| |
| |
| |
Publicatie.
Houdende Verordeningen van Policie, ten aanzien der Vaartuigen, welke langs het Kanaal van Saramacca heen- en terugvaren.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
In overweging genomen hebbende, dat, zoo uit het oogpunt eener goede Policie en ter voorkoming der desertie van Slaven, als in het belang van Eigenaren en Planters in de Rivier Saramacca, een naauwgezet toezigt op alle Vaartuigen behoort te worden gehouden, welke langs het Kanaal van Saramacca heen- en terugvaren.
Zoo is het, dat Wij, gehoord den Kolonialen Raad in deszelfs Vergadering van den 8sten dezer, hebben goedgevonden en verstaan, zoo als Wij goedvinden en verstaan bij deze:
| |
| |
| |
Art. 1.
Alle Vaartuigen, welke langs het Kanaal van Saramacca heen- en terugvaren, zullen, behoudens de na te noemene uitzondering, telkens den eersten Militairen Post moeten aandoen, ten einde van het getal der vrije personen en der Slaven op dezelve Vaartuigen te doen blijken.
| |
Art. 2.
De Vaartuigen, welke alleen met Slaven bemand zijn, zullen aan den eersten Militairen Post, welke zij bij de heen- of terugvaart moeten aandoen, dan alleen worden doorgelaten, wanneer door den Eigenaar of diens vertegenwoordiger aan de Slaven van het Vaartuig, zoo dikwerf deze drie of meer in getal zijn, eene Pas zal zijn verstrekt, waarop duidelijk moet zijn vermeld:
a. | Het getal der Slaven. |
b. | De naam der Plantaadje, of van den Grond, of wel van den Meester, waartoe of tot wien zij behooren. |
c. | De plaats van bestemming. |
d. | De dagteekening der afgifte. |
Zullende zoodanige Pas voor de heen- en terugreis dienen, en ten blijke daarvan door den Kommandant van den eersten Militairen Post, of namens denzelven worden geviseerd.
| |
Art. 3.
Voor zoodanige Vaartuigen, waarop minder dan drie Slaven zijn gesteld, zal door den Eigenaar of
| |
| |
diens vertegenwoordiger eene Pas worden afgegeven, welke zal moeten bevatten:
a. | De namen der Slaven. |
b. | Den naam der Plantaadje, of van den Grond, of wel van den Meester, waartoe of aan wien zij behooren. |
c. | De plaats van bestemming. |
d. | De dagteekening van afgifte. |
Zullende de Passen, bij dit Artikel bedoeld, slechts voor ééne reis dienen, en mitsdien, bij terugvaart, door den afzender van het Vaartuig eene dergelijke Pas aan de Slaven behooren te worden gegeven; welke Pas door den Kommandant van den eersten Militairen Post telkens voor ééne reis zal worden geviseerd.
| |
Art. 4.
De Vaartuigen, bedoeld bij Artikel 2 en 3, van welke de Passen niet zijn overeenkomstig het voorschrift, daarbij aangewezen, zullen aan den eersten Militairen Post aangehouden, en de Slaven als wegloopers beschouwd, en ter dispositie van den Procureur-Generaal worden gesteld, ten einde door dezen, daartegen geene andere redenen van bezwaar zijnde, tegen betaling der kosten, aan de Eigenaren of hunne vertegen woordigers te worden overgegeven.
| |
Art. 5.
Onverminderd de reden van aanhouding, bij het vorige Artikel vermeld, zijn de Kommandanten der Militaire Posten bevoegd, om eenig Vaartuig met Sla- | |
| |
ven aan te houden, en deze laatste aan de bevoegde Authoriteit op te zenden:
1o. | Wanneer, om eene bepaalde reden, de deugdelijkheid der Pas zelve in twijfel kan worden getrokken. |
2o. | Wanneer de Slaven zich aan eenige ongeregeldheid of verregaande brutaliteit hebben schuldig gemaakt. |
Zallende in het eerste geval, bij dit Artikel bedoeld, de kosten van aanhouding der Slaven dan alleen aanvankelijk ten Iaste der Eigenaren of hunne vertegenwoordigers worden gebragt, wanneer, door een opgevolgd onderzoek, van de valschheid der Pas zal zijn gebleken, onverminderd de Criminele Aktie en die van schadeloosstelling tegen dengenen, welke dusdanige Pas zal hebben gemaakt of gegeven.
| |
Art. 6.
Aan de Kommandanten der Militaire Posten, bedoeld bij Art. 1, 2 en 3 dezer Wet, wordt de bevoegdheid toegekend, om de Vaartuigen, welke den Post voorbijvaren, en, na daartoe op de gebruikelijke wijze aangeroepen te zijn, niet onmiddellijk bijhouden, door middelen van geweld daartoe te noodzaken.
| |
Art. 7.
De bepalingen van Art. 1 en 6 dezer Publicatie zijn niet van toepassing op Eigenaren, Administrateuren en Directeuren van Plantaadje, zullende deze met hunne Tentbooten of andere soortgelijke Vaartuigen ongehinderd kunnen doorvaren, onder gehou- | |
| |
denheid alleen, om, voor zooverre zulks des nachts mogt geschieden, van hunne aanwezigheid te doen blijken, zoodra het Vaartuig aan de bedoelde Militaire Posten wordt aangeroepen, en onder verpligting, om dezelve Slaven van de vereischte Pas te voorzien, zoo dikwerf deze laatste alleen met zoodanig Vaartuig terugvaren.
| |
Art. 8.
Door vorenstaande bepalingen wordt geene verandering hoegenaamd te weeg gebragt in de Verordeningen van toezigt, waaraan meer bepaaldelijk de Visschersvaartuigen zijn onderworpen.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd, en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Zullende deze Publicatie eene maand na hare afkondiging in werking komen.
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 10den Maart, 1836, het drie en twintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.
E.L. van HEECKEREN.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Adjunct-Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
Gepubliceerd aan Paramaribo, den 15den Maart daaraanvolgende.
De Adjunct-Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER. |
|