komen, eene vaste peiling op Braamspunt en de volgende boeijen te geven.
No. 2. Ligt in twee vademen, ten Zuiden 15o West, op circa 1 ⅞ mijl afstands van No. 1.
Van No. 1 tot No. 2 is de grond zeer vlak opgaande. Men vindt, bij het inkomen der Rivier, dwars over, op die hoogte weinig of geen water.
Bij eene dezer boeijen zijnde, kan men, met tamelijk helder weder, de andere zien.
Van No. 2 peilt men Braamspunt in het Zuiden 35o Oost, en No. 3, of de buitenste tonneboei, in het Zuiden 21o Oost. Van No. 2 zal men, van een tamelijk hoog schip, de boei No. 3 zien en anders dezelve zeer spoedig in het gezigt loopen.
No. 3. Ligt in 2¼ vadem bewesten de punt van de zich Noordwestelijk van Braamspunt uitstrekkende zandbanken.
Van daar peilt men den Oostelijkst zigtbaren hoek van het land, ten Noorden 74o Oost.
Braamspunt ten Zuiden 61o Oost, en
No. 4, of de bovenste, ten Zuiden 50o Oost.
No. 4. Deze ligt aan den Zuidkant, digt tegen de zandbanken, in drie vademen water, hebbende Braamspunt in het Noorden 45o Oost. Aan den Westkant van deze ton is een kuil, waarin met laag water 3½ vadem staan blijft, en derhalve goede ankerplaats oplevert voor schepen, welke aldaar op gelegenheid van wind of getij, tot voortzetting der reize, moeten wachten.