Wenken voor Kokosnootcultuur.
Voor de zaadnoten neemt men van een overvloedig dragende boom, welke niet te oud en niet te jong mag zijn, 20 tot 30 jaar, de noten van middelbare grootte en wel op het tijdstip, dat deze goed rijp, doch niet overrijp, zijn. In het laatste geval is n.l. het in de noot opgesloten water of de melk bijna geheel geabsorbeerd en mist de jonge spruit daardoor het noodige levenssap. Onrijpe noten hebben natuurlijk geen kiemkracht. Ook dient er voor te worden zorg gedragen, dat de voor zaadnoten uitgezochte vruchten bij den pluk met een koord naar beneden gelaten worden en niet geworpen, waardoor zij min of meer zouden kunnen worden beschadigd.
Daar zulk eene beschadiging zich eerst na maanden door het niet uitloopen vertoont, zijn dan alle tijd en kosten verloren.
Dit is in den regel een harde les bij deze cultuur, dat alle tekortkomingen zich eerst na langen tijd, soms eerst na jaren, openbaren en de tijd dan verstreken is tot verhelpen.
In Indië snijden de inlanders uit de vezelschil twee tegenover elkaar gelegen reepen, welke aan de uiteinden saamgeknoopt een lus vormen. Hiermede wordt de noot aan een boomtak gehangen tot het uitloopen. Dit heeft voor, dat de plaats beschaduwd is en men weinig kans heeft op vernietiging door witte mieren. In het groot is dit niet uit te voeren; dan dient men kweekbedden in gereedheid te brengen voor het ontvangen van de zaadnoten.
Op een daarvoor gunstig gelegen stuk droog land worden deze aangelegd tegen het einde van de regentijd. Een lichte beschutting tegen de zon is wenschelijk, men late dus zoo mogelijk enkele schaduwboomen erom heen staan. De kweekbedden bestaan uit lange gegraven rechtzijdige kuilen van ongeveer twee voet diep, de bodem wordt bestrooid met een flinke laag asch tegen de witte mieren (houtluizen). De noten worden hierin zij aan zij geplaatst, met de drie bijeengelegen oogen naar boven; dat is de plaats waar zich de jonge spruit vertoont. Soms wordt aanbevolen om de noten vóór het in de kweekbedden leggen, een dag of 5 in zoet water te weeken: dit zou het uitloopen vervroegen. Van tijd tot tijd ga men de bedden nauwkeurig na en lette op sporen van insecten of andere vijanden. Na drie of vier maanden verloont zich bij een der oogen de eerste spruit,