Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1836

[p. 132]

Publicatie.

IN NAAM DES KONINGS.

DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:

In overweging genomen hebbende, dat de bepalingen betrekkelijk de vaart door het Kanaal van Saramacca, vervat in de Publicatie van den voormaligen Hove van Policie en Criminele Justitie, dd. 13 Januarij/ 15 Februarij, 1809, eene herziening en uitbreiding behoeven, ten aanzien der strafbepalingen tegen verbodene vaart of vervoer door hetzelve Kanaal:

Zoo is het, dat Wij, den Kolonialen Raad gehoord, in deszelfs Vergaderingen van den 12^den Augustus en 2^den December dezes jaars, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Art. 1.

De vaart door het Kanaal van Saramacca met Ponten, Lastdragers en alle andere vaartuigen, hebbende eene breedte van 10 tot en met ten hoogste 12 voe-

[p. 133]

ten van boven genomen, en van alle Ponten, Lastdragers of vaartuigen in het algemeen, welke 3 voeten diep gaan, is alleen geoorloofd gedurende de springtijen, waardoor worden verstaan:

de drie dagen vóór	} NIEUWE en VOLLE MAAN.
de drie dagen na	} NIEUWE en VOLLE MAAN.
en de eigene dagen van	} NIEUWE en VOLLE MAAN.

En wordt mitsdien de vaart met vaartuigen van de omschrevene grootte en aangewezene diepte, gedurende de zoogenaamde doode tijen, ten eenemale verboden, en zulks op verbeurte eener boete van f 50, bij de eerste overtreding, en van f 100, bij herhaling derzelve, te betalen door den eigenaar van dezelve Ponten, Lastdragers of vaartuigen, en bij ontstentenis van den eigenaar, door deszelfs wettigen vertegenwoordiger.

Art. 2.

De vaart met Ponten, Lastdragers en vaartuigen, breeder zijnde of dieper gaande, dan bij Artikel 1 wordt omschreven en aangewezen, is op het Kanaal van Saramacca verboden, en zulks op verbeurte eener boete van f 200; terwijl dezelve Ponten, Lastdragers en vaartuigen zullen aangehaald, en door den bevoegden Regter verbeurd verklaard worden.

Art. 3.

Almede is de vaart of doorvoer van Houtwaren, op de wijze van Houtvlotten of zoogenaamde Kokroko's, of onder welke andere benaming ook bekend, op hetzelve Kanaal te allen tijde verboden, op verbeurte

[p. 134]

eener boete van f 250; zullende de gezegde Houtwaren, uitmakende zoodanige Houtvlotten en de Kokroko's, aangehaald en door den bevoegden Regter verbeurd verklaard worden.

Art. 4.

De vaart met vaartuigen, minder breed zijnde en minder diep gaande, dan bij Art. 1 is omschreven en aangewezen, blijft op het Kanaal van Saramacca te allen tijde onverlet.

Art. 5.

De overtredingen, waarvan bij deze Publicatie wordt gewag gemaakt, zullen bij Proces-Verbaal, hetzij door de Burgerlijke Authoriteit in de Divisiën, hetzij door de Policie, worden geconstateerd, en, voor zooverre dezelve aanvankelijk niet voor bekeuring vatbaar zijn, door den Procureur-Generaal aan de kennisneming der Commissie uit het Geregtshof tot de Kleine Zaken onderworpen, en door dezelve Commissie ter eerster instantie beregt worden.

Art. 6.

Bovenstaande bepalingen zullen in werking komen op den 1^sten Januarij des jaars 1835.

Art. 7.

De Heemraad der Divisie Saramacca wordt in het bijzonder met de handhaving dezer belast.

En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd, en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.

[p. 135]

Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 4^den December, 1834, het eenentwintigste jaar van Zijner Majesteits Regering.

E.L. van HEECKEREN.

Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,

De Gouvernements-Secretaris,

G.A. van der MEE.

Gepubliceerd aan Paramaribo, den 5^den December, daaraanvolgende.

De Gouvernements-Secretaris,

G.A. van der MEE.