| |
| |
| |
Bijlagen.
| |
| |
Bijlagen.
Publicatie.
Waarbij een nieuw Reglement voor het Departement der Onbeheerde Boedels en Weezen in de Kolonie Suriname wordt ingevoerd.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Aangezien, bij Besluit van Zijne Majesteit van den 8sten October, 1835, No. 3, is gearresteerd een Reglement voor het Departement der Onbeheerde Boedels en Weezen in de Kolonie Suriname, en Wij namens Hoogstdenzelven zijn uitgenoodigd geworden, om hetzelve Reglement zoo spoedig mogelijk in te voeren.
Zoo is het, dat Wij, den Kolonialen Raad gehoord in deszelfs Vergadering van den 7den December, 1835, hebben goedgevonden en verstaan:
| |
| |
| |
Art. 1.
Het gemelde Reglement ter kennisse te brengen van het algemeen, luidende hetzelve als volgt:
| |
Reglement voor het Departement der Onbeheerde Boedels en Weezen in de Kolonie Suriname.
Eerste afdeeling.
Onbeheerde boedels.
Art. 1.
De openbare Administratie van Onbeheerds Boedels in de Kolonie Suriname is die, welke namens de Hooge Regering is belast met de beredding en vereffening van alle boedels en goederen, welke, naar aanleiding der hierna volgende bepalingen, voor Onbeheerd worden gehouden.
| |
Art. 2.
Deze Administratie bestaat uit eenen Hoofd-Ambtenaar, welke den titel zal voeren van Kurator, met de aan denzelven toe te voegene geëmploijeerden, en uit een Kollegie van Commissarissen, te zamengesteld, zoo als in Art. 5 is bepaald.
| |
Art. 3.
De Kurator zal den ouderdom van vijf en twintig jaren moeten bereikt hebben. Hij zal geenerlei Administratie van Plantaadje mogen voeren, of ook iemands Zaakgelastigde mogen zijn, of eenig an- | |
| |
der openbaar ambt of betrekking (met uitzondering van den post van Weesmeester, als welke met dien van Kurator bij de Administratie der Onbeheerde Boedels steeds in één' en denzelfden persoon zal zijn vereenigd), in de Kolonie mogen bekleeden.
Ook zal hij geenerlei Executele of Voogdij mogen aanvaarden, ten zij de overledene hem in den derden graad van bloedverwantschap, of tweeden graad van zwagerschap mogt hebben bestaan. Hij zal een vast jaarlijksch traktement genieten, doch zal geenerlei emolumenten, onder welken naam ook, mogen trekken.
| |
Art. 4.
Alvorens in functie te treden, zal de Kurator, ten waarborg voor zijn goed en getrouw beheer, zoowel in deszelfs betrekking als zoodanig, als in deszelfs hoedanigheid van Weesmeester, eene cautie stellen van f 20,000, ten genoegen van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 5.
Het Kollegie van Commissarissen bestaat uit den Gouvernements-Secretaris, als President, en uit twee Gecommitteerde Raden uit het Geregtshof der Kolonie, daartoe door den Gouverneur-Generaal te designeren. Hetzelve wordt geadsisteerd door eenen Secretaris, door den Gouverneur-Generaal, onder het genot van een jaarlijksch traktement en nader te bepalen emolumenten, te benoemen.
Deze Commissarissen zullen altijd moeten gekozen worden uit de gegraduëerde Leden van het Geregtshof, de President daaronder begrepen; jaarlijks met
| |
| |
den eersten Januarij zal een hunner aftreden, en door eenen anderen moeten worden vervangen, hoezeer ook de aftredende weder verkiesbaar zal kunnen zijn.
| |
Art. 6.
Voor Onbeheerde Boedels en goederen, met welker beredding en vereffening deze Administratie volgens Art. 1 belast is, zullen worden gehouden:
1o. | Alle goederen van personen, welke zich uit deze Kolonie absenteren, zonder dat door hen een gemagtigde ter beheering hunner zaken en belangen is aangesteld geworden; zullende elk voor absent gehouden worden, die, na door of van wege den Kurator, op daartoe bekomene authorisatie van Commissarissen, tot drie onderscheidene malen in de Koloniale Nieuwspapieren te zijn opgeroepen, in gebreke blijft, om van zijne tegenwoordigheid in de Kolonie, binnen den bij die oproepingen gestatuëerden termijn, aan den Kurator te doen blijken. |
2o. | Alle onroerende goederen, waarvan de eigenaren buiten de Kolonie woonachtig zijn, wanneer derzelver gemagtigde overleden is, of zich uit deze Kolonie absenteert, en niemand in deszelfs plaats is benoemd of gesurrogeerd geworden, of ook deze, hetzij uit hoofde van desistement, hetzij uit eenige andere oorzaak, ontbreekt. |
| |
| |
3o. | De Boedels van personen, die binnen deze Kolonie, zonder uiterstewilsbeschikking gemaakt te hebben, overlijden, en waarvan de erfgenamen ab intestato onbekend en onzeker of ook afwezig zijn, zonder in het laatste geval alhier te Lande gemagtigden te hebben. |
4o. | De Boedels van personen, die binnen deze Kolonie, zonder uiterstewilsbeschikking gemaakt te hebben, overlijden; doch wier nalatenschap door de aanwezige erfgenamen of derzelver gemagtigden niet dadelijk wordt aanvaard. |
5o. | De Boedels van binnen deze Kolonie overledene personen, welker testamentaire erfgenamen den Boedel niet onverwijld aanvaarden. |
6o. | De Boedels van binnen deze Kolonie overledene personen, wanneer de bij derzelver uiterstewilsbeschikkingen aangestelde Executeuren zich met deze commissie niet willen, of wegens overlijden, of wegens uitlandigheid, niet kunnen belasten. |
7o. | Alle goederen, welke ten verkoop alhier in commissie zijn gezonden, en zich bij den overledene nog in natura, en in dien staat bevinden, als waarin dezelve door hem zijn ontvangen geworden, of welke, na deszelfs overlijden, aan deszelfs adres in de Kolonie mogten aankomen. |
8o. | Alle Boedels, waarvan brieven van cessie zijn verkregen, en geïnterineerd. |
| |
| |
9o. | Alle andere Boedels en goederen, welke, buiten de reeds genoemde, inderdaad en in wezenlijkheid onbeheerd zijn. |
| |
Art. 7.
Wanneer, bij eenig in de Kolonie plaats gehad hebbend sterfgeval van eenen niet tot den Slavenstand behoorenden persoon, een der gevallen bestaat, in het voorgaande Artikel vermeld, zal de Boedel van den zoodanige geacht worden van regtswege aan de Administratie der Onbeheerde Boedels te zijn vervallen, en de Kurator ambtshalve, en zonder daartoe eenige nadere authorisatie te behoeven, gehouden zijn, de beredding en het beheer van denzelven op zich te nemen.
| |
Art. 8.
Bij eenig plaats hebbend sterfgeval aan Paramaribo, zal de Bedienaar der Begrafenissen te Paramaribo verpligt zijn, daarvan onverwijld, nadat hij van hetzelve kennis heeft bekomen, mededeeling te doen aan den Kurator, op verbeurte eener geldboete van f 25, wanneer hij mogt overtuigd worden, daarmede langer dan een uur tijds na de bekomene kennisgeving te hebben gedraald.
De Kurator, deze informatie ontvangen hebbende, zal gehouden zijn, zich onverwijld te verzekeren, of een der bij Artikel 6 vermelde gevallen bestaat.
Te dien einde zal hij niet alleen de bevoegdheid hebben, om ten Kantore der Gezworen Klerken, of ter Griffie van het Koloniaal Geregtshof, naar het bestaan van eenige uiterstewilsbeschikking onder- | |
| |
zoek te doen, maar ook om het openen en uitlezen van eenig bestaand testament te requireren.
Wanneer hij zich verzekerd heeft, dat een der bij Art. 6 vermelde gevallen aanwezig is, zal hij, voor zooverre daarin nog niet mogt zijn voorzien, zorg dragen voor de teraardebestelling van het lijk des overledenen, en onverwijld, hetzij in persoon, hetzij, mits op zijne speciale authorisatie, vertegenwoordigd door eenen zijner geëmploijeerden, overgaan tot de Notariële of Geregtelijke verzegeling der goederen, zich ten sterfhuize bevindende, en, na volbragte verzegeling, eenen waker over dezelve aanstellen.
| |
Art. 9.
Van deze verzegelingen zullen geenszins geëximeerd zijn zoodanige geringe Boedels, als klaarblijkelijk niet of naauwelijks genoegzaam zijn, om de kosten der teraardebestelling als anderzins goed te maken; edoch de tot dezelve behoorende goederen zullen door den Kurator worden onder zich geslagen, ten einde daarmede te handelen, als nader bij Art. 76 zal worden bepaald.
| |
Art. 10.
Met de verzegeling zal door den Kurator niet mogen worden voortgegaan, wanneer, alvorens dezelve volbragt te hebben, aan hem mogt zijn gebleken, dat het geval, uit hoofde waarvan de Boedel aan de Administratie der Onbeheerde Boedels anders zoude vervallen zijn, niet bestaat.
| |
| |
| |
Art. 11.
Bij eenig plaats hebbend sterfgeval van eenen persoon, niet tot den Slavenstand behoorende, in de Districten buiten Paramaribo, zal door de huisgenooten, ten overstaan van twee der naaste buren, onverwijld moeten worden overgegaan tot de verzegeling der goederen, en tot het opmaken van eenen korten inventaris of beschrijving dier goederen, in duplo door hen allen te onderteekenen.
Zij zullen het dubbel van dezen inventaris aan den Landdrost van het District, of aan dengenen, die, bij afwezigheid of ontstentenis van denzelven, deze functiën waarneemt, met kennisgeving van het plaats hebbend sterfgeval, met den meesten spoed doen geworden.
De Landdrost of die deszelfs functiën waarneemt, zal zich onmiddellijk, na het ontvangen van deze kennisgeving, ten sterfhuize vervoegen, en aldaar onderzoeken, of een der gevallen bestaat, in Art. 6 vermeld; zulks alzoo door den Landdrost, of door dengenen, die deszelfs functiën waarneemt, bevonden zijnde, zal hij de goederen aan de bewaking der huisgenooten overlaten, na dezelve alvorens mede met zijn zegel verzegeld te hebben, en aan den Kurator, onder kennisgeving van het plaats gehad hebbend sterfgeval, en toezending van een exemplaar van den opgemaakten inventaris, verslag doen van het door hem verrigte, en deszelfs bevelen vragen, hoe verder in dezen te handelen.
| |
| |
De Kurator, zich met het denkbeeld van den Landdrost, dat de Boedel tot eene der bij Art. 6 vermelde kategoriën behoort, vereenigende, zal den Landdrost met de opzending der verzegelde goederen aan de Administratie belasten. Zich daarmede niet vereenigende, zal de Kurator verpligt zijn, de noodige onderrigting te geven, hoe met de verzegelde goederen te handelen.
Wanneer er eenige testamentaire beschikking van den overledene te diens sterfhuize mogt aanwezig zijn, zal hetzelve door den Landdrost tot zich genomen, en ongeopend aan den Kurator ingezonden worden.
| |
Art. 12.
Met de ontzegeling en de inventarisatie der Boedels, niet vallende onder de uitzondering, vermeld in Art. 9, zal de Kurator eenen aanvang moeten doen maken, uiterlijk drie dagen na het overlijden, of nadat de van uit de Buiten-Districten naar Paramaribo aan de Administratie opgezondene goederen aldaar zullen zijn aangekomen; welke ontzegeling en inventarisatie insgelijks Geregtelijk of Notariëel zal moeten geschieden.
| |
Art. 13.
Voor zooverre tot den Boedel onroerende goederen mogten behooren, gelegen buiten Paramaribo, zal hij eenen der aan hem toegevoegde geëmploijeerden aan het Kollegie van Commissarissen kunnen voordragen, om zich met den Gezworen' Klerk derwaarts
| |
| |
te begeven; op welke voordragt door Commissarissen zal worden gedisponeerd, zoodanig als zij zullen oordeelen te behooren.
| |
Art. 14.
Zoodra eenige Boedel aan de Administratie gedevolveerd is, zal daarvan door den Kurator, na voorafgaande kennisgeving aan Commissarissen, in voege als zulks bij Art. 75 nader is bepaald, Advertentie gedaan worden in een der Koloniale Nieuwspapieren, bij welke tevens alle Crediteuren zullen worden opgeroepen, om van het aan hen verschuldigde aanteekening bij de Administratie te doen, en de Debiteuren, om het door hen aan den Boedel verschuldigde te voldoen, welke Advertentie tweemaal, van veertien tot veertien dagen, zal worden herhaald; zoodanige Advertentie zal echter niet gedaan worden ten aanzien der Boedels, bij Art. 9 bedoeld.
| |
Art. 15.
Met de eerste scheepsgelegenheid zal daarenboven door den Kurator eene dergelijke Advertentie en oproeping afgezonden worden, ter plaatsing in de Amsterdamsche, Haarlemsche en Rotterdamsche Couranten; welke Advertentie en oproeping in dezelve Couranten tweemaal, van twee maanden tot twee maanden, zal herhaald worden.
| |
Art. 16.
De binnenlandsche Crediteuren, of wel diegene, welke in de Kolonie Suriname woonachtig zijn, zullen binnen den tijd van zes maanden, na de eerste
| |
| |
Advertentie en oproeping in de Koloniale Nieuwspapieren, van het aan hen verschuldigde aanteekening moeten doen, op poene, dat zij anders van alle regt tegen den Boedel zullen zijn verstoken.
| |
Art. 17.
De buitenlandsche Crediteuren, of wel degene, die buiten de Kolonie Suriname woonachtig zijn, zullen verpligt zijn, hunne aanteekening te doen bewerkstelligen binnen de negen maanden, na de eerste Advertentie en oproeping in de bij Art. 15 vermelde Vaderlandsche Couranten.
| |
Art. 18.
De aanteekening eener schuldvordering zal moeten bevatten:
1o. | Den naam en de woonplaats des schuldeischers. |
2o. | De juiste hoegrootheid der verschuldigde som, voor zooverre zulks kan geschieden. |
3o. | De oorzaak, waaruit de schuld voortspruit. |
4o. | De rangschikking, welke de Crediteur vermeent, dat aan zijne schuldvordering moet te beurt vallen. |
Bij het doen dezer aanteekening zullen tevens onder behoorlijken inventaris moeten overgelegd worden de stukken, welke men vermeent, dat tot justificatie der schuldvordering kunnen dienen, of wel authentieke kopijen van dezelve, met vermelding op den inventaris, in hoeverre dezelve stukken daaraan dienstbaar zijn.
| |
| |
| |
Art. 19.
De Kurator zal gehouden zijn, binnen de vier weken, nadat eenige Boedel aan de Administratie is vervallen, na behoorlijke afkondiging in een der Koloniale Nieuwspapieren, over te gaan tot den openbaren verkoop der tot dien Boedel behoorende roerende goederen; voor hoedanige hier ook gehouden worden Slaven, welke niet tot eenige Plantaadje of Grond behooren, en daarmede een geheel uitmaken.
| |
Art. 20.
Binnen de drie maanden, nadat eenige Boedel aan de Administratie is vervallen, zal de Kurator moeten overgaan tot den openbaren verkoop van alle tot den Boedel behoorende onroerende goederen, met uitzondering echter van Plantaadjen of Gronden, als wier verkoop, luidens het volgende Artikel, binnen eenen meer uitgestrekten termijn zal moeten plaats hebben.
Van zoodanigen verkoop zal zes weken te voren Advertentie moeten gedaan worden in een der Koloniale Nieuwspapieren; welke bekendmaking tweemaal, van veertien dagen tot veertien dagen, zal herhaald worden.
| |
Art. 21.
Binnen een jaar en zes weken, nadat eenige Boedel aan de Administratie zal zijn vervallen, zal de Kurator moeten overgaan tot den openbaren verkoop van de Plantaadjen of Gronden, of wel de ge- | |
| |
deelten van die, welke tot denzelven mogten behooren.
De Advertentiën deswege zullen zoowel in de Koloniale Nieuwspapieren, als in de bij Art. 15 aangeduide Vaderlandsche Couranten, driemaal, van twee tot twee maanden, moeten geplaatst worden.
Van het juiste tijdstip, waarop de openbare veiling zal plaats hebben, zal echter alleen in een der Koloniale Nieuwspapieren bekendmaking gedaan worden. Deze Advertentie zal zes weken vóór den dag der verkooping moeten geschieden, en tweemaal, van veertien dagen tot veertien dagen, moeten herhaald worden.
De Kurator zal de noodige zorg dragen, dat een inventaris van de te verkoopen Plantaadje gedeponeerd zij, zoo bij de Administratie, als ten Kantore van eenigen openbaren Notaris in het Moederland, ten einde door de desgegadigden te kunnen worden geëxamineerd.
| |
Art. 22.
De Kurator zal gehouden zijn, zijne beste devoiren aan te wenden tot het invorderen van alle ten voordeele eens aan de Administratie gedevolveerden Boedels, bestaande uitschulden of pretensiën, welke liquide of verschenen zijn. Ingeval de debiteuren eens Boedels onwillig of weigerachtig mogten zijn, om hunne schulden te betalen, zal de Kurator het Kollegie van Commissarissen adiëren, en van dezelve authorisatie verzoeken, om de zoodanige in Regten te betrekken.
| |
| |
Wanneer zich twijfelachtige of niet genoegzaam liquide schulden in eenigen Boedel mogten bevinden, zal de Kurator verpligt zijn, zijne consideratiën daaromtrent aan het Kollegie van Commissarissen mede te deelen, en derzelver welmeenen provoceren, hoe in dezen te handelen.
Wanneer zich in eenen Boedel schuldvorderingen mogten bevinden ten laste van eenen schuldenaar, die in denzelfden Boedel tevens schuldeischer is, zal de vergelijking worden toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van het gemeene regt.
| |
Art. 23.
Wanneer de tijd tot het doen der aanteekening, zoo voor de binnenlandsche als buitenlandsche Crediteuren, is verstreken, zal de Kurator, binnen den tijd van zes weken daarna, aan het Kollegie van Commissarissen moeten aanbieden eene Boedelbeschrijving, welke zal moeten bevatten:
1o. | Eene opgave van al de aangeteekende schuldvorderingen ten laste des Boedels, met vermelding van deszelfs consideratiën, zoo omtrent de gefundeerdheid dier schuldvorderingen, als omtrent de rangschikking, welke aan iederen der Crediteuren, naar gelang van den aard hunner schuldvorderingen, behoort te beurt te vallen. |
2o. | Eenen staat van de baten en inkomsten des Boedels, sedert het tijdstip, dat dezelve aan de Administratie der Onbeheerde Boedels is vervallen. |
| |
| |
3o. | Eene globalen staat der door denzelven ten laste des Boedels gepraesteerde betalingen. |
4o. | Eene opgave van de solide pretensiën, welke ten voordeele des Boedels nog mogten aanwezig zijn. |
5o. | Eene opgave van de voordeelige pretensiën, welke aan den Kurator als min solide zijn voorgekomen, met vermelding der redenen, om die als zoodanig te beschouwen. |
| |
Art. 24.
Commissarissen zullen deze beschrijving naauwkeurig examineren, en bij bevinding, dat de Boedel bereids vereffend is, gelasten, dat binnen den tijd van veertien dagen tot deszelfs finalen afloop zal worden overgegaan.
In het tegenovergestelde geval zullen zij aan den Kurator eenen langeren termijn bepalen, binnen welken hij het noodige tot deze vereffening zal hebben te verrigten.
| |
Art. 25.
Deze termijn verstreken zijnde, of vroeger, in het geval, bij het eerste gedeelte van het vorige Artikel voorkomende, zal de Kurator aan Commissarissen de rekening en verantwoording, door hem in den af te loopen' Boedel gehouden, met al de daartoe behoorende verificatiën aanbieden, tevens met eene generale balance op den Boedel, door hem geformeerd.
| |
Art. 26.
Binnen de acht dagen, nadat deze rekening en ver- | |
| |
antwoording bij de Commissarissen is ingekomen, zullen dezelve de Crediteuren bij Advertentie in een der Koloniale Nieuwspapieren onderrigten, dat de Boedelbeschrijving, alsmede, voor zooverre de Boedels insolvent mogten zijn, de rekening en verantwoording, benevens de daarop geformeerde balance, gedurende eenen tijd van drie weken ter visie is liggende ter Secretarij van het Commissariaat, met intimatie aan dezelve, om, wanneer zij eenige aanmerkingen, hetzij op de gegrondheid, of de hoegrootheid der daarbij voorkomende schuldvorderingen, hetzij op de rangschikking der Crediteuren, of eenige remarques of zoogenaamde debatten op de rekening en verantwoording mogten hebben in het midden te brengen, daarvan binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop de bevoegdheid, om van deze stukken visie te nemen, is geëxpireerd, bij eenige behoorlijke schriftuur aan Commissarissen te doen blijken.
| |
Art. 27.
Commissarissen zullen deze schrifturen stellen in handen van den Kurator, ten einde binnen eenen gelijken termijn van drie weken daarop te dienen van berigt.
Voor zooverre dezelve schrifturen de wettigheid of gefundeerdheid van eenige schuldvordering als zoodanig mogten hebben betwist, zal van dezelve quoad clausulas concernentes een afschrift worden toegegezonden aan dengenen, die zich als Crediteur van zoodanige schuldvordering heeft doen kennen, of wel
| |
| |
in deszelfs regten getreden is, ten einde insgelijks binnen den tijd van drie weken daarop van berigt te dienen.
| |
Art. 28.
Wanneer deze termijn van drie weken is geëxpireerd, zullen Commissarissen, hetzij de gevorderde berigten al dan niet mogten zijn ingediend, overgaan tot het opmaken van een dictum of uitspraak, bij hetwelk aan elken Crediteur de rangschikking zal worden toegewezen, welke, uit den aard zijner schuldvordering, aan hem behoort te beurt te vallen, of met andere woorden, hetwelk de preferentie en concurrentie der hierin betrokkene Crediteuren zal reguleren, en waarbij tevens over de waarde of onwaarde der voorgestelde remarques of debatten zal worden beslist, en de rekening en verantwoording zal worden gearresteerd.
| |
Art. 29.
Commissarissen zulks, ter bekoming van meerdere inlichting of zekerheid, of ook ter conciliatie van tegenstrijdige sustenuën, noodig oordeelende, zullen, alvorens tot dat dictum of uitspraak over te gaan, de bevoegdheid hebben, om partijen voor zich te doen verschijnen, en aan dezelve zoodanige propositiën te doen, als zij ter bereiking van de voormelde einden doelmatig zullen achten.
| |
Art. 30.
Zoo ook zullen Commissarissen, alvorens tot zoodanig dictum of uitspraak over te gaan, de bevoegd- | |
| |
heid hebben, om ambtshalve eene nadere of meerdere justificatie van eenige in de beschrijving gebragte schuldvordering te gelasten; te welken einde de Crediteuren, welke voor dezelve schuldvordering hebben aangeteekend, of die in derzelver regten zijn getreden, van wege Commissarissen zullen worden gedagvaard, met intimatie om van zoodanige nadere justificatie en verificatie op de wijze, als bij de dagvaarding te vermelden, te doen blijken.
| |
Art. 31.
In alle gevallen zullen Commissarissen stiptelijk zorg moeten dragen, dat, binnen den tijd van eene maand na de expiratie van den bij Art. 27, tot het indienen der daarbij vermelde berigten, bepaalden termijn, het dictum of de uitspraak in gereedheid zij, en gepronuntiëerd kunne worden, hetwelk, even als vonnissen van andere Regtskollegiën, met opene deuren zal behooren te geschieden.
| |
Art. 32.
In alle Boedels, welke aan de Administratie devolveren, zal zoodanig dictum of uitspraak moeten vallen; zullende het geen onderscheid maken, of eenige Boedel van den beginne aan solvent, of wel insolvent is bevonden.
| |
Art. 33.
Van de door Commissarissen te dezen gegevene dictums of uitspraken zal, zonder onderscheid van het bedrag der Boedels, waarover dezelve rouleren, provocatie of reäuditie vallen aan het Koloniaal Ge- | |
| |
regtshof dezer Kolonie, op zoodanige wijze, als bij Art. 41 en volgende van de voor hetzelve vigerende manier van procederen is voorgeschreven, zonder dat eenig verder of hooger beroep zal worden toegestaan; zullende echter de Raden-Commissarissen, welke het vonnis ter eerster instantie gegeven hebben, over zoodanige reäuditie of provocatie niet mogen zitten.
| |
Art. 34.
Van alle te dezen gevallene dictums, interjectiën van appèl, of opheffing van dezelve, zullen door den Secretaris aan Commissarissen, binnen de vier en twintig uren na derzelver pronunciatie of aanteekening, kostelooze afschriften moeten worden ingezonden aan den Kurator.
Gelijke afschriften zullen aan denzelven worden toegezonden door den Griffier van het Koloniaal Geregtshof van alle bij het Geregtshof te dezer zake gevallene vonnissen.
| |
Art. 35.
Het vonnis of dictum, in kracht van gewijsde gegaan zijnde, zal de Kurator, voor zooverre de Boedel solvent is, onverwijld moeten overgaan tot de uitbetaling der bij het vonnis of dictum erkende schuldvorderingen.
| |
Art. 36.
Wanneer eenige Boedel is insolvent, zal de Kurator binnen de veertien dagen, nadat eenig vonnis of dictum zal zijn gegaan in kracht van gewijsde, verpligt zijn, eene repartitie-rekening aan Commissarissen aan te bieden, naauwkeurig de sommen vermeldende, welke, naar aanleiding van dezelve vonnissen, en in
| |
| |
overeenstemming met de kracht des Boedels, aan elken der Crediteuren zal kunnen worden uitbetaald.
| |
Art. 37.
Commissarissen, deze repartitie-rekening ontvangen hebbende, zullen daarvan in een der Koloniale Nieuwspapieren Advertentie doen, ten einde elk belanghebbende van dezelve rekening, gedurende den tijd van veertien dagen, visie zou kunnen nemen ter Secretarij van het Commissariaat.
| |
Art. 38.
De Crediteuren, welke vermeenen mogten op de repartitie-rekening eenige aanmerkingen te hebben, zullen dezelve binnen den tijd van veertien dagen na den dag, waarop de bij Art. 37 vermelde termijn van veertien dagen is geëxpireerd, schriftelijk ter kennisse van Commissarissen brengen.
| |
Art. 39.
Commissarissen zullen deze aanmerkingen stellen in handen van den Kurator, ten einde binnen den tijd van veertien dagen daarop te dienen van contra-remarques.
| |
Art. 40.
Zulks door den Kurator al dan niet gedaan zijnde, zullen Commissarissen overgaan tot het arresteren der repartitie-rekening, zoodanig als zij zullen vermeenen te behooren.
| |
Art. 41.
De alzoo gearresteerde repartitie-rekening zal, gedurende den tijd van acht dagen, ter Secretarij van het Commissariaat ter visie liggen voor de belangheb- | |
| |
benden, waarvan door Commissarissen Advertentie in een der openbare Nieuwspapieren zal geschieden.
| |
Art. 42.
Die met het aan hem, bij de gearresteerde repartitie-rekening toegekende, aandeel geen genoegen mogt nemen, zal binnen den tijd van acht dagen, nadat de termijn, in het voorgaande Artikel vastgesteld, is geëxpireerd, zijne bezwaren daartegen bij request of memorie moeten voordragen aan het Koloniaal Geregtshof, hetwelk, na dezelve memorie in handen van Commissarissen ten fine van berigt gesteld te hebben, daarover binnen den tijd van veertien dagen finaal bij appoinctement zal disponeren, en, bij erkenning dier bezwaren, de repartitie-rekening zal redresseren.
| |
Art. 43.
De Secretaris van Commissarissen zal gehouden zijn, na verloop der bij het vorige Artikel vermelde acht dagen, zich ter Griffie van het Geregtshof te informeren, of men van bezwaren gediend hebbe; zulks niet het geval zijnde, zal het Kollegie van Commissarissen, of wel, bij non-sessie, de President, op de deswege door den Secretaris te gevene mededeeling, den Kurator authoriseren, om onverwijld aan de Crediteuren de aandeelen uit te betalen, aan hen op de repartitie-rekening toegedeeld.
Van bezwaren gediend zijnde, zal met deze uitbetaling door den Kurator worden gesupersedeerd, totdat hij op de wijze, als bij Art. 34 is bepaald, van het appoinctement van het Geregtshof zal zijn onderrigt.
| |
| |
| |
Art. 44.
Deze uitbetaling, zoowel als die, waarvan bij Art. 36 is gesproken, zal echter niet anders mogen geschieden, dan onder cautie de restituendo voor den tijd van een jaar, te rekenen van den dag, dat het dictum, of de uitspraak, waarvan in de vroegere Artikelen is gesproken, zal zijn gegaan in kracht van gewijsde, en zulks ten behoeve van buitenlandsche Crediteuren, welke gedurende dat tijdperk nog mogten opkomen.
| |
Art. 45.
De buitenlandsche Crediteuren, welke binnen het vermelde tijdperk hun regt op den afgeloopen' Boedel zouden willen doen gelden, zullen gehouden zijn, daarvan op gelijke wijze aanteekening te doen, als bij Art. 17 en 18 is vermeld.
Na expiratie van het meergemelde tijdperk, zal de Kurator van de schuldvorderingen, welke gedurende hetzelve door buitenlanders mogten aangeteekend zijn, eenen volledigen staat met de daartoe noodige bescheiden aan Commissarissen doen geworden, welke denzelven staat gedurende den tijd van drie weken ter Secretarij van het Commissariaat zullen doen deponeren, ten einde de Medecrediteuren daarvan, door Advertentiën in een der Koloniale Nieuwspapieren, te onderrigten, deze daarvan visie zouden kunnen nemen, en binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop die bevoegdheid is geëxpireerd, zich tegen het door dezelve buitenlandsche Crediteuren gepretendeerd wordende regt, bij eene behoorlijke schrif- | |
| |
tuur, aan Commissarissen in te dienen, zouden kunnen opposeren. Commissarissen zullen deze schrifturen stellen in handen van den Kurator, ten einde binnen den tijd van drie weken daarop te dienen van berigt; waarna Commissarissen, bij een nader dictum, over de bovenvermelde vorderingen uitspraak zullen doen, van welk dictum aan het Koloniaal Geregtshof in reäuditie zal kunnen worden gekomen, in voege als zulks bij Art. 33 ten aanzien van de daarbij vermelde dictums is vastgesteld.
| |
Art. 46.
De kosten, welke door de bij het vorige Artikel vermelde werkzaamheden zouden mogen worden gecauseerd, zullen nimmer ten laste van den Boedel of van de Medecrediteuren mogen gebragt worden, maar steeds zijn en blijven ten laste der aangeteekend hebbende buitenlandsche Crediteuren.
| |
Art. 47.
Wanneer de schuldvorderingen der aangeteekend hebbende buitenlandsche Crediteuren bij het nadere dictum als wettig en deugdelijk mogten zijn erkend, en de krachten des Boedels alsnog sufficiënt mogten zijn, om dezelve uit te betalen, zal de Kurator daartoe dadelijk overgaan.
| |
Art. 48.
Wanneer de krachten des Boedels, daartoe, hetzij voor het geheel, hetzij ten deele, niet sufficiënt mogten zijn, en de schuldvorderingen bij het dictum onder de preferente schulden mogten zijn gerangschikt,
| |
| |
zullen allereerst de concurrente schuldeischers pondsponds-gelijke tot die uitbetaling moeten bijdragen, en wanneer zulks tot de voldoening niet genoegzaam mogt worden bevonden, zal het ontbrekende door de meer preferente schuldeischers op gelijke wijze moeten worden gesuppleerd; terwijl, wanneer dezelve onder de concurrente schulden mogten zijn gerangschikt, in zoodanig geval deze last alleen op de concurrente Crediteuren zal moeten drukken.
| |
Art. 49.
De in de vorige Artikelen voorkomende verordeningen zallen van volkomene toepassing zijn op Boedels, die in den Boedel van eenen overledene mogten worden bevonden, en waarvan de overledene de executele mogt hebben gehad, zonder dat aan denzelven iemand is gesubstituëerd, of wel, zonder dat iemand ter aanvaarding van denzelven Boedel geregtigd, of, hoezeer daartoe geregtigd, echter niet gezind is, van dat regt gebruik te maken.
| |
Art. 50.
Voor zooverre de goederen, welke tot zoodanigen Boedel behoord hebben, niet meer in natura voorhanden zijn, zal de Kurator zich voor derzelver provenu als Crediteur moeten stellen ten laste van den Boedel der laatstoverledenen.
| |
Art. 51.
Wanneer, nadat de Crediteuren van eenigen afgeloopen' Boedel uitbetaald zijn, er nog gelden mogten zijn overgebleven, zullen deze gedurende eenen tijd
| |
| |
van tien jaren in de Generale Geldkamer gedeponeerd blijven, en in dien tijd niet gereclameerd wordende, aan de Koloniale Kas zijn vervallen.
| |
Art. 52.
Geene uitbetalingen aan Crediteuren zullen immer kunnen plaats hebben, dan ten gevolge van het dictum van Commissarissen, en van de daarop gearresteerde repartitie-rekening, zoodanig, dat nimmer eene voorloopige uitbetaling, hetzij aan hypothecaire, hetzij aan preferente schuldeischers door den Kurator zal mogen geschieden, en door Commissarissen daartoe nimmer authorisatie zal mogen worden gegeven; zullende echter onder dit verbod niet zijn begrepen de, ook na het devolveren des Boedels, voortdurende dagelijksche kosten, voor zooverre die tot conservatie der tot den Boedel behoorende goederen, tot aan het tijdstip van derzelver verkoop, onvermijdelijk zijn, zoo als de salarissen van Plantaadje-bedienden en dergelijke.
| |
Art. 53.
Geene uitkeeringen van goederen in natura, onder tauxatie, zullen immer mogen plaats hebben, ten zij:
1o. | Aan den overgebleven' echtgenoot, of bij vóóroverlijden, of refus van dezen, aan de kinderen, ten aanzien van de kleederen, door den overledene gedragen, en familieportretten, waaronder echter de sieraden en ornamenten niet zullen mogen worden gecomputeerd. |
2o. | Aan degenen, welke zich gezind zouden mo- |
| |
| |
| gen verklaren, om eenen tot den Boedel behoorenden Slaaf over te nemen, onder voorwaarde, om binnen den tijd van drie jaren brieven van manumissie voor hem te verzoeken. |
| |
Art. 54.
Degenen, welke zoodanige overgifte of uitkeering zouden verlangen, zullen zich, ter bekoming van authorisatie daartoe op den Kurator, bij requeste vervoegen aan Commissarissen, welke de consideratiën en het berigt van den Kurator daaromtrent zullen innemen.
| |
Art. 55.
Commissarissen, tot het verleenen van zoodanige authorisatie besluitende, zullen, bij de te dien einde te nemene dispositie, tevens twee beskundige schatters benoemen, welke, na in handen van Commissarissen den eed van getrouwheid te hebben afgelegd, onverwijld tot de van hen gevorderde tauxatie zullen overgaan.
| |
Art. 56.
Wanneer deze twee benoemden het omtrent de waarde van eenig Artikel niet eens kunnen worden, zullen zij daarvan aan Commissarissen kennis geven, welke daarop aan hen eenen derden deskundige zullen toevoegen.
| |
Art. 57.
Bijaldien twee dezer drie deskundigen het eens zijn, zal derzelver eenstemmige waardering gehouden worden, den prijs van het gewaardeerde goed te verte- | |
| |
genwoordigen; doch wanneer dezelve alle drie mogten verschillen, zullen de sommen, waarop elk hunner het goed heeft gewaardeerd, bij elkander worden getrokken, en het facit daarvan door het getal van drie worden gedeeld; en zal de som, welke van deze deeling het resultaat zal zijn, als de wettelijke prijs van het goed worden beschouwd.
| |
Art. 58.
Degenen, welke, nadat eenige Boedel of goederen aan de Administratie is gedevolveerd, denzelven of dezelve als erfgenamen, executeuren, of onder welken titel ook, zouden willen reclameren, en rekening en verantwoording van den Kurator zouden willen vorderen omtrent het door hem te dien aanzien gevoerde beheer, zullen zich, gemuniëerd met de noodige bewijzen tot staving van hun regt, bij request vervoegen aan Commissarissen, en authorisatie op den Kurator vragen tot het doen van overgifte en rekening; op welk verzoek Commissarissen, na de consideratiën en het berigt van den Kurator te hebben ingewonnen, naar bevind van zaken zullen disponeren.
| |
Art. 59.
Wanneer de reclamanten in de dispositie van Commissarissen niet mogten willen berusten, zullen dezelve zich binnen den tijd van tien dagen, nadat dezelve te hunner kennisse is gekomen, daarover bij het Koloniaal Geregtshof, mogen beklagen, en bij hetzelve hun verzoek vernieuwen. Het Hof zal, na de consideratiën en het berigt van Commissarissen te
| |
| |
hebben ingewonnen, daaromtrent in het hoogste ressort beslissen.
| |
Art. 60.
Wanneer zoodanige reclame mogt geschieden, alvorens de goederen mogten zijn verkocht, zal met die verkooping niet mogen worden voortgegaan, maar daarmede moeten worden gesupersedeerd, totdat over dezelve reclame zal zijn beslist.
Dit Artikel zal echter niet van toepassing zijn op roerende goederen, welke aan bederf onderhevig zijn; de verkooping van welke binnen den gewonen termijn zal behooren plaats te hebben.
| |
Art. 61.
Het bij eenige uiterstewilsbeschikking door eenen overledene, wiens Boedel aan de Administratie is gedevolveerd, gedane verbod, om onroerende eigendommen of Slaven te verkoopen, zal de kracht hebben, om dezen verkoop voorloopig te schorsen.
Wanneer echter uit de door den Kurator op te maken Boedelbeschrijving mogt blijken, dat het aanhouden van zoodanigen onroerenden eigendom, of van zoodanige Slaven voor de belangen van Crediteuren praejudiciabel zou zijn, zal het gedane verbod als nietig worden beschouwd, en de Kurator tot den onmiddellijken verkoop dier goederen of Slaven worden geauthoriseerd.
| |
Art. 62.
De bij eenige uiterstewilsbeschikking door eenen overledene, wiens Boedel aan de Administratie is
| |
| |
vervallen, aan deszelfs Erfgenamen of Boedelredderaars gegeven' last, om eenen tot den Boedel behoorenden Slaaf, ten koste van denzelven Boedel, te manumitteren, zal insgelijks de kracht hebben, om den verkoop van zoodanigen Slaaf op te schorten, totdat van de gesteldheid des Boedels naar behooren zal zijn gebleken.
Wanneer echter uit de op te maken Boedelbeschrijving mogt consteren, dat de te manumitteren Slaaf uit de massa des Boedels niet kan worden weggenomen, zonder dat daardoor praejudicie geschiede aan de regten der Crediteuren, te dien effecte, dat zij, door den uitgang van dit voorwerp uit den Boedel, een minder beloop op hunne wettige vorderingen zouden moeten ontvangen, dan anders het geval zou zijn geweest, zal de lastgeving ter vrijlating van den Slaaf gehouden worden voor nietig, en de Slaaf ten voordeele des Boedels worden verkocht.
| |
Art. 63.
De door den Kurator wegens gepresteerde betalingen af te gevene quitantiën zullen voor de houders van geene waarde zijn, ten zij dezelve binnen driemaal vier en twintig uren, na derzelver dagteekening, Zon- en Feestdagen daaronder niet gerekend, ter Administratie van Financiën zullen zijn geregistreerd.
| |
Art. 64.
Zoodra het bedrag der bij den Kurator ontvangene en onder hem berustende gelden het bedrag van den door
| |
| |
hem gestelden borgtogt overtreft, zal hij verpligt zijn, dit surplus te deponeren in de Generale Geldkamer dezer Kolonie.
| |
Art. 65.
De Administrateur van Financiën zal verpligt zijn, zoodanige depositie ambtshalve te provoceren, wanneer hem mogt gebleken zijn, dat de Kurator zoodanig meerder bedrag onder zich heeft; doch waaromtrent hij in gebreke blijft, om naar den inhoud van het voorgaande Artikel te handelen.
| |
Art. 66.
De Kurator zal verpligt zijn, van alle aan de Administratie vervallene Boedels afzonderlijke rekening te houden, zoodanig, dat dezelve, of de tot dezelve behoorende papieren en bescheiden, nimmer met elkander worden vermengd.
| |
Art. 67.
Ten einde voorts eene geregelde en naauwkeurige Administratie te voeren, zal hij moeten aanleggen en bijhouden:
1o. | Een Algemeen Register van alle aan de Administratie gedevolveerde Boedels of goederen, met vermelding van den persoon, van wien dezelve afkomstig zijn, en van het jaar en den dag, wanneer dezelve aan de Administratie zijn gekomen. |
2o. | Een Last- of Schuldboek, in hetwelk alle ten laste des Boedels opkomende pretensiën zullen worden aangeteekend. |
| |
| |
3o. | Een Uitstaand Pretensiënboek, waarin al de personen, welke aan Boedels verschuldigd zijn, eenen post zullen moeten hebben, ten einde, bij betaling of vertooning van quitantie, daarop te kunnen worden gecrediteerd. |
4o. | Een Kassaboek, waarin alle ontvangsten en uitgaven specifiek zullen worden genoteerd. |
5o. | Een Journaal, waarin alle ontvangsten en uitgaven uit het Kasboek zullen worden gejournaliseerd. |
6o. | Een Grootboek, waarin iedere Boedel zijnen afzonderlijken post zal hebben, en waarin de posten uit het Journaal zullen worden overgedragen. |
7o. | Een Rekening-Courant-Repartitieboek, waarin de rekening van elken afloopenden Boedel wordt geformeerd, en waarin de repartitie-rekening zoodanig, als die bij finale beslissing zal zijn vastgesteld, zal moeten worden ingeschreven, onder welke ingeschrevene repartitie-rekening de Crediteuren den Kurator zullen acquitteren. |
8o. | Een Verbaal- of Notulenboek, ter dagelijksche vermelding der werkzaamheden, uit zijne functiën voortvloeijende, of daarmede verbonden. |
| |
Art. 68.
De sub No. 4 en 5 van het vorige Artikel vermelde Boeken zullen alle dagen ten volle moeten worden bijgebragt, en door den Kurator moeten worden afgeteekend.
| |
| |
Van den staat van het Kassaboek zal daarenboven elken dag aan den Administrateur van Financiën, door de toezending van een door den Kurator te verifiëren extract, moeten blijken.
| |
Art. 69.
De Administrateur van Financiën zal verpligt zijn, het Bureau van den Kurator van tijd tot tijd te inspecteren, ten einde te onderzoeken, of de vermelde Boeken in behoorlijke orde zijn aangelegd, en naauwkeurig worden bijgehouden, en den staat der Kas te verifiëren.
Dergelijke inspectie zal hij ten minste vier malen in het jaar, doch steeds op ongezette tijden, moeten bewerkstelligen.
Bij elke inspectie zal hij al de in het Art. 67 vermelde Boeken moeten afteekenen, en van derzelver resultaat aan den Gouverneur-Generaal telkens rapport doen.
| |
Art. 70.
Wanneer het mogt blijken, dat de Kurator mogt hebben nagelaten eenige bij hem gedane ontvangst te boeken, zal zulks zijne onmiddellijke suspensie in beide zijne betrekkingen ten gevolge hebben, onverminderd de aktie, welke daaruit te zijnen laste van wege het Publiek Ministerie verder zoude resulteren.
| |
Art. 71.
De Kurator reguleert, onder approbatie van den President der Commissie, zelf zijn Bureau, en verdeelt de werkzaamheden onder de aan hem toe te voegen
| |
| |
Bureau-Ambtenaren op zoodanige wijze, als hij zulks te meesten nutte van den openbaren dienst oorbaar zal achten.
| |
Art. 72.
Voor zooverre de uitgebreidheid van eenigen Boedel en de veelvuldige werkzaamheden, aan deszelfs beredding verbonden, de toevoeging van buitengewone geëmploijeerden noodzakelijk mogt maken, zal de Kurator deswege een voorstel doen aan Commissarissen, die de noodzakelijkheid eener zoodanige vermeerdering in het gegeven geval erkennende, den Kurator zullen moeten authoriseren, om eenen of meer personen te gemelden einde in zijnen dienst te nemen. Commissarissen zullen het salaris bepalen, door zoodanigen persoon of personen te genieten, hetwelk aan den Boedel, ten behoeve waarvan dezelve werkzaam zijn, in rekening zal moeten gebragt worden.
| |
Art. 73.
Commissarissen zullen alle Zaturdagen des voormiddags vergaderen, van welke Vergaderingen geregelde Notulen door den Secretaris zullen worden gehouden.
| |
Art. 74.
De Kurator zal in deze Vergaderingen van Regtswege niet mogen tegenwoordig zijn; doch zal hij verpligt zijn, in dezelve te verschijnen, zoo dikwijls zulks door Commissarissen mogte worden gevorderd.
| |
| |
| |
Art. 75.
De Kurator zal zorg dragen, dat Commissarissen in deze wekelijksche Vergaderingen geregelde kennis verkrijgen van alle Boedels, welke gedurende de afgeloopene week aan de Administratie zijn gedevolveerd.
| |
Art. 76.
Voor zooverre er onder deze Boedels de zoodanige mogten zijn, welke mogten vallen in de termen van Art. 9, zal de Kurator bij deze kennisgeving tevens aan Commissarissen authorisatie vragen, om de in zoodanige Boedels gevondene goederen onverwijld op publieke Vendu te doen verkoopen, met vermelding, dat er geene genoegzame goederen gevonden zijn, om de Crediteuren op te roepen, welke authorisatie Commissarissen, de zaak daartoe gedisponeerd vindende, zullen verleenen, behoudens echter de verpligting van den Kurator, om, wanneer zoodanige Boedels in vervolg van tijd mogten komen te verbeteren, zoodanig, dat aan de Crediteuren, die er mogten bestaan, eenige uitdeeling zou kunnen gedaan worden, alsdan overeenkomstig de voorschriften van het tegenwoordige Reglement te handelen.
| |
Art. 77.
De Secretaris van het Commissariaat zal van al de aan de Administratie gedevolveerde Boedels een naauwkeurig Register aanleggen, waarop hij in onderscheidene kolommen zal vermelden:
| |
| |
2o. | Den naam desgenen, van wien de Boedel afkomstig is. |
3o. | De dagteekening, waarop de Boedel aan de Administratie is gedevolveerd. |
4o. | Den termijn, binnen welken de verkoop der tot den Boedel behoorende roerende goederen zal moeten plaats hebben. |
5o. | Den termijn, binnen welken de onroerende eigendommen (geene Gronden of Plantaadjen) zullen moeten verkocht worden. |
6o. | Den termijn, binnen welken de Gronden of Plantaadjen zullen moeten worden verkocht. |
7o. | Den termijn, binnen welken de binnenlandsche Crediteuren hunne schuldvorderingen zullen moeten aanteekenen. |
8o. | Den termijn, binnen welken de buitenlandsche Crediteuren zulks zullen moeten doen. |
9o. | Den termijn, binnen welken de Kurator zal moeten dienen van de Boedelbeschrijving. |
10o. | Den termijn, binnen welken, na ingediende Boedelbeschrijving, de finale afloop des Boedels zal worden bepaald. |
11o. | Aanmerkingen. |
| |
Art. 78.
Dit Register zal tot een' legger voor Commissarissen moeten verstrekken, ten einde de werkzaamheden van den Kurator te kunnen nagaan en surveilleren.
Bij ontdekking van verzuim of vertraging, zullen zij op hunne persoonlijke verantwoordelijkheid ver- | |
| |
pligt zijn, hem zulks onder het oog te brengen, en tot meerdere activiteit te vermanen. Zulks niet batende, zullen zij gehouden zijn, den Gouverneur-Generaal daarvan te onderrigten.
| |
Art. 79.
De President van Commissarissen zal meer bijzonder met de surveillance voor de dagelijksche werkzaamheden van den Kurator en deszelfs geëmploijeerden zijn belast.
Hij zal door herhaalde inspectiën van het Bureau zich behooren te verzekeren, dat de noodige activiteit, geregeldheid en orde aldaar plaats hebbe.
Hij zal in het bijzonder moeten toezien, dat de Kurator niet zondige tegen de bepalingen, in Art. 3 van het tegenwoordige Reglement gestatuëerd. Zulks ontdekkende, zoowel als bij de bevinding van pligtverzuim, zal hij gehouden zijn, zulks ter kennisse te brengen van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 80.
De Kurator zal verpligt zijn, vóór den tienden dag der maanden Januarij, April, Julij en October van elk jaar, aan het Kollegie van Commissarissen eenen staat van alle Boedels, welke op de gemelde tijdstippen bij de Administratie hangende zijn, in te zenden; op welken staat naauwkeurig zal moeten vermeld worden, hoe verre hij met de beredding van elken derzelve is gevorderd, en welke staten, vergezeld van de inlichtingen en aanmerkingen der Commissie, door dezelve aan den Gouverneur-Generaal zullen moeten worden opgezonden.
| |
| |
| |
Art. 81.
De Kurator zal vóór den eersten Februarij van elk jaar aan Commissarissen eenen staat overleggen van alle Boedels, welke in het vorige, door afbetaling van de Crediteuren, tot liquiditeit zijn gebragt, met vermelding van derzelver in de Generale Geldkamer gedeponeerde saldo's, alsmede eene opgave van alle Boedels, welke in staat van insolventie zijn afgeloopen.
Namens Commissarissen zal van het een en ander ten behoeve der belanghebbenden bekendmaking geschieden, zoo in een der Koloniale Nieuwspapieren, als in de bij Artikel 15 vermelde Vaderlandsche Couranten.
| |
Art. 82.
Bij afwezigheid van den Gouvernements-Secretaris, hetzij door ziekte of anderzins, zal de oudste Regter-Commissaris als President optreden, terwijl alsdan de Secretaris als Lid zal worden geassumeerd; dergelijke assumtie zal insgelijks plaats hebben, wanneer een Regter-Commissaris mogt verhinderd zijn, de Vergaderingen bij te wonen.
| |
Art. 83.
Bij eene momentanele afwezigheid van den Kurator, of eenige andere tijdelijke verhindering, om den dienst in persoon waar te nemen, zullen Commissarissen eenen hunner geëmploijeerden qualificeren, om hem provisioneel te vervangen.
| |
| |
| |
Art. 84.
Bij eene afwezigheid met verlof uit de Kolonie, zal de Gouverneur-Generaal eenen Kurator ad interim designeren.
| |
Art. 85.
De Kurator zal zich niet van Paramaribo mogen verwijderen, zonder toestemming van Commissarissen, en de bevestiging van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 86.
Alle Boedels, welke op of na den dag van het in werking brengen van deze verordening voor onbeheerd worden gehouden, zullen aan deze Administratie vervallen.
| |
Art. 87.
Ter indemnisatie, immers ter tegemoetkoming aan de kosten, welke, door de instelling van deze Administratie, op de Koloniale Kas drukken, zullen al de aan de Administratie gedevolveerde Boedels, hetzij dezelve bij het Departement finaal afloopen, hetzij die door de regthebbenden worden opgeëischt en aan dezelve uitgekeerd, ten behoeve van den Lande worden gedebiteerd met eene belasting of provisie, volgens welke dezelve zullen verschuldigd zijn:
1o. | Van gelden, in natura in den Boedel gevonden..................2½ pCt. |
2o. | Van alle uitstaande en afgeloste kapitalen..................5 pCt. |
3o. | Van alle ontvangene penningen, voortspruitende uit den verkoop of de over- |
| |
| |
| name bij tauxatie van roerende, of den verkoop van onroerende goederen..5 pCt. |
4o. | Van alle ontvangene uitstaande boekschulden tot en met het bedrag van tien duizend Gulden.........10 pCt.
en voor het meerder montant....5 pCt. |
5o. | Van alle renten en inkomsten van de uitstaande kapitalen en vaste effecten, alsmede van huurpenningen van Slaven 10 pCt. |
| |
Art. 88.
De Kurator zal vóór of op den eersten Februarij van elk jaar aan den Administrateur van Financiën de rekening doen geworden van de bij hem over het afgeloopen jaar, uit hoofde dezer belasting, van elken Boedel in rekening gebragte penningen, ten einde door dezen Hoofd-Ambtenaar te worden geëxamineerd, en na approbatie gearresteerd; zullende vervolgens door den Administrateur van Financiën over de gelden zoodanig worden gedisponeerd, als dezelve overeenkomstig zijne Instructie zal vermeenen te behooren.
Van gemelde rekening zal de Kurator een afschrift inzenden aan het Kollegie van Commissarissen.
| |
| |
| |
Tweede afdeeling.
Weezen.
Art. 1.
Voor Weezen, Pupillen of Onmondigen worden gehouden alle minderjarige vrije personen, die, ter oorzake van het overlijden van derzelver Vader of Moeder, of wel van beide, geheel of ten deele ouderloos zijn, of welke, hetzij uit hoofde van den burgerlijken dood, of van verlating der ouderen, of van eenige daarmede gelijkstaande oorzaak, daarvoor moeten gehouden worden.
| |
Art. 2.
Het oppertoezigt over alle onmondigen in de Kolonie Suriname wordt bij deze opgedragen aan eenen Pupillairen Raad, welke zal zamengesteld zijn uit den Gouverneur-Generaal als President, den Procureur-Generaal en den Administrateur van Financiën, geadsisteerd door den Adjunct-Gouvernements-Secretaris, als Secretaris.
Van de Ambtenaren, die den Pupillairen Raad uitmaken, is de Gouverneur-Generaal meer bijzonder met de uitoefening der werkzaamheden belast, welke van dit oppertoezigt een noodzakelijk gevolg zijn, of daarmede in verband staan.
| |
Art. 3.
De voogdijen zijn of testamentair, waarvoor gehouden worden de zoodanige, welke een gevolg zijn van
| |
| |
eene benoeming bij uiterstewilsbeschikking, of legaal, waarvoor gehouden wordt de voogdij, die van regtswege toekomt aan den langstlevenden der echtgenooten over de minderjarige, door hem of haar in huwelijk verwekt met den eerder gestorvene, of door den burgerlijken dood van den van hem of haar gescheiden' echtgenoot, of openbaar, waardoor alhier verstaan wordt de voogdij, welke door eenen Publieken Ambtenaar, den titel voerende van Weesmeester, of ook die, welke door eenen door den Pupillairen Raad speciaal benoemden Voogd wordt uitgeoefend.
| |
Art. 4.
De Weesmeester, die steeds dezelfde persoon zal moeten zijn, als de Kurator bij de Administratie der onbeheerde Boedels, is ambtshalve verpligt, om de voogdij op te nemen en uit te oefenen over alle zoodanige minderjarigen, als in het geval mogten verkeeren, van geenen Voogd te bezitten.
| |
Art. 5.
In het geval van geenen Voogd te bezitten, zullen geacht worden te verkeeren:
1o. | Alle ouderlooze minderjarigen, in wier voogdij door den langstlevenden der ouderen bij uiterstewilsbeschikking niet is voorzien. |
2o. | Alle minderjarigen, wier Voogden zijn overleden, of door vertrek uit de Kolonie, door ontslag, of uit eenigen anderen hoofde, hunne qualiteit als zoodanig hebben verloren, en door geene anderen zijn vervangen geworden. |
| |
| |
| |
Art. 6.
Wanneer bloedverwanten of vrienden van onmondigen, welke zich in het geval bevinden van geenen Voogd te bezitten, en de zorg voor wier personen en goederen alzoo zou devolveren, of bereids gedevolveerd is op den Weesmeester, zulks zouden willen voorkomen, door zelve de voogdij over zoodanige onmondigen op zich te nemen, of door zich aan den Weesmeester te doen toevoegen, zullen dezelve van dit hun verlangen aan den Pupillairen Raad bij requeste moeten doen blijken, en verzoeken, om als Voogd of Voogden over dezelve onmondigen te worden benoemd; hoedanig verzoek de Pupillaire Raad zal toestaan, wanneer het de benoeming van zoodanigen specialen Voogd voordeelig acht voor de belangen van den minderjarige.
| |
Verpligtingen, aan alle voogden gemeen.
Art. 7.
Het wordt aan alle Voogden, hetzij dezelve volgens de onderscheidingen, bij Art. 3 van het tegenwoordige Reglement opgegeven, Testamentaire, Legale of Openbare Voogden zijn, ten pligt gesteld, om binnen den tijd van drie maanden, nadat zij eenige voogdij zullen op zich hebben genomen, eenen naauwkeurigen geregtelijken inventaris te doen formeren van alle goederen, aktiën, credieten, enz., den minderjarigen aankomende, en van denzelven inventaris eene expeditie ter Gouvernements-Secretarij te doen deponeren.
| |
| |
De Procureur-Generaal zal toezien, dat aan deze verpligting behoorlijk worde voldaan, en, bij ontdekking van plaatshebbend verzuim, te dezen aanzien den gebrekhaftige adhorteren, om zich daarvan met den meesten spoed te kwijten.
Deze vermaning, zonder gevolg blijvende, zal hij den Pupillairen Raad daarvan onderrigten, ten einde deze daaromtrent zou kunnen beschikken, als men zal vermeenen te behooren.
| |
Art. 8.
Desgelijks berust op elken Voogd, van welken aard de voogdij ook zij, de verpligting, om geenerlei onroerende goederen, binnen deze Kolonie gelegen, en aan de onmondigen, over welke zij gesteld zijn, hetzij voor een gedeelte, hetzij voor het geheel toebehoorende, te verkoopen, of op eenigerlei wijze te aliëneren, of ook dezelve onroerende goederen met hypotheek, kusting of dergelijke te bezwaren, ten zij op authorisatie van den Pupillairen Raad.
| |
Art. 9.
Ten einde deze authorisatie te verkrijgen, zullen de Voogden, of wel de Weesmeester, zich bij requeste aan den Pupillairen Raad adresseren, en bij hetzelve de noodzakelijkheid of het voordeel van zoodanige aliënatie of bezwaar duidelijk en volledig uiteenzetten; op welk verzoek door den Pupillairen Raad naar bevind van zaken zal worden gedisponeerd.
| |
Art. 10.
De Ambtenaren, welke met het verlijden van trans- | |
| |
porten en het passeren van hypotheken zijn belast, zullen hunnen dienst ten aanzien van onroerende eigendommen, welke, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, aan onmondigen, die geheel of ten deele ouderloos zijn, toebehooren, niet mogen presteren, ten zij hun van de authorisatie van den Pupillairen Raad, om dezelve eigendommen te mogen aliëneren of bezwaren, behoorlijk zij gebleken.
| |
Art. 11.
Van de bij Artikel 8 vermelde verpligting tot het vragen van authorisatie tot aliënatie, of tot het bezwaren van des onmondigen onroerenden eigendom, zal geenerlei verbod ter contrarie of seclusie, bij eenige uiterstewilsbeschikking vastgesteld, of gestipuleerd, iets vermogen; maar zullen alle clausulen of bedingen van zoodanigen aard worden gehouden voor nietig en van geene waarde.
| |
Bijzondere bepalingen omtrent de testamentaire voogdij.
Art. 12.
De Gezworen Klerken, residerende te Suriname, zullen, wanneer hun, door de opening of uitlezing van eenige uiterstewilsbeschikking, van eenige benoeming tot Voogd is gebleken, binnen den tijd van drie dagen na dezelve opening of uitlezing (Zon- of Feestdagen niet medegerekend), van zoodanige benoeming schriftelijk kennis geven aan den Procureur-Generaal, zullende zij voor elken dag verzuim, na verloop dezer
| |
| |
drie dagen, verbeuren eene geldboete van tien Gulden.
| |
Art. 13.
Wanneer een bij uiterstewilsbeschikking benoemde Voogd vermeenen mogte, redenen te kunnen aanvoeren, waarom hij van het aanvaarden dezer voogdij zoude behooren te worden verschoond, zal hij zijne belangen aan den Pupillairen Raad kunnen voordragen, die daarover zal beschikken, zoo als hij zal vermeenen te behooren.
| |
Art. 14.
Hoezeer de Testamentaire Voogden in den regel geene rekening en verantwoording der door hen gevoerde voogdij schuldig zijn te doen, dan aan hunnen meerderjarig geworden' Pupil, zullen zij niettemin verpligt zijn, aan den Pupillairen Raad opening van zaken te geven, of rekenschap van de door hen gevoerd wordende gestie voor denzelven af te leggen, zoo dikwerf zij daartoe door denzelven Raad zullen worden gesommeerd.
| |
Art. 15.
Wanneer het, bij het geven van zoodanige opening van zaken, of het afleggen van zoodanige rekening, mogte blijken, dat een Testamentaire Voogd de belangen van de aan zijne zorg toebetrouwde onmondigen kennelijk verwaarloosde, of ook, wanneer hij een ergerlijk en zedeloos levensgedrag mogt leiden, en zich alzoo het in hem gestelde vertrouwen onwaardig mogt betoonen, zal de Pupillaire Raad de be- | |
| |
voegdheid hebben, zoodanigen Voogd van de voogdij te ontzetten, behoudens zijne verpligting tot het doen van verantwoording aan den desbevoegde; of tot indemnisatie van de aan de belangen van zijnen Pupil, ter oorzake van zijne malversatie, toegebragte schade.
| |
Art. 16.
Wanneer eenige Testamentaire Voogd zou willen gebruik maken van de magt van assumtie, surrogatie of substitutie, hem bij uiterstewilsbeschikking toegekend, zal hij, alvorens daartoe over te gaan, den Pupillairen Raad met den door hem te assumeren', te surrogeren', of te substituëren' persoon moeten bekend maken, en verzoeken, dat deze door den Raad voor aangenaam moge verklaard worden; van het toestaan van welk verzoek in de daarvan op te maken Akte zal moeten blijken.
| |
Bijzondere bepalingen omtrent de legale voogdij.
Art. 17.
De Ambtenaren, die in de Kolonie Suriname met het houden van den Burgerlijken Stand zijn belast, zullen verpligt zijn, om vóór den vijfden dag van elke maand aan den Procureur-Generaal eene schriftelijke opgave te doen van al de in de voorgaande maand overledene echtgenooten, welke kinderen hebben nagelaten.
| |
| |
| |
Art. 18.
De overgeblevene echtgenoot, weduwenaar of weduwe, minderjarige kinderen uit het ontbonden huwelijk hebbende, en alzoo de legale voogdij uitoefenende, zal tot geen volgend huwelijk mogen overgaan, dan na het doen van behoorlijk bewijs of vertichting aan dezelve minderjarigen.
| |
Art. 19.
De weduwenaar of weduwe zal te dien einde van het bedrag van der minderjarigen erfdeel in de nalatenschap des eerstgestorvenen echtgenoots aan den Pupillairen Raad moeten doen blijken.
Om hiertoe te geraken, zal dezelve aan den Pupillairen Raad eenen volledigen Boedelstaat, benevens eene rekening en verantwoording van de door hem of haar gevoerde legale voogdij aanbieden.
| |
Art. 20.
Wanneer de Pupillaire Raad deze stukken in orde heeft bevonden, en het erfdeel der minderjarigen en de nalatenschap van den eerstgestorvenen echtgenoot alzoo bekend geworden is, zal de weduwenaar of weduwe verpligt zijn, dit erfdeel over te geven aan den Weesmeester, ten einde, gedurende den nog overigen minderjarigen ouderdom der voorkinderen, door denzelven te worden geadministreerd.
| |
Art. 21.
Het zal echter aan den weduwenaar of de weduwe vrijstaan, deze administratie bij voortduring op zich te nemen, mits zij daartoe door den Pupillairen Raad
| |
| |
zullen zijn geauthoriseerd, die echter zoodanige authorisatie niet zal verleenen, dan nadat door den verzoeker, ten genoegen van den Pupillairen Raad, eene voldoende cautie zij gesteld, ter verzekering van des onmondigen erfdeel.
| |
Art. 22.
De Pupillaire Raad, zulks noodig oordeelende, zal de bevoegdheid hebben, om de deugdelijkheid der bij Art. 20 vermelde stukken met plegtigen eede door den weduwenaar of de weduwe, die dezelve hebben aangeboden, te doen bevestigen.
Ook zullen dezelve tot het geven van alle zoodanige opening en inlichting aan den Pupillairen Raad gehouden zijn, als ten dienste der minderjarigen zou kunnen strekken, en van hen door of van wege den Raad zoude mogen worden gevorderd.
| |
Art. 23.
De Ambtenaren, welke met het solemniseren der huwelijken zijn belast, zullen geen' weduwenaar of weduwe, minderjarige voorkinderen hebbende, en over dezelve de legale voogdij uitoefende, in ondertrouw mogen opnemen, dan nadat hun door eene verklaring van den Procureur-Generaal zij gebleken, dat dezelve weduwenaar of weduwe aan dezelve minderjarigen vertichting of bewijs hebben gedaan.
| |
| |
| |
Bijzondere bepalingen omtrent de openbare voogdij.
Art. 24.
Zoodra de Weesmeester, in deszelfs qualiteit van Kurator bij de Administratie der Onbeheerde Boedels van eenig te Paramaribo plaats gehad hebbend sterfgeval, door den Bedienaar der Begrafenissen, of, voor zooverre het overige gedeelte der Kolonie aangaat, door de respective Landdrosten zal zijn onderrigt, zal hij onverwijld onderzoeken, of de overledene ook minderjarige kinderen heeft nagelaten, of wel over minderjarige kinderen eenige voogdij heeft uitgeoefend, die, door deszelfs overlijden, in het geval zouden verkeeren, van geenen Voogd te bezitten, en zulks alzoo bevindende, onverwijld zich met de voogdij dezer minderjarigen belasten.
| |
Art. 25.
Van elke alzoo op zich genomene voogdij zal hij verpligt zijn, den Procureur-Generaal, binnen den tijd van driemaal vier en twintig uren, schriftelijk te onderrigten.
| |
Art. 26.
Wanneer de Boedel van dengenen, die den minderjarigen ouderloozen heeft nagelaten, aan het Departement der Onbeheerde Boedels mogt zijn vervallen, en het aan den Weesmeester met het belang der minderjarigen mogt voorkomen, overeenkomstig te zijn, denzelven Boedel voor de minderjarigen over
| |
| |
te nemen, zal hij den Pupillairen Raad met de gronden van dit zijn sustenu bekend maken, en tot zoodanige overname de noodige authorisatie vragen.
| |
Art. 27.
Wanneer, ten gevolge van zoodanige overname, eenige onroerende eigendom onder het beheer van den Weesmeester mogt zijn gekomen, zal hij zijne consideratiën over het al of niet aanhouden van zoodanigen eigendom aan den Pupillairen Raad moeten mededeelen, die, ingevalle hij den verkoop voor de belangen der minderjarigen nuttiger mogt oordeelen dan het aanhouden, den verkoop zal gelasten; doch, in het tegengesteld geval, den Weesmeester tot het voortdurend beheer van zoodanige goederen zal authoriseren.
| |
Art. 28.
Wanneer eenig onmondige, over wien de Weesmeester ambtshalve de voogdij uitoefent, geenerlei eigene middelen bezit, om daaruit zijn onderhoud of zijne opvoeding goed te maken, zal de toevlugt moeten genomen worden tot zoodanige fondsen, als de strekking mogten hebben, om in de alimentatie en verpleging van dergelijke voorwerpen te voorzien, ter utilisatie van welke de Weesmeester zijne beste devoiren zal verpligt zijn aan te wenden.
| |
Art. 29.
De zorg van den Weesmeester zal zich niet alleen tot de goederen van den minderjarige, maar ook, voor zooverre zich geene bloedverwanten, vrienden of anderen met deszelfs opvoeding en bescherming vrijwil- | |
| |
lig zouden willen belasten, tot deszelfs persoon moeten uitstrekken.
Diensvolgens zal hij verpligt zijn, niet alleen deszelfs goederen te beheeren, maar ook, wanneer niemand zich de personen der minderjarigen mogt aantrekken, de verstandelijke en zedelijke opvoeding van den onmondige te surveilleren, en denzelven voor te bereiden en op te leiden tot zoodanig beroep of werkkring, als met zijnen stand in de maatschappij, in overeenstemming met de financiële middelen zijns Boedels, het meest overeenkomstig is.
| |
Art. 30.
Ten einde laatstgemelde doeleinden des te beter zouden kunnen bereikt worden, zal de Weesmeester de bevoegdheid hebben, om aan den Pupillairen Raad eenen Ingezetene dezer Kolonie tot Medevoogd over den onmondige voor te dragen, ten einde met de zorg voor deszelfs persoonlijke opvoeding meer bijzonder belast te zijn, zonder zich echter in de administratie van deszelfs goederen op eenigerlei wijze te mogen immisceren; zullende van dezen last zich niemand mogen verschoonen, ten zij uit hoofde van zoodanige redenen, als naar Regten van de voogdij excuseren.
| |
Art. 31.
De Weesmeester is verpligt aan den Pupillairen Raad jaarlijksche rekening en verantwoording te doen van alle Boedels, welke door hem worden beheerd, hetzij dezelve aan ouderlooze minderjarigen toebe- | |
| |
hoorem, hetzij derzelver beheer een gevolg zij van het hertrouwen des overgeblevenen vaders, of der overgeblevene moeder.
| |
Art. 32.
De Weesmeester is verpligt, zoodra er genoegzame gelden voorhanden zijn, om op interest te kunnen worden uitgezet, zulks in de Koloniale Nieuwspapieren bekend te maken.
| |
Art. 33.
Hij zal echter aan niemand eenige gelden mogen beleggen of uitzetten, dan na den Pupillairen Raad te hebben bekend gemaakt met de voorwaarden, waarop zulks zou geschieden, en nadat die Raad, hetzij met of zonder wijziging, de noodige authorisatie daartoe verleend heeft.
| |
Art. 34.
De Weesmeester zal op gelijke wijze, als hij daartoe in zijne betrekking als Kurator bij de Administratie der Onbeheerde Boedels verpligt is, gehouden zijn tot het aanleggen en bijhouden van alle zoodanige Registers en Boeken, als tot het houden van eene geregelde Administratie van zaken benoodigd zijn.
| |
Art. 35.
De Procureur-Generaal zal meer bijzonder met het toezigt over de dagelijksche werkzaamheden van den Weesmeester zijn belast; hij zal de bevoegdheid hebben, om de door denzelven aan te leggen en bij te houden Registers te onderzoeken, en zich te verzekeren, dat hij zich van zijnen pligt behoorlijk kwijt;
| |
| |
het tegendeel daarvan ontdekkende, zal hij verpligt zijn, zulks ter kennisse te brengen van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 36.
De Weesmeester staat daarenboven in eene gelijke betrekking tot den Administrateur van Financiën, als de Kurator.
Diensvolgens zal hij, even als deze, verpligt zijn, gemelden Hoofd-Ambtenaar in staat te stellen, om te allen tijde eene juiste kennis te dragen van de onder hem als zoodanig berustende penningen; te dien einde zal hij gehouden zijn, dagelijks een door denzelven geverifiëerd extract, strekkende om dit juist montant aan te toonen, aan dezen Hoofd-Ambtenaar te doen toekomen.
| |
Art. 37.
Geene quitantiën, door den Weesmeester afgegeven, zullen daarenboven van waarde zijn voor de houders, ten zij dezelve binnen driemaal vier en twintig uren, Zon- en Feestdagen uitgezonderd, na derzelver dagteekening, ter Administratie van Financiën zullen zijn geregistreerd.
| |
Art. 38.
Zoodra het bedrag der bij den Weesmeester ontvangene, en onder hem berustende penningen het bedrag van den door hem gestelden borgtogt overtreft, zal hij verpligt zijn, dit surplus te deponeren in de Generale Geldkamer der Kolonie.
| |
| |
| |
Art. 39.
De Administrateur van Financiën zal verpligt zijn, zoodanige depositie ambtshalve te provoceren, zoodra hem van het bestaan van zoodanig surplus zal zijn gebleken, en de Weesmeester niettemin in gebreke mogt blijven, dezelve depositie te bewerkstelligen.
| |
Art. 40.
De Administrateur van Financiën zal daarenboven verpligt zijn, het Bureau van den Weesmeester van tijd tot tijd te inspecteren, ten einde te onderzoeken, of hij in de administratie zijner zaken behoorlijk te werk ga, en den staat zijner Kas te verifiëren. Dergelijke inspectiën zal hij ten minste vier malen in het jaar, doch steeds op ongezette tijden, moeten bewerkstelligen.
Bij elke inspectie zal hij de Boeken, door den Weesmeester gehouden wordende, moeten afteekenen, en van derzelver resultaat aan den Gouverneur-Generaal telkens rapport doen.
| |
Art. 41.
Wanneer het mogt blijken, dat de Weesmeester mogt hebben nagelaten, eenige bij hem gedane ontvangsten te boeken, zal zulks zijne onmiddellijke suspensie in beide zijne betrekkingen ten gevolge hebben, onverminderd de aktie, welke daaruit, te zijnen laste, van wege het Publiek Ministerie, verder zoude resulteren.
| |
Art. 42.
De door den Pupillairen Raad speciaal benoemde
| |
| |
Voogden zijn aan dezelfde verpligtingen gehouden, als bij Artikel 26, 29, 31, 32 en 33 van deze afdeeling aan den Weesmeester zijn opgelegd.
| |
Art. 43.
Ook zijn op dezelve van volkomene toepassing de bepalingen ten aanzien van Testamentaire Voogden, bij Artikel 15 van deze Afdeeling vastgesteld.
| |
Art. 44.
De Weesmeester en de door den Pupillairen Raad benoemde speciale Voogden zullen geen proces, hetzij als eischers, hetzij als verweerders, mogen aanvangen, dan na daartoe door den Pupillairen Raad te zijn geauthoriseerd.
| |
Art. 45.
De jaarlijksche rekening en verantwoording, waartoe de Weesmeester en de door den Pupillairen Raad speciaal benoemde Voogden zijn gehouden, zal nimmer de kracht hebben, om hen van het doen van rekening en verantwoording aan de minderjarigen, na tot meerderjarigheid of eerder geapprobeerden staat te zijn gekomen, over den vollen tijd, gedurende welken zij derzelver zaken hebben geadministreerd, te libereren; maar zij zullen daartoe evenzeer gehouden zijn, als waren zij nimmer door den Pupillairen Raad gedechargeerd.
| |
Art. 46.
Aan alle Boedels, welke door den Weesmeester zullen worden geadministreerd, zal door denzelven in rekening worden gebragt:
| |
| |
1o. | 2½ pCt. van gelden, in natura in eenen Boedel gevonden. |
2o. | 5 pCt. van alle af te lossen kapitalen. |
3o. | 5 pCt. van alle te ontvangen penningen, spruitende uit den verkoop van vaste Effecten, Slaven, meubilaire en andere roerende goederen. |
4o. | 10 pCt. van alle te ontvangen boekschulden, tot en met het bedrag van tien duizend gulden, en 5 pCt. van hetgene dit bedrag excedeert. |
5o. | 10 pCt. van alle te ontvangen renten en inkomsten van uitstaande kapitalen en vaste Effecten, als ook van alle te ontvangen huurpenningen van huizen, Slaven, enz. |
De Weesmeester zal de helft dezer provisie tot eene belooning voor zijne moeite genieten; terwijl de wederhelft zal strekken ten behoeve der Koloniale Kas, en jaarlijks door denzelven daarin zal moeten worden overgebragt.
| |
Art. 47.
De Kurator en Weesmeester zal, alvorens in functie te treden, behalve den eed van zuivering en geheimhouding, den navolgenden eed in handen van den Gouverneur-Generaal afleggen:
‘Dat zweer ik, dat ik aan Zijne Majesteit den Koning gehouw en getrouw zal zijn in mijne betrekkingen; dat ik in den mij opgedragen' post van
| |
| |
Kurator en Weesmeester met alle getreuwheid zal te werk gaan, mij daarin gedragende, zoo naar het voor deze Kolonie bestaande Regerings-Reglement in het algemeen, als naar het Reglement van het bestuur der Onbeheerde Boedels en Weezen in het bijzonder; dat ik den Gouverneur-Generaal in al deszelfs bevelen, die hij mij zal geven, stiptelijk zal gehoorzamen, het welzijn der Kolonie, zoo veel in mij is, zal behartigen, en voorts alles zal doen, wat een goed en getrouw Kurator en Weesmeester schuldig is en behoort te doen, en dat ik mij in het bijzonder zal wachten van het aannemen van giften, gaven of geschenken, mij aangeboden of toegeschikt, met het kennelijk oogmerk, om mij van mijnen pligt af te trekken, of om mij daarin te doen wankelen.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig.’
| |
Slot-bepaling.
Art. 48.
De Boedels, welke op het tijdstip, dat deze verordening in werking zal komen, onder het beheer der vorige Weesmeesteren zich zouden mogen bevinden, zullen door den tegenwoordigen Weesmeester van dezelve Ambtenaren worden overgenomen, ten einde naar de voorschriften van het tegenwoordige Reglement door denzelven te worden geadministreerd.
| |
Art. 49.
Met de invoering van dit Reglement zullen alle
| |
| |
vroegere verordeningen omtrent de onderwerpen, in beide Afdeelingen van dit Reglement voorkomende, gehouden worden voor vervallen.
Goedgekeurd bij 's Konings Besluit van den 8sten October, 1835, No. 3.
Mij bekend,
De Secretaris van Staat,
L.H. ELIAS SCHOVEL, l.s.
Accordeert met deszelfs origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
L.H. ELIAS SCHOVEL.
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën,
A. BROCX.
| |
Art. 2.
Het vorenstaande Reglement zal kracht van Wet hebben eene maand na den dag, waarop hetzelve zal zijn gepubliceerd.
| |
Art. 3.
Niettemin zullen alle Boedels, welke op of na den eersten Januarij des jaars 1836 aan het Departement der Kuratele Kamer mogten zijn vervallen, naar het vorenstaande Reglement worden behandeld.
| |
| |
| |
Art. 4.
De Boedels, welke vóór of op den eersten Januarij, 1836, aan het Departement der Kuratele Kamer waren gedevolveerd, zullen behandeld worden naar de voorschriften, vervat in de alsnog vigerende Instructie, onder de Administratie van den, ten gevolge van het vorenstaande Reglement, te benoemen' Kurator, en het toezigt van den, ten gevolge van hetzelve Reglement, te benoemen' Commissaris en Secretaris.
| |
Art. 5.
De functiën, in het vorenstaande Reglement aan de Landdrosten opgedragen, zullen, behalve in de Districten Opper- en Neder-Nickerie, door de respective Burger-Kapiteins voorloopig worden uitgeoefend.
| |
Art. 6.
Bij uitzondering van hetgene bepaald is bij Art. 49 van het vorenstaande Reglement, zal bij voortduring van kracht blijven Art. 12 van het alsnog vigerende Reglement, eenigzins gewijzigd, aldus luidende:
‘En vermits dierhalven, bij insolventie van Boedels, alle Effecten, hoe genaamt, publicquelijk zullen worden verkogt en tot gelde gemaakt, zal het niemand vrij staan bij executie te mogen procederen op eenige Goederen, onder het bewind van deeze Kamer gebragt; maar zullen alle executie vervolgingen worden gesurcheerd, ten waare vooraf reeds eenige Goederen waren genomen in arrest van de Hooge Overheid, die als dan door den Exploicteur bij het Geregtshof naar stijle kunnen worden gesubhasteerd en
| |
| |
verkogt, doch waar van hij het provenu gehouden zal zijn te stellen in handen van den Curator, om door hem in den Boedel gebragt en over de generaale afkomsten van dezelve simul ac semel het judicum van praeferentie en concurrentie gehouden te kunnen worden.’
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 8sten Februarij, 1836, het drie en twintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.
E.L. van HEECKEREN.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Adjunct-Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.
Gepubliceerd aan Paramaribo, den 8sten Februarij, 1836.
De Adjunct-Gouvernements-Secretaris,
G.S. de VEER.. |
|