Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1846(1845)– [tijdschrift] Surinaamsche Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Mengelingen. [pagina 185] [p. 185] Losse dichtstukjes. [pagina 187] [p. 187] Ideaal. Als ik een geestlijk ambt bekleedde, En had een biechtkind, lief en goed, Bezield met afschuw van de zonde En deugdmin in het rein gemoed, Wanneer zij met een hart vol onschuld Haar' Leeraar opzocht, dien zij mint, Dan zou 'k haar op het voorhoofd kussen, En zeggen: ‘Vreê zij u, mijn kind!’ Leefde ik in de oude Riddertijden, En was begaafd met kracht en moed, En droeg de kleur van 't schoonste maagdlijn, En waagde willig lijf en goed, Dan, eer ik mij ten strijd omgordde, Boog ik op eene knie mij neêr, En sprak, als ik haar hand mogt kussen: ‘Met God, kom ik verwinnend weêr!’ [pagina 188] [p. 188] Mogt ik ook eens nog vader worden (De lieve Hemel weet wanneer!) Van telgen, die, mijn knie omvattend, Mij vleiden zacht en zoet en teêr, Dan nam ik wis hen op mijne armen, Terwijl ik aan mijn borst hen sloot, En zeî, hun roode wangen kussend: ‘Wordt, kindren! spoedig braaf en groot!’ Maar als ik eenmaal van de lippen Van 't meisje, dat mijn hart verkoor, En die slechts mij alleen wil minnen, Het zacht gelispeld jawoord hoor, Dan woelt mijn arm zich om haar midden, Ik kus haar, druk haar handen zacht, Eer 'k haar met woorden kan belijden Al wat ik denk, gevoel en wacht. Aug. Stafford. Vorige Volgende