Verordening van 12 Maart 1900 (G.B. 1900 No. 13), houdende bepalingen omtrent het rijden.
1. Het is verboden met rij- of voertuigen, bespannen met paarden, muildieren, muilezels of ezels of op andere wijze voortbewogen, en met rijwielen harder te rijden dan in draf of daarmede in snelheid overeenkomenden gang.
Te Paramaribo mag met de rij- of voertuigen, in het eerste lid bedoeld, met paarden, muildieren, muilezels of ezels onder den man en met rijwielen niet harder gereden worden, dan in matigen draf of daarmede in snelheid overeenkomenden matigen gang.
Met beladen voertuigen mag alleen stapvoets worden gereden.
2. Waar markt gehouden wordt of waar zich eene volksmenigte bevindt, als bij het uitgaan van kerken of scholen, moet met rij- of voertuigen en onder den man stapvoets en met rijwielen langzaam worden gereden.
3. De bestuurders of berijders van rij- en voertuigen, of rijdieren, in art. 1 alinea 1 bedoeld, die elkander tegemoet rijden, zijn gehouden ter linkerzijde uit te halen.
Bij het achterop rijden van rij- en voertuigen, van rijdieren en van voetgangers, waarschuwt hij, die wenscht voorbij te rijden den voor hem rijdende of den voetganger door hoorbaar aanroepen en deze is verplicht alsdan links uit te wijken.
4. Het is verboden met de in art. 1 alinea 1 genoemde vervoermiddelen of rijdieren te rijden tusschen de huizen en de daarvoor staande boomen of de zich daarvoor bevindende trenzen, en in straten zonder boomen of trenzen vlak langs de huizen.
5. Bij het omrijden van hoeken moeten de bestuurders of berijders van de in art. 1 alinea 1 genoemde vervoermiddelen of rijdieren het midden van de straat of van den weg houden.
6. Het is verboden met stilstaande rij- of voertuigen de straat of den weg te versperren, tenzij, waar uithalen niet mogelijk is,