| |
| |
| |
Publicatie.
Houdende invoering van het Reglement op het Burgerregt in de Nederlandsche Westindische Koloniën.
IN NAAM DES KONINGS.
DE GOUVERNEUR-GENERAAL DER NEDERLANDSCHE WESTINDISCHE BEZITTINGEN.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:
Alzoo, bij Besluit Zijner Majesteit van den 3den Maart d.j. No. 69, is goed gekeurd geworden een Reglement omtrent het Burgerregt inde onderscheidene Nederl. W.-I. Koloniën, om in dezelve te worden in werking gebragt.
Zoo is het, dat Wij hebben goedgevonden en verstaan:
| |
Art. 1.
Hetzelve Reglement te brengen ter kennisse van elk en een' iegelijk, wien zulks mogt aangaan; zijnde van den navolgenden inhoud:
| |
| |
Reglement omtrent het Burgerregt In de onderscheidene Nederlandsche Westindische Koloniën.
| |
Art. 1.
Door het Burgerregt wordt verstaan de bevoegdheid tot het genieten van al die voorregten, welke aan Burgers der Nederlandsche Westindische gewesten zijn toegestaan.
| |
Art. 2.
De voorregten, welke aan Burgers der Nederlandsche Westindische gewesten zijn toegestaan, zijn de navolgende:
a. | Verkiesbaarheid tot ambten en bedieningen, van welken aard ook, hetzij dezelve bloot honorair, hetzij die lucratief zijn. |
b. | Het bezitten en voeren van vaartuigen onder Nederlandsche Vlag, en zulks onder zoodanige bepalingen, als dienaangaande in iedere Kolonie zijn vastgesteld of nader vastgesteld zullen worden. |
c. | Het in eigendom bezitten van onroerend goed. |
d. | Het verkrijgen van een Patent tot de uitoefening van eenig beroep, voor zooverre dit in eenige Kolonie wordt gevorderd. |
e. | Het te regt staan voor geene andere Regters of Regtbanken, dan die door de algemeene Wet zijn daargesteld. |
f. | Het niet arrestabel zijn voor burgerlijke schuld- |
| |
| |
| vorderingen, ten zij ten gevolge van een vonnis, hetwelk in kracht van gewijsde is gegaan. |
g. | Het genot van alle andere voorregten, die de Wet aan Burgers boven andere personen mogt toekennen. |
| |
Art. 3.
Het Burgerregt der ouders is gemeen aan derzelver kinderen; doch aan hetzelve is verbonden de verpligting, om in de Kolonie persoonlijk woonachtig te zijn, behoudens de uitzonderingen en wijzigingen, welke daaromtrent in dit Reglement zullen voorkomen.
| |
Art. 4.
Het Burgerregt wordt geacht, op het tijdstip van de invoering van het tegenwoordige Reglement bereids te zijn verkregen, of wordt eerst na de invoering van hetzelve verkregen door degenen, aan welke zulks bij het tegenwoordige Reglement zal worden toegekend.
| |
Art. 5.
Op het tijdstip van de invoering van het tegenwoordige Reglement zullen de navolgende personen geacht worden, het Burgerregt bereids te hebben verkregen, en alzoo bij die invoering voor Burgers der onderscheidene Koloniën respectivelijk gebouden worden, als:
a. | Alle vrijgeborene personen, welke reeds voor den jare 1816 in de Kolonie woonachtig zijn geweest, en bij de invoering van het tegenwoordige Reglement aldaar nog woonachtig zijn. |
| |
| |
b. | Alle vrijgeborene personen, welke in en na den jare 1816 in de Koloniën zijn aangekomen, voorzien van een Paspoort, of wel van eene aanstelling als Openbaar Ambtenaar, beide van wege den Koning of de respective Opperhoofden der Nederlandsche Westindische gewesten afgegeven, en die bij de invoering van het tegenwoordige Reglement aldaar nog woonachtig zijn. |
c. | Al degenen, welke, naar aanleiding der vroegere Wetsbepalingen, welke in de eene of andere Kolonie omtrent dit onderwerp mogten bestaan hebben, op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement, het Burgerregt in zoodanige Kolonie moeten geacht worden bereids te hebben verkregen, en aldaar nog zijn woonachtig. |
d. | Al de gemanumitteerden, die vóór de invoering van het tegenwoordige Reglement uit den staat van Slavernij zijn verheven, en op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement in de Koloniën woonachtig zijn, voor zooverre daardoor geene inbreuk mogt geschieden op de tijdens de manumissie door derden wellig verkregene regten. |
e. | De kinderen van de personen, welke in de vorige kategoriën vallen, voor zooverre zij niet tot den Slavenstand behooren, en op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement in de Koloniën woonachtig zijn. |
| |
| |
f. | Alle personen, welke, hoezeer op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement, niet in de respective Koloniën woonachtig, niettemin alsdan eigenaren zijn van eenig in dezelve Koloniën gelegen onroerend goed.
Ten einde de in dit Artikel opgenoemde personen zich het genot van het Burgerregt zullen kunnen verzekeren, zullen zij slechts noodig hebben, zich, na daartoe gedane oproeping, in het Burger-Register, waarvan hierna zal worden gesproken, kosteloos te doen inschrijven. |
| |
Art. 6.
Na de invoering van het tegenwoordige Reglement zullen als Burgers erkend worden:
a. | Alle Openbare Ambtenaren, welke van wege den Koning worden uitgezonden. |
b. | Alle personen, die, hoezeer anders vallende in eene der kategoriën, vermeld bij Art. 5, sub Litt. a, b, c, d en e, nogtans op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement niet in de Kolonie zullen aanwezig zijn, voor zooverre zij namelijk binnen drie jaren na die invoering met ter woon in de Kolonie zullen zijn teruggekeerd. |
c. | Burgerkinderen, die op het tijdstip der invoering van het tegenwoordige Reglement niet in de Koloniën aanwezig zijnde, of later van daar vertrekkende, vóór hun drie en twintigste jaar, zich in dezelve Koloniën met ter woon hebben
|
| |
| |
| nedergezet, of derwaarts zullen zijn teruggekeerd. |
d. | Vreemde vrouwen (dat is die niet in Nederland of in de Koloniën van den Staat zijn geboren of genaturaliseerd, en, naar aanleiding der in dit Reglement voorkomende bepalingen, niet geacht kunnen worden, vroeger het Burgerregt te hebben verkregen), welke aan Burgers mogten huwen. |
e. | Personen, welke na de invoering van het tegenwoordige Reglement brieven van manumissie zullen ontvangen, in overeenstemming met de Wetten, welke alsdan omtrent dit onderwerp in vigueur zullen zijn, met dien verstande nogtans, dat zij van het volle genot van het Burgerregt eerst zullen kunnen jouïsseren twee jaren, nadat de brieven van vrijdom aan hen zullen zijn uitgereikt, en zij alsdan, met overlegging van bewijzen van goed gedrag, daartoe zullen verzoek hebben gedaan; zullende zij inmiddels als Ingezetenen der Kolonie worden beschouwd. |
Ten einde de in dit Artikel, § a, b, c en d, opgenoemde personen zich het genot van het Burgerregt zullen kunnen verzekeren, zullen dezelve, of wel hunne gemagtigden of voogden, bij een ongezegeld Verzoekschrift, aan den Gouverneur-Generaal of de respective Gezagvoerders, zich moeten vervoegen, en autorisatie verzoeken op den Ambtenaar, met het houden van het Burger-Register belast, om in hetzelve
| |
| |
te worden ingeschreven; welk verzoek, wanneer het door de daarbij overgelegde stukken mogt blijken, dat de verzoeker in eene der bij dit Artikel opgenoemde kategoriën is vallende, zal worden toegestaan; zullende zoodanige inschrijving almede kosteloos moeten geschieden.
| |
Art. 7.
Het Burgerregt zal na de invoering van het tegenwoordige Reglement insgelijks verleend worden:
a. | Aan alle personen, welke, na de invoering van het tegenwoordige Reglement, hetzij dezelve geboren Nederlanders zijn, hetzij niet, met een Paspoort van wege den Koning voorzien, in eenige der Nederlandsche Westindische Bezittingen zullen aankomen, en hun vast verblijf aldaar zullen vestigen. |
b. | Aan alle personen, welke het Burgerschap in de eene Nederlandsche Westindische Kolonie bezittende, na de invoering van het tegenwoordige Reglement, zich naar eene andere Westindische Kolonie zullen begeven, voorzien met een Paspoort, afgegeven door het Hoofd des Bestuurs der eerstgemelde Kolonie, en in laatstgemelde Kolonie hun vast verblijf zullen vestigen. |
c. | Aan alle geborene of genaturaliseerde Nederlanders, welke, hoezeer niet in de Koloniën woonachtig, na de invoering van het tegenwoordige Reglement, eigenaren zullen worden van eenig in de Koloniën gelegen onroerend goed. |
| |
| |
Ten einde de in dit Artikel opgenoemde personen zich het genot van het Burgerregt zullen kunnen verzekeren, zullen dezelve, of wel hunne gemagtigden of voogden, zich per Request moeten vervoegen aan den Gouverneur-Generaal of de respective Gezagvoerders, en autorisatie verzoeken op den Ambtenaar, met het houden van het Burger-Register belast, om in hetzelve te worden ingeschreven; welk verzoek, wanneer het door de overgelegde stukken mogt blijken, dat de verzoeker in de termen van dit Artikel is vallende, zal worden toegestaan, mits daarvoor betalende zoodanige som, als, onder den naam van Leges en Emolumenten, daarvoor bij de Tarieven van elke Kolonie is, of zal worden vastgesteld.
| |
Art. 8.
Schippers, met behoorlijke Zeebrieven voorzien, welke van het Moederland op de Westindische Koloniën, of van de eene Westindische Kolonic op de andere, onder de Nederlandsche Vlag varen, zullen, gedurende den tijd, dat zij met den door hen gevoerden bodem in de haven of ter reede van eenige Westindische Kolonie vertoeven, als Burgers dier Bezitting worden aangemerkt, zoo als dit ook het geval zal zijn met de tot hunnen bodem behoorende, en op de monsterrol bekende schepelingen.
Ten aanzien van Schippers, welke van elders, dan het Moederland, of de Westindische Koloniën, in eenige baven of reede aankomen, of onder eene andere dan de Nederlandsche Vlag varen, en derzel- | |
| |
ver equipagie, zal te dezen aanzien worden gehandeld, als overeenkomstig is met de Traktaten, welke daaromtrent mogten bestaan, en, voor zooverre met de natie, onder welker vlag zoodanige Schippers varen, geene Traktaten mogten bestaan, zullen dezelve worden gelijkgesteld met degenen, welke het Burgerregt of het regt van inwoning in eenige Kolonie nog niet hebben verkregen.
| |
Art. 9.
Nederlandsche Militairen, zoo te land als te water, in de respective Koloniën garnizoen houdende, deelen, met derzelver vrouwen en kinderen, gedurende hun verblijf in dezelve, in al de aan het Burgerregt verbondene voordeelen, voor zooverre geene bijzondere tot den Militairen stand betrekking hebbende verordeningen hun daartoe mogten in den weg staan.
| |
Art. 10.
Schippers en derzelver schepelingen, benevens de Militairen en derzelver vrouwen, welke, luidens de twee vorige Artikelen, voor Burgers gehouden worden, zullen niet in het Burger-Register behoeven te worden ingeschreven, ten zij dezelve tevens eigenaren mogten zijn of worden van eenig in de Koloniën gelegen onroerend goed; wanneer zij hierin zullen moeten te werk gaan, als bepaald is voor de personen in Art. 5 voorkomende; welk Artikel voorts in alles op hen toepasselijk is.
Wanneer echter de weduwen van overledene Mi- | |
| |
litairen zich het voortdurend genot van het Burgerregt zouden willen verzekeren, zullen zij in het Burger-Register worden ingeschreven; zij zullen alsdan hierin te werk gaan, als bepaald is voor de personen in Art. 5 voorkomende; welk Artikel voorts in alles op haar toepasselijk zal zijn.
| |
Art. 11.
Al degenen, welke niet vallen in de termen van Art.5, 6, 7, 9 en 10 van het tegenwoordige Reglement, en Burgers in eenige Kolonie verlangen te worden, zullen aan het Hoofd derzelve Kolonie aanzoek moeten doen, om brieven ter admissie van het Burgerregt te mogen verkrijgen.
Ten einde dit aanzoek een punt van overweging zal kunnen worden, zullen zij hetzelve moeten doen vergezeld gaan van de navolgende bewijzen, als:
a. | Dat men, gedurende niet minder dan één jaar en zes weken, in de Kolonie Suriname en St. Martin, en niet minder dan zes maanden in de Kolonie Curaçao of St. Eustatius zijn verblijf gehad hebbe. |
b. | Dat men tot dit verblijf de noodige vergunning hebbe bekomen door het verkrijgen van eene admissie tot inwoning. |
c. | Dat men een vast middel van bestaan bezitte. |
d. | Dat men, door eene verklaring van drie Burgers, gecertificeerd door de Ambtenaren, met de Plaatselijke Policie belast, doe blijken van een goed, rustig en vreedzaam gedrag. |
| |
| |
e. | Dat men doe blijken aan geen der Lands-Kantoren iets schuldig te zijn, uit hoofde van eenige Belasting, welker betaling men, gedurende het oponthoud in de Kolonie, mogt schuldig zijn geworden. |
f. | Dat men, door behoorlijke bescheiden, aantoone, waar ter plaatse men geboren is, en waar men het laatst gewoond heeft. |
g. | Dat men, zooverre Suriname aangaat, in de Publieke Schatkist gestort hebbe eene recognitie van f 500, en wat St. Martin betreft, eene som van f 150; hoedanig vereischte echter voor Curaçao en St. Eustatius niet zal bestaan. |
| |
Art. 12.
Ter verkrijging van de in het vorig Artikel, sub Litt. b, aangeduide admissie van inwoning, zal men zich aan het Hoofd des respectiven Kolonialen Bestuurs moeten vervoegen, hetwelk, voor zooverre geene erheffelijke redenen ter contrarie mogten aanwezig zijn, het daartoe aan hem gedaan verzoek zal toestaan, mits de verzoeker in de Koloniën Suriname en St. Martin, ten genoegen van het Bestuur aldaar, personelen borg stelle, zoo voor de voldoening der Lands-lasten, welke hij, gedurende zijn verblijf, mogt schuldig worden, als ter garantie van deszelfs overige crediteuren in de Kolonie; welke voorzorg echter niet gebiedend zal gevorderd worden in de Koloniën St. Eustatius en Curaçao, ten zij de Ge- | |
| |
zagvoerders dier Bezittingen, in bijzondere gevallen, betrekkingen en omstandigheden, zulks nuttig en noodzakelijk mogten oordeelen.
| |
Art. 13.
Het verkrijgen van zoodanige admissie tot inwoning zal den verkrijger de hoedanigheid doen bezitten van tijdelijk Ingezeten, en denzelven het regt geven, om, voor zooverre de Plaatselijke Koloniale Wetten zulks noodzakelijk maken, aanvrage te doen tot het bekomen van Patent, ter uitoefening van eenig beroep.
| |
Art. 14.
Het niet bezitten van zoodanige admissie van inwoning zal dengenen, wien het aangaat, de hoedanigheid geven van vreemdeling, en zal genoegzamen grond opleveren, voor de met de functiën der Policie belaste Ambtenaren, om den zoodanigen voor zich te doen ontbieden, omtrent denzelven de noodige onderzoekingen in het werk te stellen, en daarvan aan het Hoofd des Bestuurs verslag te doen, en zulks, ten einde hetzelve in staat te stellen, om te beoordeelen, of de zoodanige al dan niet de facto uit de Kolonie zoude behooren te worden verzonden, of welke andere maatregel van Policie omtrent hem zou behooren te worden genomen.
| |
Art. 15.
Degenen, die, in overeenstemming met het voorgaand Artikel, als vreemdelingen beschouwd moeten worden, zullen in allen gevalle nimmer langer dan zes
| |
| |
maanden in de Koloniën mogen verblijven; terwijl, wanneer zij een langer verblijf mogten verlangen, zij zich bij requeste aan den Gouverneur-Generaal of Gezagvoerders zullen kunnen vervoegen, ter verkrijging van admissie tot inwoning.
| |
Art. 16.
De Gouverneur-Generaal of Gezagvoerders de stukken, bij Art. 11 gevorderd, in orde bevonden hebbende, en de zaak voor het overige daartoe gedisponeerd achtende, zullen aan de verzoekers brieven van admissie tot het Burgerregt in forma verleenen.
Ten einde dezelve echter voor de belanghebbenden van kracht te doen zijn, zullen zij door exhibitie van dezelve voor hunne inschrijving op het Burger-Register zorg dragen, waarvoor zij zullen moeten betalen zoodanige Leges en Emolumenten, als in de Tarieven der onderscheidene Koloniën daarvoor zijn of zullen worden vastgesteld.
| |
Art. 17.
Het Burgerregt wordt verloren:
a. | Door eene afwezigheid van drie achtereenvolgende jaren uit de Kolonie, ten zij Art. 5, Litt. f, of Art. 6, Litt. b, en Art. 7, Litt. c, op den afwezige mogt van toepassing zijn. |
b. | Door het ophouden van den titel of de oorzaak, waarop het Burgerregt was gegrond. |
| |
Art. 18.
Degene, die zich meer dan één jaar en zes weken in eenige Kolonie heeft opgehouden, zal, hetzij hij
| |
| |
middelerwijl al dan niet eene admissie tot inwoning, of wel al dan niet eene admissie tot het Burgerschap heeft bekomen, verpligt zijn tot de betaling van alle directe of beschrevene Belastingen, alsmede tot het presteren van den Schutterlijken dienst, zonder echter daarom te deelen in de voordeelen, bij Art. 3 aan het Burgerregt verbonden.
| |
Art. 19.
Ter Hoofdsecretarij van elke Kolonie zal een Burger-Register worden aangelegd, zullende strekken ter inschrijving van al degenen, welke, luidens de bepalingen van het Reglement, het Burgerregt moeten geacht worden te bezitten.
| |
Art. 20.
Ten einde hierin geregeld worde te werk gegaan, zullen, zoodra dit Reglement zal zijn afgekondigd, degenen, welke, luidens Art. 5, bij deszelfs invoering voor Burgers gehouden worden, of derzelver lasthebbers, vertegenwoordigers of voogden, van wege het Bestuur worden opgeroepen, om, binnen zekeren, door hetzelve te bepalen' termijn, de vermelde inschrijving kosteloos te doen bewerkstelligen; zullende, na verloop van denzelven termijn, de inschrijving van de zoodanigen, als in de termen van dit Artikel vallen, nog wel kunnen geschieden, doch alsdan tegen betaling van de helft der Leges of Emolumenten, welke, bij de Tarieven der respective Koloniën, voor het verkrijgen van admissiebrieven tot het Burgerregt zijn of zullen worden vastgesteld.
| |
| |
| |
Art. 21.
Op hetzelve Register zullen voorts successivelijk worden ingeschreven al degenen, te wier inschrijving, luidens de bepaling, voorkomende in Art. 6, 7 en 10, autorisatie is verleend geworden, of die, luidens Art. 15, brieven van admissie tot het Burgerregt ontvangen hebben; alles met inachtneming van hetgene, bij dezelve Artikelen, omtrent de daarvoor te presteren betalingen is vastgesteld.
| |
Art. 22.
Van elke inschrijving zal aan den ingeschrevene een ongezegeld Extract, tegen betaling der drukloonen, worden ter hand gesteld.
| |
Art. 23.
Op hetzelve Register zullen geregeld worden afgeschreven al degenen, welke, luidens Art. 16 van het tegenwoordige Reglement, het Burgerregt zullen verliezen. Ten einde zulks met de meeste naauwkeurigheid zoude kunnen geschieden, zullen alle openbare Ambtenaren, welke, uit den aard hunner functiën, in staat zijn, om kennis te dragen van de aanleidingen en daadzaken, waardoor het Burgerregt wordt verloren, verpligt zijn, daarvan mededeeling te doen aan den Ambtenaar, met het houden van het Burger-Register belast, of te voldoen aan alle zoodanige aanschrijvingen, als zij daaromtrent van voornoemden Ambtenaar zullen ontvangen.
| |
| |
| |
Art. 24.
Voortaan zullen geene transporten van onroerend goed mogen worden verleden, dan wanneer aan de Ambtenaren, welke daarover staan, is gebleken, dat de kooper in het Burger-Register is ingeschreven, ten zij de kooper niet in de Kolonie mogte woonachtig zijn.
| |
Art. 25.
Geene Patenten, ter uitoefening van eenig beroep, zullen voortaan mogen worden afgegeven, ten zij de verzoeker bewezen hebbe, dat hij op het Burger-Register zij ingeschreven, immers, dat hij admissie tot inwoning hebbe verkregen; zullende voor het overige alle Publieke Autoriteiten geenerlei aanzoek tot het genot van eenig voorregt, hetwelk uitsluitend aan het Burgerschap is verbonden, in overweging mogen nemen, ten zij aan hen, door overlegging van een Extract uit het Burger-Register, van de inschrijving des aanzoekers zij gebleken.
| |
Art. 26.
Al degenen, welke, naar aanleiding van Art. 11 en 16, brieven van admissie tot het Burgerregt ontvangen hebben, zullen verpligt zijn tot het afleggen, in handen van den Gouverneur-Generaal of de respective Gezagvoerders, van den navolgenden
| |
Burgereed:
‘Dat zweer ik, dat ik, als Burger der Kolonie...., aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden
| |
| |
gehouw en getrouw zal zijn in al mijne betrekkingen; dat ik den Gouverneur-Generaal in de Nederlandsche Westindische Bezittingen (benevens den Gezagvoerder in deze Kolonie) en alle andere wettige Autoriteiten, hetzij over de Nederlandsche Westindische Bezittingen in het algemeen, hetzij over deze Kolonie in het bijzonder gesteld, zal eerbiedigen; het welzijn der Kolonie, zoo veel in mij is, zal behartigen, en voorts alles doen, wat een goed en getrouw Burger schuldig is en behoort te doen.’
| |
Art. 27.
Alle vroegere Reglementen en Verordeningen, omtrent het onderhavige onderwerp, worden, bij de invoering van het tegenwoordige Reglement, gehouden voor afgeschaft.
| |
Art. 2.
Te bepalen, dat bovenstaande Reglement in werking komen zal, zoo te Suriname, als in de Nederlandsche Westindische Eilanden, respectivelijk, op den dag, waarop hetzelve in elk derzelve op de gebruikelijke wijze zal worden gepubliceerd en afgekondigd.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd, en in het Gouvernements-Blad geinsereerd.
| |
| |
Aldus gearresteerd alhier aan Paramaribo, den 25sten Julij, 1831, het achttiende jaar van Zijner Majesteits Regering.
CANTZ'LAAR.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE.
Gepubliceerd aan Paramaribo, ten zelven dage.
De Algemeene Secretaris,
G.A. van der MEE. |
|