| |
| |
| |
Het concert des huisselijken levens.
De Vrouw van den huize speelt daarin de Eerste Viool; zij leidt de hoofdmelodij des stuks, en diensvolgens schikken zich de overige partijen naar haar; het is dus blijkbaar, dat deze partij goed bezet moet zijn, zal de harmonische huishouding met eere geleid worden. Het instrument zelf moet een' helderen en geen' krassenden toon hebben, die bij een forto, des vereischt wordende, duidelijk doordringen kan, zonder echter de zachtheid van het piano te kwetsen; het moet zuiver en niet valsch gestemd zijn, anders geeft het altijd een' wanklank, hoe juist het ook moge worden behandeld; maar boven alles heeft men op te letten, dat alle snaren gelijk en frisch zijn, en niet de eene of andere reeds half doorgestreken of wel geheel gesprongen zij. Er zijn, zoo als men weet, eenige instrumenten, waarop de snaren zeer ligt en
| |
| |
dikwijls springen; de oorzaak daarvan ligt, zoo als bekend is, in eene gebrekkige zamenstelling des instruments, die zich zeldzaam laat verbeteren. Wie het waagt, zulk een instrument tot Eerste Viool te nemen, zal welhaast de gevolgen ondervinden.
Men zij voorzigtig in zijne keuze; want niet altijd kan men de hoofdgebreken aan een instrument op het eerste gezigt ontdekken. Is hetzelve zonder gebreken, dan moet het zacht, zonder rukken of stooten, met een zuiver en natuurlijk gevoel bespeeld worden: hij, die de noten altoos fortissimo zoo maar afzaagt, zal nooit gevoelig op het hart werken; hij, die de toonen altijd krachteloos en zwak aanraakt, is een koud en vervelend speler, die den geest noch verheft, noch vervrolijkt; hij, die, zonder dat het aangeduid staat, de noten dan forto, dan piano strijkt, speelt naar luimen, welke voor ieder waar Toonkunstenaar eene ergernis zijn. - Ach! het is eene zeer moeijelijke, veel vergende partij; want al slaat de Eerste Violist dit alles naauwkeurig gade, zoo is het nog hoognoodig, dat hij goed en vaardig noten kunne lezen, en op alle moeijelijke passages van den muzikalen levensloop gevat zij; dat hem geen mollen of kruizen doen dwalen; dat hij op de oplossingsteekens lette, en niet minore spele, als het majore moet zijn, of zich in majore vrolijk make, wanneer het stuk in minore gezet is; eindelijk, dat hij vast en onbewegelijk in de maat blijve, hoe bont en verleidend de figuren ook mogen zijn. Dit een en ander kan men
| |
| |
daarom te meer van hem vergen, daar hij een' grooten steun aan den Contrabas heeft, welke door den Heer van den huize en Echtgenoot gestreken wordt, wiens natuur hem reeds een aanmerkelijk overwigt boven alle andere partijen geeft, hetgene dan eerst regt bemerkt wordt, als dezelve met doorzigt en kunst bespeeld wordt; hij kan zich echter met de kleine huishouding, met de loopjes, sprongen en trillertjes niet bemoeijen; maar bedaard en krachtig geeft hij den grondtoon aan, waarin al de overige instrumenten moeten klinken, en - eene hoofdzaak - hij houdt het geheele orkest in de maat, hetwelk, zoo als men weet, bij een sterk huisorkest geene kleinigheid is. Mogt intusschen Mevrouw Violino Primo dwalen, en in een' vreemden toon willen uitwijken, of geheel in de maat wankelen, en door dit kwade voorbeeld het geheele orkest tot wanorde verleiden, zoo moet hij door een paar gevoelige en krachtige streken haar tot haren pligt terugbrengen, alvorens alles in de war gerake; doch speelt hij zelf zoo zwak, dat men hem kwalijk kan hooren, grijpt hij valsch, of heeft hij zelf geene maat, ja dan wordt het gewis eene muzijk van weinig waarde; maar bromt hij ook al te sterk, dan is het ergerlijk voor iederen medespeler en aanhoorder. De Contrabas is een heerlijk en waardig instrument; doch het vordert kennis der geheele harmonie, maat, houding en eene krachtige, zekere hand, en - wien dit ontbreekt, die blijve er af: hij kan niet dirigeren.
| |
| |
De Tweede Viool begeleidt de Eerste, is haar ondergeschikt, en mag zich nooit aanmatigen de hoofdmelodij aan te geven; zij wordt door de Kamenier bespeeld: eene onmisbare partij; al is de melodij en de voordragt der Eerste Viool nog zoo liefelijk, nog zoo aangenaam, zoo worden deze voortreffelijkheden eerst door de Kamenier aan het licht gebragt, daar zij bij de melodij de harmonie voegt, en op deze wijze de fijne bevalligheden dezer Dame ontvouwt, behoudens, dat zelfs bij een magazijn hoofdpartijen eene doelmatige begeleiding, door smaakvolle verheffing en het doen uitkomen, deze of gene partij ongemeen veel kan opsieren en verbeteren.
Dit teedere werk vereischt zeker veel delicatesse. Is de Eerste Vioolspeler een Toonkunstenaar, zoo als het behoort, dan zal hij de Kamenier wel in pligt en toom houden, dat zij goed oplette, niet te luide zij, en harder strijke, dan haar voegt; maar heeft gene zelf eene flaauwe, krachtelooze streek, dan moet deze met verstand zich weten in te houden en te bedwingen, zal de hoofdmelodij niet geheel en al onduidelijk worden. Struikelt Mevrouw Violino Primo in de maat, dan mag zij niet terstond eene gemeenschappelijke zaak met haar maken; maar zij moet, met eene zachte welmeenendheid, den regten maatslag aanduiden. In dit geval moet de Contrabas spreken, en de orde herstellen. - Blijft hij echter lijdelijk - nu, dit is zijne zaak! - de Kamenier zal bij de klaarblijkelijke verwarring niet in het regte spoor geraken, voorondersteld
| |
| |
ook, dat zij Mevrouw Violino Primo niet heeft helpen struikelen. Men ziet hoeveel bekwaamheid deze partij vereischt, en het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat uitmuntende Spelers zich van de Tweede Viool tot de Eerste hebben opgewerkt.
De Violoncello werkt meerendeels gemeenschappelijk met den Contrabas; somtijds bezorgt hij nog bijzondere dingen der muzikale huishouding, die voor den Contrabas te gekruld en te weinig beteekenend zijn. De Violoncello is dus aan te merken als de Secretaris van den Heer van den huize, die niet zelden met de Tweede Viool en Alt zamenspant, om het geheel alleen te besturen, bijaldien het den oude aan het behoorlijk doordringend gezag ontbreekt. Hij kopijeert eenigzins de hoofdbevelen van den Contrabas, maar mag vooral niet in verboden octaven met de Eerste Viool komen.
Aan de Alt staat de Keukenmeid of Huishoudster: het is de middelstem der muzikalische huishouding, en onmisbaar voor het geheel, dewijl zonder haar de harmonie steeds mager blijft. Doet zij overal trouw en naar geweten haren pligt, dan is voor het volstemmig akkoord reeds veel gewonnen; maar slaat zij noten over, en bespeelt zij de muzikale huishouding op deze wijze, zoo schort het dan hier, dan daar, voornamelijk als de Eerste Viool zwak is, en het oog niet op haar houdt. Bijzonder heeft zij zich voor valsche kwinten met den Secretaris te wachten, waartoe de gelegenheid zich maar al te dikwijls aanbiedt; want
| |
| |
anders komt er eene hoofdfout tegen de Toonzetkunst, een harmonische bastaard te voorschijn.
De Klarinetten, Fluiten en Hoboën zijn de Zonen en Dochters van den huize; zij zijn aan de Eerste Viool ondergeschikt, en hangen altoos meer aan de moeder, dan aan den ernstigen vader. Voor hen valt op te merken, dat hoe zuiverder en liefelijker hun toon is, en hoe gematigder zij zich laten hooren, hoe meer volmaaktheid de harmonie verkrijgt. Maar zijn zij, helaas! onzuiver van aard, of worden zij overblazen; schreeuwen zij rondom met valsche toonen en overluid door het muzikale huis, dan geeft zulk een Concert weinig vermaak.
De Fagot is klaarblijkelijk de Gouverneur van deze kleine Heerschappen; hij oefent over hen in het klein hetzelfde gezag, dat de Contrabas over het geheel heeft. Zelden vertoonen zij zich buiten zijn geleide, en altijd heeft hij de hoofdstem over hen. Ook dit is een fraai instrument; maar het moet een' zachten en vasten toon hebben en houden, hetwelk, zoo als men weet, moeijelijk is. De meeste knorren en pruttelen, en dit is onaangenaam voor gevoelige ooren, en zal somtijds alleen bij een forto eene goede uitwerking doen.
De Horens, Trompetten en Panken vertegenwoordigen de mannelijke bedienden; de Horens zijn aan te merken als de Kamerdienaars, wier tegenwoordigheid aangenaam en dienstig is, als zij niet luidruchtig zijn, maar bescheiden en te regter tijd intreden en hunne zaken verrigten; zij geven terstond een'
| |
| |
goeden dunk van het geheel. In de nieuwe muzijk wordt de Eerste soms obligaat gebruikt, hetgene mij echter niet behaagt.
De Trompetten zijn de Voorrijders en de Pauken de Koetsier, die slechts te voorschijn komen als het geheele huis in volle staatsie is, en met pracht uitrijdt; maar deze moeten bijzonder gematigd zijn, en in toom worden gehouden, zoodat zij geene stem voor zich alleen verkrijgen; want het is uit den aard een onbeschoft volk, dat ligt al te veel raast, en daardoor aan de teedere Dame Violino Primo veel ergernis kan geven.
Ziedaar, mijn vriend! eene volmaakte schets van alles, wat ik opgemerkt heb. Onderzoek zelf, en vul het ontbrekende aan. Moge uw toekomstig Concert zoo goed en volstemmig bezet zijn, als ik u wensch! Maar bedenk dit, dat men ook zonder Trompetten en Pauken eene wel niet zoo luide, echter heerlijke muzijk kan maken. Gij zult zeker eens als een verstandige, zekere en krachtige Contrabas voor een zuiver akkoord en voor de maat zorgen; doch tracht voor alles eene zuivere, gevoelvolle en maatvaste Eerste Viool te krijgen; stem te voren naauwkeurig en zorgvuldig met haar, en strijk alsdan moedig er op los; alles zal welgaan, al wordt dan ook de verhevene onwedersstorm van een beethovensche Allegro, of de zachte kalmte van een haydnsche Andante, of de onnaspeurbare partijenmengeling eener mozartsche Fu- | |
| |
gue-Symfonie, of de vriendelijke helderheid van eene krommersche Concertino op den muzijklessenaar uws levens opgelegd, zoo zullen zich alle, ook nog zoo, ruwe, wanklanken der groote Symfonie hierbeneden laten oplossen, tot eenmaal uw leven in het schoone volle akkoord des grondtoons naar boven stijgt in de Concertzaal, waar ieder rein gestemd heeft.
Naar het Hoogduitsch. |
|