| |
| |
| |
Publicatie,
waarbij in werking wordt gebragt een Reglement van Orde en Bestuur voor de Europesche Kolonisatie in Suriname.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Naardemaal het den Koning behaagd heeft, bij Besluit van den 22sten Maart, H., No. 55, te arresteren een Reglement van Orde en Bestuur voor de Europesche Kolonisatie in Suriname, met last, om hetzelve Reglement op de gebruikelijke wijze te doen afkondigen;
Heeft goedgevonden en verstaan:
Hetzelve Reglement bij deze te brengen ter kennis van het algemeen; zijnde van den navolgenden inhoud:
| |
| |
| |
Reglement
Van orde en bestuur voor de europesche kolonisatie in Suriname.
Hoofdstuk I.
Over het Bestuur.
Artikel 1.
De proeve van Kolonisatie, aanvankelijk met twee honderd huisgezinnen, aan den oever der rivier Saramacca te nemen, zal als geslaagd worden beschouwd, zoodra eene genoegzame ondervinding het tot eenen hoogen graad van waarschijnlijkheid zal hebben gebragt, dat Europesche Landbouwers in Suriname op den duur in staat zullen zijn, om, behoudens de voorzorgen, door het luchtgestel gevorderd, zich door handenarbeid te onderhouden. In zoodanig geval zullen maatregelen worden beraamd, om de Kolonisatie op eene grootere schaal te vervolgen.
| |
Art. 2.
Het onmiddellijk toezigt over de Kolonisatie is opgedragen aan een' of meer Bestuurders, onder de bevelen van den Gouverneur-Generaal. Vacaturen onder hen zullen, des noodig, met overleg van den overblijvende en onder de nadere goedkeuring des Konings, door den Gouverneur-Generaal worden aangevuld.
| |
| |
| |
Art. 3.
De Bestuurders zijn belast met al wat de vestiging, regeling, instandhouding en uitbreiding der Kolonisatie betreft, met het gezag over alle ondergeschikte beambten en bedienden bij de Inrigting, en met de handhaving van orde en de bevordering van de goede zeden en der gezondheid van de kolonisten. Zij zorgen voor de gezette uitoefening en waarneming der Godsdienst en voor de opvoeding en het onderwijs der jeugd.
| |
Art. 4.
De Bestuurders zullen, voor zooverre zij tot den Geestelijken stand behooren, verpligt zijn, zelve openbare Godsdienstoefening te houden, en voor het Godsdienstig onderwijs der jeugd en in het algemeen voor het herderlijk werk te zorgen, op zoodanigen voet en wijze, als de plaatselijke gesteldheid zal medebrengen, daarin zooveel mogelijk volgende de Verordeningen, welke bij de Christelijke gemeenten in het Moederland bestaan.
| |
Art. 5.
De Bestuurders benoemen alle mindere beambten, en regelen derzelver bezoldiging, voor zooverre die niet uit de Gouvernements-geldmiddelen wordt gekweten.
| |
Art. 6.
Aan de Bestuurders wordt een Raad van Oudsten toegevoegd, aanvankelijk uit vijf leden zamengesteld,
| |
| |
voor de eerste maal door de Bestuurders te kiezen voor den tijd van drie jaren.
| |
Art. 7.
Na eene ondervinding van twee jaren, zullen Bestuurders (den Raad gehoord hebbende), een voorstel aan den Gouverneur-Generaal doen over de wijze van aftreding en vernieuwing der Raadsleden.
Dat voorstel wordt vervolgens onderworpen aan de beslissing des Konings.
| |
Art. 8.
De Raad van Oudsten wordt in alle gewigtige huishoudelijke aangelegenheden gehoord; doch de leden hebben alleen eene beslissende stem in zaken, betreffende het beheer van fondsen, aan de Inrigting bepaaldelijk toebehoorende, of door de kolonisten bijeengebragt.
| |
Art. 9.
De beslissing van alle burgerlijke geschillen tusschen de kolonisten onderling wordt aan de Bestuurderen opgedragen, die daarin de plano regt zullen spreken, na het gevoelen van den Raad van Oudsten te hebben ingewonnen.
Van die uitspraken wordt geen hooger beroep aan de Regtbanken te Paramaribo toegestaan, dan wanneer de zaak in geschil eene waarde heeft van meer dan Drie Honderd Gulden.
| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Over de regten en verpligtingen der Kolonisten.
Art. 10.
De kolonisten oefenen al de regten uit, die in de Nederlandsche Westindische Bezittingen aan den vrijen burger reeds zijn- of in het vervolg zullen worden toegekend, behoudens de bijzondere bepalingen, in het Reglement voorkomende, en de verpligtingen, waaraan zij zich hebben onderworpen.
| |
Art. 11.
Ter plaatse hunner vestiging zullen zij eene genoegzame uitdeeling van de voornaamste benoodigdheden tot levensonderhoud erlangen, totdat zij geoordeeld zullen worden in staat te zijn, door eigen' arbeid daarin te voorzien.
| |
Art. 12.
Ieder huisgezin wordt in het bezit gesteld van ongeveer vier akkers of twee morgen bouwland, gedeeltelijk bewerkt en beteeld. Deze gronden, benevens die, welke later door de kolonisten, met bewilliging des Bestuurs, zullen worden ontgonnen, bewerkt en bebouwd, zullen hun in voorwaardelijken allodialen eigendom toebehooren. - Aan hen zal worden verstrekt het vereischte veldgereedschap, het benoodigde vee- en pluimgedierte, met hetgeen tot onderhoud van
| |
| |
hetzelve dient, benevens eene woning, waarin eene tafel met twee zitbanken. - Met hetgeen hun aldus toegewezen wordt, of bij loting ten deel valt, zullen zij genoegen moeten nemen.
| |
Art. 13.
Behoudens het bepaalde bij Art. 17 en de algemeene beginselen, in dit Reglement aangenomen, wordt den kolonisten vrijgelaten, hunne akkers met zoodanige voortbrengselen te beplanten, als zij goedvinden, en om over de vruchten van hunnen arbeid vrijelijk te beschikken.
| |
Art. 14.
De Inrigting heeft, onder het oppertoezigt van den Gouverneur-Generaal, het vrije beheer over hare huishoudelijke belangen en de vrije beschikking over hare gemeentefondsen. - Zij wordt, wanneer dit noodig is, door Bestuurderen vertegenwoordigd.
| |
Art. 15.
Voor zooverre de produkten der kolonisten ten uitvoer naar buiten geschikt en bestemd zijn, zullen de Bestuurders maatregelen nemen of voorstellen, om dien uitvoer op eene doelmatige wijze te bevorderen.
| |
Art. 16.
De kolonisten zijn gehouden tot getrouwheid aan den Koning en tot eerbied en gehoorzaamheid aan den Gouverneur-Generaal en alle overige in de Kolonie
| |
| |
Suriname gevestigde Authoriteiten, bepaaldelijk aan de Bestuurders der Inrigting. - Zij zijn, behoudens de bepalingen van dit Reglement, onderwerping verschuldigd aan alle Koloniale Wetten en Verordeningen, nu bestaande of nader te maken, als ook aan het Reglement van Policie, door den Gouverneur-Generaal, op de voordragt van Bestuurderen, vast te stellen.
| |
Art. 17.
De kolonisten zijn verpligt, in de bearbeiding der landerijen doelmatig te werk te gaan. - Zij zullen zich gedurende twee jaren onderwerpen aan de bepalingen en aanwijzingen der Bestuurders, ten aanzien van den werktijd, de regeling van den arbeid en al wat strekken kan, om te verhoeden, dat de ontginningen eene ondoelmatige of voor de gezondheid schadelijke rigting nemen.
| |
Art. 18.
De kolonisten zullen, zoowel op de algemeene als op de bijzondere kerk- en feestdagen, een gepast gebruik maken van de openbare Godsdienstoefeningen. - Zij zullen zich in de leer der Godsdienst laten onderwijzen, en zorg dragen, dat dit ook door hunne kinderen geschiede.
| |
Art. 19.
Op hen rust de verpligting, om hunne kinderen gebruik te doen maken van de gelegenheid tot onderwijs, welke ter plaatse hunner vestiging gegeven zal worden.
| |
| |
| |
Art. 20.
Ieder kolonist onderhoudt, zooverre zijn erf of grond strekt, den algemeenen weg en polder zoo ook de waterleidingen.
| |
Art. 21.
Ieder kolonist is verpligt, zijne hulp te verleenen tot de werkzaamheden van algemeen belang, welke door Bestuurders worden noodig geacht.
| |
Art. 22.
Het verbeteren of vergrooten der woningen is, uit eigene middelen, geoorloofd.
| |
Art. 23.
De kolonisten zullen zich aanvankelijk onderwerpen aan de raadgevingen der Bestuurders ter bevordering hunner gezondheid.
| |
Art. 24.
Niemand mag de openbare wegen op eenigerhande wijze belemmeren of willekeurig beplanten.
| |
Art. 25.
Geen kolonist mag, onder eenig voorwendsel hoegenaamd, eene herberg of drankwinkel houden of oprigten.
Alle verkeer en handel met de Slavenbevolking op de Plantaadjen is strengelijk verboden.
| |
| |
| |
Art. 26.
Ieder kolonist, die zich van de Inrigting tijdelijk wenscht te verwijderen, of wel buiten dezelve wil overnachten, zal daartoe vooraf door de Bestuurders schriftelijke vergunning moeten bekomen.
| |
Art. 27.
De kolonist, die de Inrigting geheel verlaat, zonder de toestemming van Bestuurders, of die, na gehouden onderzoek, op derzelver voordragt, wegens slecht gedrag door den Gouverneur-Generaal verwijderd wordt, zal daardoor geacht worden te hebben verbeurd den eigendom van al wat hem door het Gouvernement, bij zijne vestiging, geschonken is geworden.
| |
Art. 28.
De kolonisten mogen de onroerende goederen, welke zij binnen de limieten van de Inrigting in eigendom, vruchtgebruik, of hoe anders ook, verkrijgen, niet vervreemden of bezwaren, zonder de toestemming van Bestuurders.
| |
Art. 29.
Bij het verleenen van die toestemming zullen de Bestuurders toezien, dat het bezwaar of de vervreemding geschiede ten behoeve van eenen anderen kolonist. Indien dit blijkt onuitvoerlijk te zijn, kan de eigenaar verzoeken, dat het goed, tegen waardering, door deskundigen van wederzijden te benoemen, voor rekening van de Inrigting worde overgenomen; aan welk
| |
| |
verzoek Bestuurders het vereischte gevolg zullen moeten geven, na vooraf verkregene toestemming van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 30.
Ingeval de eigendom, het gebruik of vruchtgebruik van eenig onroerend goed, binnen de limieten van de Inrigting gelegen, bij erfenis aan iemand, geen kolonist zijnde, ten deel valt, zijn de Bestuurders bevoegd, om, na vooraf verkregene toestemming van den Gouverneur-Generaal, zoodanig onroerend goed voor rekening van de Inrigting te naderen, tegen uitkeering aan belanghebbenden van zoodanige som, als door wederzijds te benoemen schatters zal worden bepaald.
| |
Art. 31.
Wanneer, in deze of soortgelijke gevallen, een belanghebbende weigert of verzuimt, binnen den tijd, door de Bestuurders te bepalen, van zijne zijde eenen schatter te benoemen, zal de Gouverneur-Generaal twee deskundigen aanwijzen, door welke de waardering zal geschieden; waarna de Bestuurders zich in het bezit van het goed zullen doen stellen.
| |
Art. 32.
De kolonisten zijn, gedurende de eerste vijf jaren van hunne vestiging, vrij van alle directe of indirecte belastingen en grondlasten. Na dien tijd zal het al of niet verlengen dezer vrijstelling een punt zijn van nadere overweging.
| |
| |
| |
Art. 33.
De door de kolonisten, in vervolg van tijd, te betalen belastingen zullen bepaald worden door den Koning, op de voordragt van den Gouverneur-Generaal, na ingewonnen consideratiën en advijs der Bestuurders.
| |
Art. 34.
De kolonisten zijn verpligt tot alle diensten, gevorderd voor de inwendige rust en veiligheid van de Inrigting, zonder genot van eenig loon. Uit de weerbare mannen, gehuwd of ongehuwd, van 18 tot en met 45 jaren oud, met uitzondering van de Geestelijken, den Geneesheer en den Onderwijzer, zal eene Schutterij zamengesteld worden, die zoodanige diensten zal moeten verrigten, als het algemeen belang zal vorderen.
| |
Art. 35.
De Officieren van deze Schutterij worden door den Gouverneur-Generaal, uit eene dubbele voordragt van Bestuurderen, benoemd. De Onder-Officieren en Korporaals worden gekozen door Bestuurders, op voordragt der Officieren.
| |
Art. 36.
De Schutterij der kolonisten mag niet gebruikt worden tot vervolging van weggeloopen Slaven; en alleen in geval van oorlog met eene buitenlandsche Mogendheid, of bij een dreigend gevaar, zal zij gedeeltelijk tot bezetting van Paramaribo of andere forten en punten gebezigd worden.
| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Over het Policiewezen.
Art. 37.
De handhaving der Policie is, volgens een door den Gouverneur-Generaal te arresteren Reglement, onder het oppertoezigt van den Procureur-Generaal, opgedragen aan de Bestuurderen. Aan hen is voor de dagelijksche uitoefening der Policie toegevoegd een Beambte, daartoe door den Gouverneur-Generaal te benoemen.
| |
Art. 38.
Overtredingen van eenen geringen aard en van plaatselijke Verordeningen en Keuren zullen door dengenen, die met de handhaving der Policie belast is, kunnen worden bestraft met geldboeten, niet te boven gaande Acht Gulden, of met gevangenzetting voor den tijd van ten hoogste acht dagen, of wel met beide te zamen.
Alle andere overtredingen en misdrijven zullen aan de kennisneming van den gewonen Regter worden onderworpen.
| |
Art. 39.
De overtreders zich, door de uitspraak van dengenen, die met de handhaving der Policie belast is, bezwaard achtende, zullen daarvan op de Akte van bekeuring melding doen maken, en de gronden van hun bezwaar schriftelijk of mondeling mededeelen aan de Bestuurders.
| |
| |
| |
Art. 40.
Wanneer de opgelegde straffen niet te boven gaan eene gevangenzetting voor den tijd van vijf dagen, zullen de Bestuurderen deswege uitspraak doen in het hoogste ressort. Bij hooger straffen, zullen Bestuurders de bezwaren van den beklaagde, vergezeld van de Akte van bekeuring en van hunne schriftelijke consideratiën, zenden aan den Procureur-Generaal.
| |
Art. 41.
De Procureur-Generaal zal deze stukken, vergezeld van eene korte toelichting en conclusie, onderwerpen aan de beslissing van den bevoegden Regter, die de plano en zonder hooger beroep uitspraak zal doen.
| |
Art. 42.
De uitspraak van den Regter zal, door tusschenkomst van den Procureur-Generaal, worden gezonden aan Bestuurders, ten einde door den Beambte van Policie ter executie gelegd te worden.
| |
Art. 43.
De geldboeten, welke mogten ontvangen worden, zullen worden gestort in eene Algemeene Kas, staande onder het beheer van den Raad der Oudsten.
| |
Art. 44.
Ingeval de overtredingen of misdrijven van dien ernstigen aard zijn, dat dezelve met zwaarder straf- | |
| |
fen, dan de bij Art. 38 bepaalde, behooren achtervolgd te worden, zal degene, die met de handhaving der Policie belast is, als Hulpambtenaar van het Publiek Ministerie, verpligt zijn, zoodanige overtredingen of misdrijven naauwkeurig te constateren bij een door hem op te maken proces-verbaal. Hij zal de getuigen voorloopig hooren en zoodanige schouwingen doen, als dienstig kunnen zijn, om den aard en de omstandigheden van het misdrijf te leeren kennen, zich in het laatste geval doende bijstaan door deskundigen.
| |
Art. 45.
Het aldus opgemaakte proces-verbaal zal, benevens de ingewonnen informatiën en verdere stukken, ten spoedigste worden opgezonden aan den Procureur-Generaal, wiens voorschriften omtrent zaken van dezen aard steeds zullen worden nagekomen.
| |
Art. 46.
Bij ernstige overtredingen, zal de Ambtenaar van Policie, met voorkennis van Bestuurderen, kunnen overgaan tot gevangenneming en tot opzending, onder gewapend geleide, aan den Procureur-Generaal. Daartoe zal des noods de bijstand van de burgerlijke en militaire Authoriteiten worden verleend.
| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Over de Registers van den Burgerlijken Stand en de Notariële Akten.
Art. 47.
Een der Bestuurders van de Kolonisatie zal door den Gouverneur-Generaal worden belast met de uitoefening der functiën van Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, waaromtrent zullen moeten worden opgevolgd de bepalingen, omtrent dit onderwerp in de Koloniale Wetten voorkomende.
| |
Art. 48.
Voor de verrigtingen van den Burgerlijken Stand, het afgeven van extracten en in het algemeen voor alle kleine werkzaamheden, zullen, onder welke benaming ook, geene jura of leges of andere emolumenten, hetzij door de Bestuurders, hetzij door andere Ambtenaren, genoten worden.
| |
Art. 49.
De Bestuurders zijn verpligt en bevoegd tot het uitoefenen, binnen de limieten van de Inrigting, der functiën van Notaris.
| |
Art. 50.
De Bestuurders zijn ook bevoegd tot het houden van openbare verkoopingen binnen de gemelde limieten. De eigenaren of beheerders der te verkoopen goederen zullen echter zelve de kooppenningen invorderen.
| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Over de nalatenschappen en het onderhoud van behoeftige Kolonisten.
Art. 51.
Bij het overlijden van een' kolonist, zullen de Bestuurders onderzoeken, of behoorlijk voorzien is in het beheer der nalatenschap.
| |
Art. 52.
Wanneer er geene testamentaire beschikking bestaat, of de wettige of geïnstituëerde erfgenamen of executeuren ontbreken, of weigerachtig zijn den boedel te aanvaarden, zullen de Bestuurders de nalatenschap inventariseren, en twee der naaste bloedverwanten of vrienden van den overledene belasten met de liquidatie.
| |
Art. 53.
Binnen vier weken na het overlijden, zullen de roerende en onroerende goederen, in zoodanigen boedel gevonden, publiek worden verkocht aan den meestbiedende, binnen den kring der Inrigting. De kooppenningen van de roerende goederen zullen inééns worden voldaan, en die van de onroerende goederen in twee termijnen, als: de helft zes weken na de verkooping en de wederhelft zes maanden daarna.
| |
Art. 54.
Het provenu der verkochte goederen, aan vacante
| |
| |
boedels behoorende, benevens de kontante gelden, in de boedels gevonden, zullen, zooverre die benoodigd zijn tot bestrijding der kosten, tegen reçu gedeponeerd worden bij de Bestuurders.
| |
Art. 55.
Al degenen, die vermeenen eenige vordering, ten laste van zoodanige boedels, te hebben, zullen daarvan aangifte doen bij de benoemde Commissarissen, uiterlijk binnen den tijd van zes maanden na het overlijden. Daarna zullen de Commissarissen overgaan tot het opmaken van eenen boedelstaat, waarop al de aangeteekende vorderingen zullen worden gebragt en gerangschikt, volgens den graad van preferentie, welke zij vermeenen, dat aan dezelve competeert. Wanneer aan kolonisten uit de Kas van het Gouvernement of van de Gemeente voorschotten worden gegeven, zal die Kas, voor het beloop derzelve, boven alle andere crediteuren preferent zijn.
| |
Art. 56.
Deze boedelstaat zal gedurende veertien dagen bij Commissarissen ter visie liggen voor belanghebbenden, die de bevoegdheid zullen hebben, hunne aanmerkingen schriftelijk aan de Commissarissen mede te deelen.
| |
Art. 57.
Na verloop van dien termijn, zullen de Commissarissen den boedelstaat, inventaris en de verdere tot
| |
| |
den boedel behoorende papieren, benevens de aanmerkingen, welke op den boedelstaat bij hen mogten zijn ingekomen, door tusschenkomst van de Bestuurders, inzenden aan het Collegie van Commissarissen tot de Onbeheerde Boedels.
| |
Art. 58.
Het gemeld Collegie zal, na onderzoek dezer stukken, een dictum opmaken en arresteren, en aan Commissarissen toezenden, met authorisatie, om volgens dat dictum de uitbetaling aan crediteuren tegen acquit en decharge te doen.
| |
Art. 59.
Bijaldien er, na afbetaling van crediteuren, nog gelden overschieten, die niet door de erfgenamen worden gereclameerd, zullen die gelden gestort worden in de Algemeene Kas, bedoeld bij Art. 43.
| |
Art. 60.
Kolonisten, die in hulpbehoevende omstandigheden geraken, zullen uit de Gemeentekas worden ondersteund.
| |
Hoofdstuk VI.
Over de Geneeskundige Dienst en het Onderwijs.
Art. 61.
Ten behoeve van de kolonisten zal bij het Etablissement een Genees-, Heel- en Vroedmeester aanwezig
| |
| |
zijn, die, gedurende de eerste vijf jaren, hun gratis te hulp zal staan, en door het Koloniaal Gouvernement zal worden bezoldigd.
| |
Art. 62.
Na vijf jaren zal de ondersteuning van dien Geneeskundige uit de Koloniale Kas van lieverlede worden verminderd, in verband tot het vermogen der kolonisten, om zelve de kosten van hunne Geneeskundige behandeling te bestrijden, volgens een alsdan te ontwerpen Tarief.
| |
Art. 63.
Door den Gouverneur-Generaal zal, met overleg van Bestuurderen, eene Instructie voor den Genees-, Heel- en Vroedmeester worden vastgesteld.
| |
Art. 64.
De Geneeskundige is gehouden, om van alle omstandigheden, die zich in den arbeid of de leefwijze der kolonisten voordoen en schadelijk op hunne gezondheid werken, onmiddellijk kennis aan de Bestuurders te geven.
| |
Art. 65.
Hij draagt zorg, dat alle kinderen behoorlijk worden ingeënt, en zal te dien einde altijd van de noodige koepokstof voorzien moeten zijn.
| |
Art. 66.
Hij zal zich niet buiten de limieten van de Inrig- | |
| |
ting begeven, zonder voorkennis en toestemming van de Bestuurders.
| |
Art. 67.
Bij de Inrigting zal een Onderwijzer aanwezig zijn, die bij eene der Provinciale Commissiën van Onderwijs in het Moederland den tweeden rang behaald heeft. De Hulponderwijzers, die noodig mogten zijn, zullen den derden rang moeten bezitten.
| |
Art. 68.
De Onderwijzer zal bezoldigd worden door het Koloniaal Gouvernement en vrije huisvesting genieten. Hij is onderworpen aan de Verordeningen, welke nopens het Onderwijs, door den Gouverneur-Generaal, in overleg met Bestuurderen der Inrigting, zullen worden vastgesteld.
| |
Hoofdstuk VII.
Algemeene Bepalingen.
Art. 69.
De Bestuurders zullen een Algemeen Register aanleggen van de aanwezige ingezetenen en van de veranderingen, daarbij voorvallende, alsmede een Register van de onroerende bezittingen der kolonisten, met vermelding der namen van de eigenaren en van de ligging en uitgestrektheid dier goederen. Opvolgelijk
| |
| |
zullen zij de mutatiën, die daarin plaats vinden, ten verzoeke van de belanghebbenden aanteekenen, met inachtneming der bepalingen, in het volgende Artikel voorkomende.
| |
Art. 70.
Zij, die de overschrijving van vaste goederen verlangen, moeten aan de Bestuurders overleggen:
1o. | Een behoorlijk bewijs, dat zij het goed, waarvan de overschrijving verlangd wordt, gekocht en betaald, of op eene andere wettige wijze verkregen hebben. |
2o. | Een bewijs, dat door den Gouverneur-Generaal is afgezien van het regt van naasting, op den eigendomsovergang van alle onroerende goederen gereserveerd. |
| |
Art. 71.
Ten einde de afziening van dat regt te verkrijgen, zullen de belanghebbenden zich bij verzoekschrift wenden aan den Gouverneur-Generaal.
Deze verzoekschriften zullen worden ter hand gesteld aan de Bestuurders, die dezelve, vergezeld met hunne consideratiën, aan den Gouverneur-Generaal zullen opzenden.
| |
Art. 72.
De gevorderde bewijzen in behoorlijke orde bevonden wordende, zullen de Bestuurders eene Akte van overdragt opmaken, en nevens de belanghebbenden onderteekenen; waarna de overschrijving op het Algemeen Register zal gedaan worden.
| |
| |
| |
Art. 73.
Van al de te ontvangen en aan de kolonisten uit te deelen goederen zal een naauwkeurig Register gehouden worden.
| |
Art. 74.
Om het geldelijk beheer van deze Inrigting, zooveel doenlijk, te vereenvoudigen, zullen Bestuurders, bij het begin van elk vierendeel jaars, eene begrooting opmaken van de kosten, die zij gedurende dat kwartaal te bestrijden zullen hebben, voor zooveel deze kosten betrekking zullen hebben tot goederen, welke de Bestuurders zelve zullen moeten aankoopen, tot werkzaamheden, die zij verpligt mogten zijn ten behoeve van de kolonisten te doen verrigten, of wel tot geregelde betalingen van de gesalariëerde ambtenaren bij deze Inrigting; hoedanige begrooting zij in duplo zullen moeten opzenden aan den Gouverneur-Generaal, die daarop door de Hoofddirectie der Particuliere Westindische Bank den vereischten last op den Commissaris dier Bank zal doen uitbrengen, om het geldelijk bedrag dier begrooting, tegen behoorlijke quitantiën, aan de Bestuurders uit te keeren.
| |
Art. 75.
In het driemaandelijksch Verslag, door de Bestuurders aan den Gouverneur-Generaal in te dienen, zullen zij tevens rekening en verantwoording moeten doen van de ontvangen en uitgegeven gelden.
| |
| |
| |
Art. 76.
De kolonisten, die zich bij aanhoudendheid slecht gedragen, of aan hunne verpligtingen te kort komen, zullen, op voordragt van Bestuurderen, door den Gouverneur-Generaal verpligt kunnen worden de Inrigting te verlaten.
| |
Art. 77.
Ingeval een der ambtenaren bij de Inrigting de verpligting, aan zijne betrekking verbonden, niet naar behooren mogt vervullen, of ook zoodanig ongeregeld of ergerlijk gedrag mogt leiden, dat de Bestuurders zijne verwijdering noodzakelijk mogten achten, zullen zij zulks ter kennis brengen van den Gouverneur-Generaal, die den beklaagde terstond in zijne bediening schorsen - en denzelven gelasten - zal, zich onverwijld naar Paramaribo te begeven, waar hij in de gelegenheid zal gesteld worden, zich tegen de over hem ingebragte bezwaren te verdedigen; waarna de Gouverneur-Generaal beslissen zal, zoo als hij zal vermeenen te behooren.
Goedgekeurd bij 's Konings Besluit van den 22sten Maart, 1845.
Mij bekend:
De Minister van Koloniën,
J.C. BAUD.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid
| |
| |
voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 15den Mei, 1845.
B.J. ELIAS.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
Gepubliceerd den 16den daaraanvolgende.
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER. |
|