ste lid bedoeld en van de verhoogingen van den aanslag door den Raad vastgesteld, wordt een kohier opgemaakt. De betaling der verhoogingen moet geschieden in één termijn binnen twee maanden na de afkondiging van het kohier. | |||||
Art. 25.Aan hen, wier belastingschuldigheid ophoudt door het verlaten der kolonie in den loop van het dienstjaar, wordt, op hun daartoe strekkend verzoek, restitutie of afschrijving verleend van het bedrag der door hen betaalde of te betalen belasting over zooveel maanden als er na het vertrek in het dienstjaar nog moeten verloopen. | |||||
Art. 26.Bij overlijden van den belastingschuldige gaan diens verplichtingen omtrent betaling op de erfgenamen over. Zij zijn in al hun goederen voor het niet aangezuiverde van den aanslag aansprakelijk, voor zooveel schulden van den inboedel van een overledene te hunnen laste komen Aan de erfgenamen van een overleden belastingschuldi- | |||||
[pagina 189]
| |||||
ge wordt op hun daartoe strekkend verzoek restitutie of inschrijving verleend voor het bedrag van den aanslag naar reden van zooveel maanden alsnog zullen verloopen na de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. | |||||
Art. 27.Aan ben die aantoonen dat het inkomen naar het welk de aanslag is geregeld door het staken van eenig beroep, bedrijf of onderneming of ontslag uit een ambt, waardigheid, bediening of betrekking, of door het ophouden van inkomsten in den loop van het jaar, met meer dan ¼ is verminderd, wordt in verhouding tot de vermindering, restitutie of afschrijving verleend. | |||||
Art. 28.De verzoekschriften in de artikelen 25 tot en met 27 bedoeld, moeten voor den afloop van het dienstjaar bij den Voorzitter der Commissie worden ingediend. | |||||
Art. 29.§ 1. De Administrateur van Financiën beslist - de Commissie gehoord - en zendt een afschrift der beslissing aan hem die het verzoekschrift heeft ingediend. § 2. Hij die bezwaar heeft tegen de beslissing van den Administrateur van Financiën, kan binnen derdig dagen, nadat zij hem is toegezonden, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur. |
|