| |
| |
| |
Bijlagen.
| |
| |
Bijlagen.
Wet
van den 25sten April, 1838, houdende wijzigingen der Reglementaire bepalingen omtrent den in- en uitvoer van Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen, vervat in de Publicatie van den 26sten/29sten October, 1830 (G.-B. sub No. 14).
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat de ondervinding der laatste jaren, ten aanzien van den uiten invoer der Slaven van en naar de Nederlandsche Westindische Bezittingen onderling, bezwaren heeft doen
| |
| |
kennen, welke, zoo uit aanmerking van den verschillenden arbeid der Slaven in deze onderscheidene Bezittingen, als uit hoofde van andere lokale omstandigheden, in het welbegrepen belang eener goede Policie behooren te worden weggenomen.
Zoo is het, dat Wij, den Kolonialen Raad gehoord, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
| |
Art. 1.
De uit- en invoer der Slaven van en naar de Nederlandsche Westindische Bezittingen onderling wordt provisioneel opgeschort; doch blijft aan den Gouverneur-Generaal voorbehouden, om, in bijzondere daarvoor vatbare gevallen, den bij dit Artikel bedoelden uit- en invoer van Slaven toe te staan.
| |
Art 2.
De invoer van Slaven in de Nederlandsche Westindische Bezittingen uit vreemde Koloniën en Plaatsen, alwaar de directe invoer van Slaven uit Afrika niet geoorloofd is, zal alleen krachtens eene speciale permissie van den Gouverneur-Generaal, en, voor zooveel de Eilanden betreft, van de Gezagvoerders aldaar mogen geschieden.
| |
Art. 3.
De uitvoer van Slaven uit de Nederlandsche Westindische Koloniën naar vreemde Koloniën en plaatsen, waar de directe invoer van Slaven uit Afrika verbo- | |
| |
den is, blijft aan de bestaande bepalingen onderworpen.
| |
Art. 4.
Zoo dikwerf, strijdig met den inhoud van Artikel 1, 2 en 3 dezer Wet, eenige in- of uitvoer van Slaven mogt plaats hebben, zal door dengenen, of ieder van diegenen, welke zich daaraan schuldig of medepligtig zullen maken, eene boete van Duizend Gulden worden betaald voor elken ingevoerden of uitgevoerden Slaaf, onder gehoudenheid der schuldigen of medepligtigen, hetzij Eigenaren der Slaven, hetzij anderen, om de ingevoerde Slaven dadelijk te hunnen koste weg te zenden.
| |
Art. 5.
Voor zooverre, door de vorenstaande bepalingen, in de Publicatie van 26/29 October, 1830 (Gouvernements-Blad van dat jaar, sub No. 14), geene wijziging is te weeg gebragt, blijft dezelve voor het overige van kracht.
| |
Art. 6.
Deze Wet zal in de verschillende Nederlandsche Westindische Bezittingen, van het oogenblik harer afkondiging in iedere Kolonie, onder de nadere approbatie des Konings, provisioneel verbindende zijn.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid moge voorwenden, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd, en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
| |
| |
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 25sten April des jaars 1838, het vijfentwintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.
E.L. van HEECKEREN.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
Gepubliceerd alhier aan Paramaribo, den 26sten April, 1838.
De Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER. |
|