| |
| |
| |
Bijlagen.
| |
| |
Bijlagen.
Publicatie
van den 31sten Maart, 1840, waarbij wordt afgekondigd het, bij 's Konings Besluit van 11 Januarij, 1840, No. 116, gearresteerd Reglement wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van Vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het Geregtshof te Suriname.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Naardemaal Wij, bij eene depeche van het Ministerie van Koloniën, hebben ontvangen het Besluit van Zijne Majesteit van den 11den Januarij dezes jaars, No. 116, benevens het daarbij gearresteerd Reglement
| |
| |
wegens het hooger beroep aan den Hoogen Raad van Vonnissen in burgerlijke zaken, gewezen door het Geregtshof te Suriname, met last om hetzelve Reglement op de alhier gebruikelijke wijze te doen afkondigen en in werking brengen.
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, hetzelve Reglement ter kennisse van elk en een' iegelijk te brengen, luidende hetzelve als volgt:
| |
Eerste afdeeling.
Van de zaken, aan hooger beroep onderworpen.
Artikel 1.
Van alle Vonnissen in burgerlijke zaken, in eersten aanleg gewezen door het Geregtshof in Suriname, van welke, volgens de aldaar nog bestaande Regtspleging, appèl vrijstond aan het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage, zal men, behoudens en met inachtneming der bij dit Reglement vastgestelde bepalingen, mogen komen in hooger beroep aan den Hoogen Raad.
Dit beroep wordt echter voortaan alleen toegelaten in zaken, welker onderwerp de geldswaarde van Duizend Nederlandsche Guldens (f 1000), interessen of proceskosten daaronder niet gerekend, te boven gaat.
In alle zaken tot of beneden dat bedrag, zal het Geregtshof in Suriname voortaan wijzen bij arrest.
| |
| |
| |
Art. 2.
Het hooger beroep geschiedt en moet blijken door eene aanteekening ter Griffie van het Geregtshof, te doen binnen veertien dagen na den dag der uitspraak van het Vonnis, waarvan men in hooger beroep komen wil. Deze termijn verstreken zijnde, zonder dat zoodanige aanteekening ter Griffie is gedaan, wordt men geacht in het Vonnis berust te hebben, en is men mitsdien in hooger beroep niet meer ontvankelijk.
| |
Art. 3.
Van veroordeelingen bij verstek valt geen hooger beroep aan de zijde van den veroordeelde; doch indien de oorspronkelijke eischer van zoodanig Vonnis in hooger beroep komt, zal insgelijks de gedaagde, hoezeer bij verstek veroordeeld, al zijne verdedigingen, zelfs bij wege van incidenteel appèl, in het hooger beroep kunnen doen gelden.
| |
Art. 4.
Van een praeparatoir Vonnis kan niet anders hooger beroep worden ingesteld, dan gelijktijdig met dat van het Eindvonnis.
Het beroep van een praeparatoir Vonnis is ontvankelijk, niettegenstaande het door dengenen, die zich daarmede bezwaard acht, zelfs zonder voorbehoud, is ten uitvoer gelegd.
| |
| |
| |
Art. 5.
Het hooger beroep van een interlocutoir Vonnis in zaken, waarin het Eindvonnis zal appellabel zijn, kan worden ingesteld vóórdat het Eindvonnis geslagen is, en afzonderlijk worden vervolgd.
| |
Art. 6.
Voor proeparatoir worden gehouden Vonnissen en Bevelschriften, die gewezen of uitgevaardigd zijn tot instructie der zaak, en die strekken moeten, om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zijn.
Voor interlocutoir worden gehouden Vonnissen en Bevelschriften, waarbij de Regter, alvorens ten principale regt te doen, een bewijs, een onderzoek, of eene instructie beveelt, waarvan de beslissing der zaak zelve kan afhankelijk zijn.
| |
Tweede afdeeling.
Van de voortzetting van het hooger beroep.
Art. 7.
De voortzetting van het ter Griffie van het Geregtshof te Suriname aangeteekende hooger beroep geschiedt door eene dagvaarding, ingerigt op die wijze en met zoodanige termijnen, als hierna zal worden bepaald.
| |
| |
Deze dagvaarding zal moeten geschieden binnen zes maanden na den dag der aanteekening van het hooger beroep ter Griffie.
| |
Art. 8.
De gedaagde in hooger beroep kan van zijne zijde, zonder aanteekening ter Griffie te hebben gedaan, incidenteel appèl instellen.
Hij moet dit doen bij zijne schriftuur van antwoord, of bij eene eenvoudige akte, te voren aan den Procureur zijner wederpartij beteekend.
De afstand van het principaal appèl doet het ingesteld incidenteel appèl niet vervallen.
| |
Art. 9.
Indien de termijn, bij Art. 7 gesteld, is verloopen, zonder dat de dagvaarding is geschied, zal men van het hooger beroep, ofschoon behoorlijk ter Griffie van het Koloniaal Geregtshof aangeteekend, vervallen zijn.
| |
Art. 10.
Het hooger beroep van beschikkingen op requesten, door het Geregtshof te Suriname uitgevaardigd, voor zooverre zoodanige beschikkingen in de Koloniën aan revisie of hooger beroep onderworpen zijn, en met inachtneming van hetgene bij Art. 1 omtrent de geldswaarde is bepaald, wordt bij den Hoogen Raad insgelijks bij requeste aangebragt.
| |
| |
De aanteekening van het hooger beroep zal ter Griffie van het Geregtshof moeten geschieden binnen den termijn, bij Art. 2 bepaald, en het request van hooger beroep zal binnen een jaar na den dag dier aanteekening aan den Hoogen Raad moeten zijn ingediend.
| |
Derde afdeeling.
Van de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen van hetzelve.
Art. 11.
De dagvaarding in hooger beroep moet behelzen:
1o. Den dag, de maand en het jaar, den voornaam, den geslachtnaam en de woonplaats des eischers in hooger beroep, met opgave van de door hem gekozene woonplaats in de Gemeente, alwaar de Hooge Raad gevestigd is.
Indien hij niet uit eigen hoofde, maar in eenige hoedanigheid of betrekking procedeert, zal die hoedanigheid of betrekking in de dagvaarding mede moeten vermeld worden.
2o. Den voornaam, den geslachtnaam en de woonplaats van den Deurwaarder of Exploicteur.
3o. Den voornaam, den geslachtnaam en de woonplaats van den gedaagde in hooger beroep, en de vermelding van den persoon, aan wien afschrift van het exploict van dagvaarding is gelaten.
Indien de gedaagde niet uit eigen hoofde, maar in eenige hoedanigheid of betrekking wordt aange- | |
| |
sproken, zal die hoedanigheid of betrekking mede in de dagvaarding moeten vermeld worden.
Indien de eischende of verwerende partij eene Corporatie, Maatschappij of Handelvereeniging is, zal hare benaming, in de plaats van naam en voornaam, moeten worden uitgedrukt.
4o. De dagteekening der uitspraak, waarvan het hooger beroep is ingesteld, en van de aanteekening, welke van dat beroep ter Griffie is gedaan.
5o. Het onderwerp van den eisch, met eene bepaalde en duidelijke conclusie, zonder dat het noodig zij, de middelen, op welke het hooger beroep gegrond is, daarbij uit te drukken, of afschrift der stukken daarbij te voegen.
Ingeval echter de dagvaarding in hooger beroep eene nieuwe vordering betreft, zoodanige als bij Art. 20 van dit Reglement is toegelaten, zal zij tevens enne opgave dier middelen voor die nieuwe rekening moeten bevatten, en, in zoodanig geval, zullen bij het afschrift der dagvaarding tevens afschriften moeten gevoegd worden van de stukken, op welke de nieuwe vordering gegrond is, ten ware die stukken reeds ter eerste instantie mogten zijn in het geding gebragt, of aan de partij waren medegedeeld geworden.
Bij gebreke van deze afschriften zullen diegene, welke de eischer hangende den loop van het Regtsgeding in hooger beroep daarvan zal geven, niet bij de kosten mogen worden berekend.
| |
| |
6o. De aanwijzing van den dag en het uur, waarop de gedaagde in hooger beroep voor den Hoogen Raad zal moeten verschijnen.
7o. Den naam van den Procureur, die de zaak voor den eischer in hooger beroep zal waarnemen, en van dien, welken hij (des verkiezende), voor het geval van overlijden, of verhindering van den eersten, ter vervanging aan denzelven mogt gesteld hebben.
De woonplaats, waaraan bij No. 1 van dit Artikel gesproken is, wordt geacht gekozen te zijn bij dien Procureur, of deszelfs plaatsvervanger, indien de eischer geene andere keuze heeft uitgedrukt.
| |
Art. 12.
De dagvaarding in hooger beroep moet gedaan worden aan de woonplaats (domicilie) van den gedaagde.
Indien echter de gedaagde, ofschoon zijne woonplaats (domicilie) in de Westindische Koloniën of Bezittingen van den Staat hebbende, echter ook een bekend verblijf in Nederland mogt hebben, of aldaar in persoon mogt kunnen aangetroffen worden, of omgekeerd, indien hij zijne woonplaats (domicilie) in Nederland mogt hebben, doch in de Westindische Koloniën of Bezittingen van dit Rijk een bekend verblijf mogt hebben of aldaar in persoon mogt kunnen worden aangetroffen, zal de dagvaarding, indien de eischer in hooger beroep zulks geraden mogt ach- | |
| |
ten, aan dat bekend verblijf of aan den persoon des gedaagden kunnen gedaan worden.
In Nederland geschiedende, worden de dagvaardingen gedaan door eenen Deurwaarder, bevoegd tot het doen van exploicten, op de plaats, waar dezelve wordt beteekend, en met inachtneming der bepalingen, welke in den Eersten Titel van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering in Nederland omtrent exploicten van dagvaarding voorkomen.
| |
Art. 13.
Indien de gedaagde in hooger beroep, noch in Nederland, noch in de Westindische Koloniën en Bezittingen van het Rijk zijne woonplaats (domicilie) of bekend verblijf mogt hebben, maar elders in Europa of in eenig ander werelddeel zijne woonplaats heeft, geschiedt de dagvaarding, met inachtneming der bepalingen van het Nederlandsch Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, aan den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad, die de oorspronkelijke akte aan dagvaarding voor gezien zal teekenen, en het afschrift van het exploict ten behoeve van den gedaagde zal zenden aan het Departement van Buitenlandsche Zaken.
| |
Art. 14.
Indien de woonplaats (domicilie) of het verblijf van den gedaagde in hooger beroep geheel onbekend is, gelijk mede ingeval in Regten worden opgeroepen
| |
| |
houders van Aandeelen in Geldleeningen of Maatschappijen, welke niet op naam staan, en waarvan de eigenaars uit dien hoofde onbekend zijn, geschiedt de dagvaarding aan den Procureur-Generaal bij het Geregtshof te Suriname, die het oorspronkelijke zal teekenen.
Afschrift daarvan zal worden aangeplakt aan de hoofddeur van het gebouw, voor het Geregtshof te Suriname bestemd, en zal het exploict in de Surinaamsche Courant worden afgekondigd; gelijk afschrift zal, ten minste twee maanden vóór den dag der verschijning, door eenen Deurwaarder bij den Hoogen Raad aan de hoofddeur van het gebouw, voor dat Kollegie bestemd, worden aangeplakt, en zal het relaas van die aanplakking door den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad voor gezien worden geteekend.
| |
Art. 15.
De termijn van dagvaarding, indien dezelve geschiedt ingevolge Artikel 12 en 13, zal zijn ten minste van zes maanden, indien de gedaagde woont, hetzij in de Westindische Koloniën of Bezittingen van den Staat, hetzij in Nederland, hetzij elders in Europa, of daarbuiten, maar aan deze zijde van de Kaap de Goede Hoop of van Kaap Hoorn; en van ten minste een jaar, indien hij aan gene zijde van dezelve woonachtig is, alles onverschillig of de dagvaarding in Nederland, dan wel in de Westindische Koloniën of Bezittingen van den Staat wordt betee- | |
| |
kend. Wanneer de dagvaarding geschiedt ingevolge Art 14, zal de termijn van dagvaarding ten minste acht maanden zijn.
| |
Art. 16.
Al hetgene in de Artikelen 11 tot en met 15 van dit Reglement is voorgeschreven, moet, op straffe van nietigheid, worden in acht genomen. De dagvaardingen in Nederland gedaan wordende, moeten, op gelijke straffen van nietigheid, voldoen aan de verdere vereischten, welke bij het Nederlandsche Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, op straffe van nietigheid, zijn voorgeschreven, voor zooverre die vereischten op voorzieningen in hooger beroep van Koloniale Vonnissen van toepassing zijn.
Bij niet verschijning van den gedaagde in hooger beroep, zal de Hooge Raad tegen denzelven geen verstek verleenen, en zal de Raad, de nietigheid uitsprekende, den eischer veroordeelen in de kosten.
| |
Art. 17.
Indien de gedaagde in hooger beroep op de dagvaarding verschijnt, en de nietigheid van het exploict niet inroept vóór alle weren en exceptiën, behalve die van onbevoegdheid van den Hoogen Raad, zal de nietigheid voor gedekt gehouden worden.
Indien hij daarentegen bij zijne verschijning de nietigheid van het exploict inroept, zal de Hooge
| |
| |
Raad die exceptie kunnen verwerpen, wanneer het verzuim of de overtreding van dien aard wordt bevonden, dat de gedaagde daardoor in zijne verdediging niet is benadeeld, en alzoo geen belang heeft om zich van die nietigheid te bedienen.
De Hooge Raad zal in die gevallen, zoo daartoe gronden zijn, de aanvulling van het verzuim of van de onregelmatigheden bevelen, of aan den gedaagde tot zijne verdediging uitstel verleenen, altijd met verwijzing van den eischer in de kosten.
| |
Art. 18.
Wanneer het exploict niet door een' bevoegden Deurwaarder of Exploicteur is beteekend, is de Hooge Raad verpligt, de nietigheid daarvan in allen gevalle uit te spreken.
| |
Art. 19.
De gedaagde in hooger beroep kan den termijn, tegen welken hij gedagvaard is, vervroegen, door bij de akte van Procureurstelling den dag te bepalen, op welken hij de zaak op de Teregtzitting van den Hoogen Raad zal aanbrengen, en door zijne wederpartij tegen dien vervroegden termijn op te roepen.
| |
Art. 20.
In hooger beroep kan geen nieuwe eisch worden gedaan, ten zij het zake ware:
I. |
van interessen, renten, buren of andere zaaks- |
| |
| |
|
gevolgen, sedert het Koloniaal Vonnis verschenen of ontstaan. |
II. |
van de kosten, schaden en interessen, wegens geleden nadeel sedert dat Vonnis. |
III. |
van eenen eisch bij voorraad. |
De verweerder kan echter nieuwe weren van Regten inbrengen, mits dezelve eene verdediging ten principale opleveren, en daarvan niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in het geding van het Koloniaal Geregtshof is afgezien; doch zal dezelve, al mogt hij ten principale worden in het gelijk gesteld, niettemin kunnen worden veroordeeld in de kosten der procedures, tot op het voordragen dier weren van Regten gevallen, indien hij dezelve voor het Koloniaal Geregtshof had kunnen doen gelden.
| |
Art. 21.
Zoowel in het principale, als in het incidentele hooger beroep, kunnen de nieuwe vorderingen en verweringen, waarvan in het vorig Artikel is gesproken, gedaan worden bij conclusiën met middelen, aan den Procureur der partij beteekend.
| |
Art. 22.
Het hooger beroep aan den Hoogen Raad schorst de tenuitvoerlegging der Vonnissen, door het Geregtshof te Suriname in eersten aanleg gewezen.
Indien nogtans door de belanghebbende partij bij haren eisch gevorderd is, dat het Vonnis zal worden
| |
| |
verklaard bij voorraad executabel, niettegenstaande hooger beroep, zal het voornoemde Geregtshof die executabel-verklaring bij het principaal Vonnis kunnen bevelen in al die gevallen, waarin de zaak, naar het oordeel des Regters, na uiterlijk gewijsde, is reparabel, en zulks met of zonder cautie, naar gelang van de meerdere of mindere twijfelachtigheid van het geschil en van de omstandigheden der partijen.
Ingeval de executabel-verklaring onder cautie is bevolen, zal de executant, alvorens de executie aan te vangen, dezelve cautie, hetzij reële, hetzij personele, genoegzaam om daaraan het bedrag der executie met de gevolgen van dien, en alzoo de schadeloosstelling des geëcuteerden te verhalen, aan zijne wederpartij aanbieden, en dezelve stellen des noods ter beoordeeling van den Regter.
Ingeval van zekerheid door borgtogt, zal dezelve alleen volstaan kunnen, indien de borg genoegzaam vastgoed, gelegen in de Kolonie, tot het bedrag van den borgtogt verbindt.
| |
Art. 23.
Indien de tenuitvoerlegging bij voorraad, in de gevallen bij het voorgaand Artikel vermeld, niet door het Geregtshof te Suriname mogt zijn bevolen, zal de gedaagde in hooger beroep dezelve voorloopig kunnen vorderen op de eerste Teregtzitting in hooger beroep, of bij zijne eerste akte van verwering.
| |
| |
| |
Art. 24.
Indien daarentegen de tenuitvoerlegging in eersten aanleg mogt zijn bevolen buiten de gevallen, in Art. 23 vermeld, kan de appellant bij zijne vordering in appèl voorloopig verzoek doen, dat de executie worde gestaakt en schadeloos afgedaan.
| |
Art. 25.
De wijze van procederen in hooger beroep zal dezelfde zijn als die, welke in de gewone Regtspleging voor den Hoogen Raad is voorgeschreven.
| |
Art. 26.
Het Vonnis, waarvan hooger beroep is gevallen, zal, hetzij hetzelve wordt bekrachtigd, hetzij voor het geheel of ten deele vernietigd, en zonder onderscheid of de uitvoering in Nederland, dan wel in de Koloniën plaats heeft, moeten ten uitvoer gelegd worden op den voet en de wijze, en volgens de bepalingen, voorgeschreven of gebruikelijk ter plaatse, alwaar het Vonnis ten uitvoer wordt gelegd.
Alle geschillen deswege zullen voor den Regter dier plaats moeten worden gebragt.
| |
Art. 27.
Ingeval van hooger beroep van een interlocutoir Vonnis, of van een Vonnis, bij hetwelk niet anders dan op een tusschengeschil (incident) uitspraak ge- | |
| |
daan is, zal de Hooge Raad, wanneer dezelve het Vonnis bekrachtigt, de zaak verwijzen naar het Koloniaal Geregtshof, om op de hoofdzaak te worden beslist.
Niettemin zal de Hooge Raad de hoofdzaak in het hoogste ressort kunnen afdoen op onderlinge vordering van al de partijen, gelijk ook, indien het geding in dien staat is, dat daarover bij een en hetzelfde Eindvonnis kan worden beslist.
| |
Art. 28.
Wanneer een interlocutoir Vonnis, of een Vonnis, op een tusschengeschil (incident) gewezen, wordt te niet gedaan, kan de Hooge Raad, indien partijen zulks verlangen, of de zaak daartoe in staat geoordeeld wordt, dezelve tot zich trekken, en in het hoogste ressort ten principale uitspraak doen.
| |
Art. 29.
Wanneer een Vonnis bekrachtigd wordt, waarbij het Koloniaal Geregtshof eeniglijk zich bevoegd heeft verklaard om van de zaak kennis te nemen, zal de Hooge Raad dezelve aan dat Geregtshof verwijzen, om ten principale te worden beslist, ten zij partijen mogten hebben begeerd, dat de Hooge Raad de hoofdzaak zal afdoen, en de Raad zulks zal oorbaar achten.
| |
Art. 30.
Indien het Koloniaal Geregtshof zich onbevoegd
| |
| |
heeft verklaard, en de uitspraak wordt te niet gedaan, zal de Hooge Raad de zaak ten principale naar hetzelfde Geregtshof verwijzen, ten zij partijen gevorderd mogten hebben, dat de Hooge Raad de zaak aan zich zal houden en beslissen, en deze zulks zal oorbaar achten.
| |
Vierde afdeeling.
Algemeene voorzieningen.
Art. 31.
De bepalingen ten aanzien van het hooren van het Openbaar Ministerie, in zaken van gewoon hooger beroep voor den Hoogen Raad, waarin de Wet dit vordert, zijn ook op de hoogere beroepen van Koloniale Vonnissen toepasselijk.
| |
Art. 32.
De stukken van het proces in eersten aanleg gevoerd, zullen in bundels worden vereenigd, en zullen daarbij moeten gevoegd worden inventarissen, door den Griffier bij het Geregtshof te Suriname, of door deszelfs plaatsbekleedende Ambtenaren onderteekend, en met het zegel van het Koloniaal Geregtshof voorzien.
Deze handteekeningen zullen door den Gouverneur-Generaal, of deszelfs functiën waarnemende, moeten zijn gelegaliseerd.
| |
| |
| |
Art. 33.
Van alle burgerlijke zaken, in de Westindische Koloniën bereids aanhangig gemaakt, alvorens dit Reglement aldaar wettiglijk zal zijn bekend gemaakt, wordt in hooger beroep gekomen, op den voet van, en volgens de thans nog bestaande verordeningen, alleen met dit onderscheid, dat het hooger beroep, in plaats van voor het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage, worde gebragt voor den Hoogen Raad, en daarin geprocedeerd volgens de vormen, bij dit Reglement voorgeschreven.
De appellen van het Geregtshof in Suriname in burgerlijke zaken, welke reeds bij het voormalig Hoog Geregtshof te 's Gravenhage waren aanhangig gemaakt, zullen, voor zooverre zulks niet reeds geschied is, na de wettige afkondiging van dit Reglement in die Kolonie, door middel van eene enkele akte aan den persoon van den gedaagde in hooger beroep, of te zijner woonplaats (domicilie) beteekend, kunnen worden overgebragt bij den Hoogen Raad, om op de laatste dingtalen te worden voortgezet.
De overbrenging zal dadelijk kunnen geschieden, indien al de in het geding betrokkene partijen hierin toestemmen.
De in de Westindische Koloniën en Bezittingen van den Staat thans geldende bepalingen en verordeningen, voor zooverre die niet het tegenwoordig Reglement mogten strijden, worden bij deze afgeschaft en buiten effect gesteld.
| |
| |
Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 11den Januarij, 1840. (Staatsblad No. 1.)
Mij bekend,
De Secretaris van Staat,
(Get.) van DOORN.
Accordeert met deszelfs origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
(Get.) A.G.A. van RAPPARD).
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal, ad interim,
bij het Ministerie van Koloniën,
(Get.) B.J. ELIAS.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 31sten Maart, 1840, het zevenentwintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.
J.C. RIJK.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER,
Gepubliceerd aan Paramaribo, den 1sten April, 1840.
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
|
|