| |
Buitengewone inkomstenbelasting 1916
(Oorlogswinstbelasting)
Artikel 1.
§ 1. Onder den naam van buitengewone inkomsten belasting wordt eene belasting geheven van de personen, vennootschappen of lichamen, als bedoeld in art. 1 der Verordening van 29 Augustus 1905 (G.B. No. 64) i zooals zij nader is aangevuld en gewijzigd, wegens de vermeerdering van het belastbaar inkomen, blijkens hunnen aanslag in de inkomstenbelasting over een of meer der belastingjaren 1915, 1916 en 1917, boven het gemiddelde van het belastbaar inkomen, naar hetwelk hun aanslag in die belasting over de belastingjaren 1912, 1913 en 1914 is geregeld, voor zoover die vermeerdering niet het gevolg is van den overgang van verloftraktement in activiteitstraktement.
§ 2. Als belastbaar inkomen, naar hetwelk de aanslag in de inkomstingbelasting over de vorengenoemde jaren is geregeld, geldt, in geval van tijdig ingediend bezwaar tegen den betrokken aanslag, het bij de daarop genomen beslissing vastgesteld of nader vastgesteld belastbaar inkomen.
§ 3. Bij de berekening van de verschuldigde buitengewone inkomstenbelasting wordt de vermeerdering van het belastbaar inkomen over ieder belastingjaren 1915, 1916 en 1917 afzonderlijk vastgesteld.
Het in § 1 bedoelde gemiddeld belastbaar inkomen wordt zoo noodig naar beneden op een geheel veelvoud van f 100.- afgerond.
§ 4. Is de persoon, de vennootschap of het lichaam slechts over een deel van het tijdvak van 1 Januari 1912 tot 31 December 1914 in de inkomstenbelasting aangeslagen, doordien in den loop van dat tijdvak aanvang van belastingplichtigheid in die belasting plaats had, dan wordt het in § 1 bedoelde gemiddeld belastbaar inkomen afgeleid uit het gemiddelde van het belastbaar inkomen, naar hetwelk betrokkene over het gedeelte van dat tijdvak in de inkomstenbelasting is aangeslagen, en waarop dat inkomen volgens § 5 kan worden aangenomen.
§ 5. Is de persoon, de vennootschap of het lichaam niet of slechts over een deel van het tijdvak van 1 Januari 1912 tot 31 December 1914 in de inkomstenbelasting aangeslagen,
| |
| |
doordien voor de regeling van den aanslag voor het overige deel van dat tijdvak het belastbaar inkomen is aangemerkt minder dan het voor betrokkene geldend minimum belastbare bedrag te beloopen, dan wordt voor de berekening van het in § 1 bedoelde gemiddelde het belastbaar inkomen over dit overige deel van het tijdvak op het laagst belastbaar bedrag aangenomen en naar tijdsgelang berekend.
| |
Artikel 2.
§ 1. Van hen, wier belastingplichtigheid in de inkomstenbelasting is aangevangen op of na 1 Januari 1915 zonder dat zij over een of meer gedeelten van het tijdvak van 1 Januari 1912 tot 31 December 1914 belastingplichtig waren, wordt de buitengewone inkomstenbelastig geheven wegens de vermeerdering van het belastbaar inkomen, blijkens hunnen aanslag in de inkomstenbelasting over de belastingjaren 1916 en 1917, boven het belastbaar inkomen bij den aanvang van die belastingplichtigheid.
Beloopt dit inkomen bij dien aanvang minder dan het voor betrokkene geldende minimum belastbare bedrag, dan wordt het voor de berekening van de vermindering van het belastbaar inkomen op het laagst belastbare bedrag aangenomen.
§ 2. Het bepaalde bij § 2 en § 3 van het vorige artikel is ten deze van toepassing.
| |
Artikel 3.
§ 1. De belasting wegens vermeerdering van belastbaar inkomen wordt slechts geheven over het bedrag, waarmede die vermeerdering over eenig jaar de som van f 5000.-te boven gaat. Dat bedrag wordt, zoo noodig, naar beneden op een geheel veelvoud van f 100.- afgerond.
§ 2. De belasting bedraagt twintig procent van het bij de vorige paragraaf bedoelde bedrag.
§ 3. Is de aanslag in de inkomstenbelasting voor de belastingjaren 1915, 1916 of 1917 naar tijdsgelang berekend, dan wordt ook de aanslag in de belasting wegens vermeerdering van belastbaar inkomen over het overeenkomstige belastingjaar slechts over zooveel twaalfde gedeelte van den voljaarschen aanslag berekend als het aantal maanden beloopt, waarover de eerstgenoemde aanslag is berekend.
| |
Art. 4.
§ 1. De aanslagen in de buitengewone inkomstbelasting worden vastgesteld door den Controleur der Belastingen.
§ 2. De aanslagen worden op een kohier gebracht.
Het kohier wordt executoir verklaard door den Gouver- | |
| |
neur, waarvan afkondiging geschiedt in het Gouvernements Advertentieblad.
§ 3. Binnen veertien dagen na de afkondiging van het kohier wordt aan de belastingschuldige een aanslagbiljet uitgereikt.
| |
Art. 5.
§ 1. De aanslag in de belasting moet worden betaald, de helft binnen drie maanden, de andere helft binnen zes maanden na de afkondiging van het kohier.
De Administrateur van Financiën kan op daartoe strekkend verzoek van den aangeslagene uitstel van betaling toestaan, in welk geval wegens de dientengevolge niet betaalde gelden een interest is verschuldigd, berekend naar een half procent 's maands, gedeelten van een maand voor een geheel gerekend.
§ 2. De belasting en de in de vorige paragraaf bedoelde rente worden ingevorderd volgens de bepalingen, geldende voor de invordering der inkomstenbelasting.
§ 3. Bij ontbinding eener naamlooze vennootschap of andere vereeniging van personen zijn de vereffenaars hoofddelijk aansprakelijk voor de belasting.
Is de vennootschap of vereeniging ontbonden vóór den dag, waarop deze verordening is afgekondigd, dan kunnen de vereffenaars, indien ook de verdeeling van het batig saldo reeds vóór dien dag heeft plaats gehad, hunne aansprakelijkheid doen overgaan op hen onder wie dat saldo is verdeeld. Zij doen daartoe aan den Controleur der belastingen schriftelijk opgaaf van naam en woonplaats van ieder, die eene uitkeering heeft genoten, onder vermelding van het uitgekeerde bedrag en van hetgeen aan niet afgelost kapitaal in dat bedrag was begrepen. Indien de vereffenaars aannemelijk maken, dat een uitkeering door bemiddeling van een bankinstelling aan een onbekende is gedaan, zijn zij voor het aandeel in de belasting, dat op die uitkeering valt, van hunne aansprakelijkheid ontheven,
In het geval, bedoeld bij het vorige lid, is ieder aan wien een uitkeering is gedaan, aansprakelijk voor een aandeel in de belasting, evenredig aan het bedrag, dat hij anders dan als afflossing van kapitaal heeft genoten.
| |
Artikel 6.
§ 1. In de gevallen, waarin krachtens de in art. 1 aangehaalde verordening aanspraak bestaat op resitutie of afschrijving van inkomstenbelasting, wordt door den Administrateur van Financiën ambtshalve eene evenredige
| |
| |
restitutie of afschrijving op den aanslag in de buitengewone inkomstenbelasting voor het zelfdejaar verleend.
Een afschrift van diens besluit wordt aan den aangeslagene toegezonden.
§ 2. Hij, die bezwaar heeft tegen het besluit van den Administrateur van Financiën, kan binnen dertig dagen nadat het afschrift hem is toegezonden, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur.
Deze termijn van dertig dagen wordt voor de belastingplichtigen, wonende of gevestigd in een der districten Nickerie, Albina of Coronie verlengd tot twee maanden.
| |
‘Art. 6bis.
‘Aan de belastingplichtige natuurlijke personen, die in Nederland onderworpen aan de oorlogswinstbelasting en aldaar overeenkomstig de Wet op de Oorlogswintbesting 1916 aangeslagen zijn wegens inkomsten, in deze kolonie verkregen, wordt op hun daartoe strekkend verzoek restituiie of afschrijving verleend van den aanslag in de buitengewoone inkomstenbelasting, voorzoover deze aanslag geregeld is naar dezelfde inkomsten als de hoogerbedoelde aanslag in Nederland,’
| |
Art. 6ter.
‘Aan de belastingplichtige vennootschappen of lichamen die in Nederland onderworpen aan de oorlogswinstbelasting en aldaar overeenkomstig de Wet op de Oorlogs winstbelasting 1916 aangeslagen zijn wegens inkomsten of winsten, in deze kolonie verkregen, wordt op hun daartoe strekkend verzoek restitutie of afschrijving verleend van het veertientwintigste deel van den aanslag in de buitengewone inkomstenbelasting, voorzoover deze aanslag geregeld is naar dezelfde inkomsten of winsten als de hoogerbedoelde aanslag in Nederland.
| |
Art. 6quater.
§ 1. Het in de beide voorgaande artikelen bedoelde verzoek om de restitutie of afschrijving wordt, onder overlegging van de noodige bewijsstukken voor de aanspraak op dergelijke restitutie of afschrijving, ingediend bij den Administrateur van Financiën binnen zes maanden na de afkondiging van het kohier.
‘§ 2. De Administrateur van Financiën beslist op het verzoek en zendt een afschrift der beslissing aan hem, die het verzoek heeft gedaan.
Ԥ. 3. Hij, die bezwaar heeft tegen de beslissing van
| |
| |
den Administrateur van Financiën, kan binnen vier maanden nadat het afschrift hem is toegezonden, daarvan in beroep komen bij den Gouverneur.’
| |
Art. 7.
Op deze belasting zijn toepasselijk te bepalingen van de Afdeelingen VI- uitgezonderd art. 24-. VIII en IX, - uitgezonderd art. 43 - alsmede de artikelen 30 en 31 van Afdeeling VII van het 1ste Hoofdstuk der in art. 1 aangehaalde verordening, met dien verstande, dat het daaronder bepaalde, rakende de aangifte van den belastingplichtige, buiten toepassing blijft en de in art. 35 opgenomen strafbepaling geldt bij het niet nakomen der in art. 5 hiervoren opgelegde verplichting tot betaling.
| |
Commissie van Aanslag Inkomstenbelasting.
De Controleur der Belastingen, de Koloniale Ontvanger en Betaalmeester en de Hypotheekbewaarder, vaste leden.
Daarenboven voor 1917 nog de leden R. Bueno de Mesquita en A. Voland.
Secretaris, W.G.H.J.C. Smit, asp.-kommies.
Adviseurs van de Comm. v. Aansl. voor Nickerie: De Districts-Commissaris en de Ontvanger aldaar. F.O. Lashly plaatsverv. adv. J.J. Matroos, W.F. Roeske.
Voor Coronie: De Districts-Commissaris. N. Th. Molly, en E.J. Vriesde.
| |
Raad van Beroep.
bedoeld bij art. 22 der verordening van 27 Augs. 1905 (G.B. No. 64).
Administrateur van Financiën Voorzitter
S. Beek lid
G. van Dien Jr. zijn plaatsvervanger.
Mr. Dr. W. Dijckmeester zijn plaatsvervanger.
Mr. A.R. Bueno zijn plaatsvervanger.
C. Van Drimmelen, zijn plaatsvervanger.
J.R. Thomson zijn plaatsvervanger.
Secretarls: de Secretaris v/d Commissie van Aanslag
| |
Huurwaardebelasting.
Commissie voor de vaststelling van de huurwaarde van de huizen met daarbij behoorende erven te Paramaribo:
C.J. Witteveen, Directeur van het Departement van
| |
| |
Openbare Werken en Verkeer, lid en Voorzitter; J.C.W. Brunings, J.D. Horst, V. von Normann, G.E. Philipszoon J.G. Jessurum, M. d'Fonseca, leden; A.J. da Costa, Secretaris, J.E, Herrenberg en E. Treurniet adj. secretarissen.
Raad van Beroep op de Huurwaardebelasting.
De Administrateur van Financiën, Voorzitter, A. van 't Hoogerhuys, R. Bueno de Mesquita, en A.F.C. Curiel, leden; J.A. Faverey, A.J. da Costa en A. Glitsch, plaatsvervangende leden.
De huurwaarde wordt vastgesteld voor een termijn van 4 jaren. Tusschentijdsche vaststelling - verlaging of verhooging - kan geschieden bij het oprichten van nieuwe gebouwen, bij- of aanbouwingen, gedeeltelijk vernieuwing, wederopbouw, gedeeltelijke afbraak en gedeeltelijke vernieuwing, splitsing, vereeniging, en verandering van bestemming.
Gebouwen die een verandering hebben ondergaan worden in de belasting aangeslagen, in het jaar volgende op dat waarin zij de verandering hebben ondergaan.
Geene belasting wordt geheven van af het jaar volgende op dat waarin een gebouw is afgebroken of vernield.
Hij die bezwaar heeft tegen de vastgestelde huurwaarde, kan binnen 30 dagen na de dagteekening van de hem door den Secretaris toegezonden kennisgeving een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij den Voorzitter der Commissie.
Heeft men bezwaar tegen de beslissing der Commissie, dan kan binnen 30 dagen nadat deze beslissing is ontvangen, door het indienen van eene met redenen omkleede memorie, in beroep worden gekomen bij den Raad, die in het hoogste ressort over de vaststelling van de huurwaarde beslist.
|
|