| |
| |
| |
Reglement op het beleid der regering van de Nederlandsche Westindische bezittingen.
Eerste titel.
Van den gouverneur-generaal.
Artikel 1.
Het hoogst uitvoerend gezag over alle 's Rijks Bezittingen, Forten, Etablissementen en Ambtenaren in de Nederlandsche Westindische Bezittingen berust in den persoon van den Gouverneur-Generaal, die levens zal zijn Opperbevelhebber over de Landen Zeemagt aldaar; des zal elk, zich in die Gewesten bevindende, van wat rang en staat hij zij, hem als des Konings Vertegenwoordiger moeten erkennen en eerbiedigen, gehouw en getrouw zijn, en zijne bevelen opvolgen en gehoorzamen.
| |
Art. 2.
Hij moet in de Nederlanden, of eene van 's Rijks
| |
| |
Koloniën of Bezittingen geboren, of geen inboorling zijnde, genaturaliseerd zijn, en den vollen ouderdom van dertig jaren bereikt hebben.
| |
Art. 3.
Gedurende de zes eerste jaren na de aanvaarding van zijn ambt vermag hij daarvan geen' afstand te doen, of zijn ontslag te nemen, zonder 's Konings uitdrukkelijke toestemming.
| |
Art. 4.
Met het opperbevel over de Land- en Zeemagt in de Westindische Bezittingen uitsluitend bekleed zijnde, ontvangen de gezagvoerders in de verschillende Koloniën, zoo min als de Zee- en Land-Officieren zich aldaar bevindende, van iemand anders eenige bevelen, dan van, of van wege den Gouverneur-Generaal; zij zijn gehouden, zonder eenige tegenspraak, zijne orders te gehoorzamen, en door hunne onderhoorigen te doen gehoorzamen, en geene daarvan in het allerminst te contrariëren, of te dulden, dat zulks door iemand hunner onderhoorigen gedaan worde; zullende hij zich overigens in deze betrekking gedragen moeten naar de militaire reglementen, bereids door Z.M. gearresteerd, of nog te arresteeren. Mitsdien zal aan hem worden uitgereikt eene acte als Generaal en Admiraal en Chef over de land- en zeemagt in de Nederlandsche Westindische Bezittingen. In tijden van oorlog tusschen het Rijk der Nederlanden en eenige andere Mogendheid, is hij bevoegd, in naam van Zijne Majesteit,
| |
| |
commissiën of Battres de Marque te verleenen aan schepen, uitgerust door particulieren.
Het bestuur over alles, wat tot verdediging van 's Rijks Bezittingen in de Westindiën, of tot afbreuk van den vijand, dienen kan, is aan hem overgelaten, met advijs van zoodanigen krijgsraad, of hijzondere zee- of land-officieren; als hij zal goedvinden deswege te raadplegen, blijvende hij desniettemin alleen in persoon verantwoordelijk voor de genomene maatregelen.
| |
Art. 5.
Alle openvallende Rijksambten, waaromtrent bij dit Reglement geene andere bepalingen zijn gemaakt, worden door, of van wege hem, op de daartoe staande tractementen en emolumenten, ad-interim vervuld. Hij zal daarvan met de eerste gelegenheid kennis geven aan Zijner Majesteits Gouvernement, ten einde de ad-interim benoemde persoon door den Koning in zoodanig ambt bevestigd, of wel een ander daartoe benoemd zoude kunnen worden.
| |
Art. 6.
Hij heeft de magt, om, in enkele gevallen, om goede redenen, en, wanneer hij zal oordeelen, dat zulks zonder nadeel voor 's Rijks dienst kan geschieden, voor eenen bepaalden tijd, verlof te verleenen aan eiviele of militaire ambtenaren, om zich naar Europa of elders te begeven: en om de noodige schikkingen te maken tot de waarneming van bunne bedieningen, gedurende de afwezigheid; zoo mede,
| |
| |
om op de voordragten daartoe, door de gezag voerders in de andere Koloniën, onder zijn bewind gedaan, te beschikken.
| |
Art. 7.
Ten einde hij zich geheel aan de waarneming van zijnen post zoude kunnen toewijden, vermag hij geene administratiën of Commissiën waar te nemen, of aandeelen in reederijen van schepen van of op de Westindische Bezittingen te hebben, en za hij hoegenaamd geenen handel mogen drijven.
| |
Art. 8.
Hij doet alle Civiele Ambtenaren, in de Kolonie onder zijn bewind, welke niet in handen van Z.M. zelve den Eed afleggen, bij hunne aanstelling, alvorens in functie te treden, behalve den Eed van trouwe, en dien tot hunne verschillende bedieningen staande, afleggen den Eed van zuivering, en, voor zoo veel zulks door hem noodig geoordeeld wordt, dien van geheimhouding.
| |
Art. 9.
In geval hij oordeelen mogt, dat het algemeen belang kwam te vorderen, dat eenig ambtenaar of officier in de Westindische Koloniën, in eed of dienst van het Rijk staande, (de leden van den Hoogen Raad, en die van het Hof van Civiele en Crimineele Justitie te Suriname uitgezonderd) onverwijld in zijne bediening zou behooren geschorst te worden, zal hij zulks te zijner verantwoording mogen doen, zorgende of order stellende, dat de werkzaamheden van
| |
| |
van zoodanigen persoon ad-interim behoorlijk worden waargenomen; van alle beschikkingen dienaangaande zal hij, met de redenen van bezwaar, Zijner Majesteits Gouvernement doen kennis dragen, en ten aanzien van finale destitutie, in geval hij vermeenen mogt die te moeten voordragen, de beslissing des Konings afwachten.
| |
Art. 10.
Hij zal niemand, die in eed of dienst van het Rijk is, en zich ontrouw komt te gedragen, naar het Moederland mogen overzenden, om aldaar te regt gesteld te worden, maar zorgen, dat zulks in de Kolonie zelve voor den gewonen Regter geschiede.
| |
Art. 11.
Indien hij mogt oordeelen, dat het algemeen belang kwame te vorderen, dat eenig persoon of personen, verdacht van eenige handelingen, strekkende tot ondermijning van het publiek gezag, of storing van de publieke rust en veiligheid, onverwijld uit eene der Koloniën zouden behooren te worden verwijderd, zal hij vermogen, zonder deswege buiten speciale toestemming des Konings immer in regten te kunnen aangesproken worden, dezelve te doen vertrekken, of des noods naar het Moederland op te zenden, behoudens eenigen tijd, om orde op hunne zaken te stellen, alsmede, tot op hun vertrek, hen onder zoodanige surveillance te stellen, als hij zal noodig oordeelen; zullende hij daarvan met de eerste scheeps-gelegenheid Zijner Majesteits Gouverne- | |
| |
ment moeten verwittigen, ten einde de Koning dienaangaande beslisse. Doch zal hij dezen maatregel niet ten uitvoer brengen, dan na den Hoogen Raad in deze confidentiëel gehoord te hebben, zonder evenwel verpligt te zijn, het advijs van dat Collegie te volgen, blijvende alleen hij voor den maatregel verantwoordelijk.
| |
Art. 12.
Hij zal geene gronden vermogen uit te geven, noch eenig vast eigendom, aan het Gouvernement behoorende, vermogen te verkoopen, of te veraliëneren, maar zal de verzoeken, die daartoe aan hem zullen gedaan worden, met zijne consideratiën opzenden aan Zijner Majesteits Gouvernement; naauwkeurig opgevende, of zoodanige concessiën aan het Rijk of de defensie der Kolonie, of naastbij gelegen landen, ouder en beter regt hebbende, nadeelig kunnen zijn, en zal hij intusschen niet gedoogen, dat iemand, onder welk voorwendsel ook, den verzochten grond aanvaarde, zoo lang door Z.M. daarop niet gedisponeerd zal wezen.
| |
Art. 13.
Hij zal toezien, dat geene Consuls of Agenten van vreemde Mogendheden in eene der Westindische Koloniën worden toegelaten, zonder uitdrukkelijke toestemming des Konings.
| |
Art. 14.
Hij vestigt zijne bijzondere aandacht op de staatkundige betrekkingen met de Gouvernementen van
| |
| |
Amerika, en met de regering der bezittingen van de Europeaansche Mogendheden in de Westindiën. Hij deelt zijne bevindingen dienaangaande mede aan het Gouvernement in Europa. In gevallen, welke geen uitstel kunnen lijden, geeft hij de noodige bevelen, en deelt dezelve aan de Regering mede, of draagt voorzieningen voor, strekkende, om de goede verstandhouding met allen te bewaren.
| |
Art. 15.
De Gouverneur-Generaal verleent of weigert de verzoeken tot inwoning of tijdelijk verblijf in de Westindische Bezittingen.
| |
Art. 16.
Hij zal vreemdelingen, of onderdanen des Konings, niet voorzien van een' admissie-brief, afgegeven door het departement van Marine en Koloniën, niet als vaste ingezetenen admitteren, zonder zich vooraf, op de best mogelijke wijze, verzekerd te hebben, dat hun verblijf in de Kolonie, waar zij zich willen nederzetten, niet nadeelig kan zijn; hebbende hij de bevoegdheid, om, wanneer hij dat verblijf werkelijk nadeelig mogt oordeelen, zoodanige personen de facto uit de Kolonie te doen vertrekken.
| |
Art. 17.
De aanhef van alle publicatiën, acten en andere opene stukken, zal, na het opschrift: ‘In naam des Konings’ slechts bestaan in deze woorden: ‘De Gouverneur-Generaal van de Nederlandsche Westindische Bezittingen.
| |
| |
Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten.’
| |
Art. 18.
De Gouverneur-Generaal handelt wijders naar de bijzondere instructiën, hem door, of van wege den Koning gegeven.
| |
Art. 19.
De Gouverneur-Generaal oefent uit zoodanige verdere magt, als hem, bij de algemeene wetten en bepalingen of bijzondere verordeningen en besluiten, is of zal worden opgedragen.
| |
Art. 20.
De Gouverneur-Generaal legt, alvorens in functie te treden, in handen van Z.M., of, zoo zulks niet heeft kunnen geschieden, in handen van den Commissaris-Generaal, of, zoo deze niet aanwezig mogt zijn, in die van het eerste Lid van den Hoogen Raad, volgens de volgorde, hier onder bij art. 22. aangewezen, den navolgenden Eed af:
‘Ik zweer, dat ik, om de waardigheid van Gouverneur-Generaal der gezamenlijke Nederlandsche Westindische Bezittingen te bekomen, aan niemand, wie hij ook zij, eenige geschenken gegeven of beloften gedaan heb, noch zulks doen zal.
Dat ik in de uitoefening van die waardigheid, en als Opperbevelhebber van de zee- en landmagt in het mij toevertrouwde Gouvernement, aan Z.M. den Koning der Nederlanden gehouw en getrouw zal zijn.
| |
| |
Dat ik de Hooge Souvereine regten des Konings en de waardigheid van het Rijk zal handhaven en bevestigen; dat ik het welzijn, den bloei en de welvaart der Nederlandsche Westindische Bezittingen zal voorstaan en behartigen, zonder aanzien van persoon; dat ik in de uitoefening mijner ambtspligten, zoo min, aan bedreigingen, als beloften, door wien ook gedaan, zal gehoor geven; dat ik het Reglement op het beleid der Regering en de verdere algemeene of bijzondere instructiën of bevelen, mij door, of van wege den Koning gegeven, zal nakomen, en voorts alles doen, wat een goed en getrouw Gouverneur-Generaal en Opperbevelhebber schuldig is en behoort te doen:
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!’
| |
Tweede titel.
Van den hoogen raad der Nederlandsche Westindische bezittingen.
Art. 21.
Tot het beleid der Regering worden aan den Gouverneur-Generaal toegevoegd vier Raden, die gezamenlijk met den Gouverneur-Generaal uitmaken de Regering der Nederlandsche Westindische Bezittingen, onder de benaming van den Hoogen Raad.
| |
| |
| |
Art. 22.
De Hooge Raad zal onder het Presidium van den Gouverneur-Generaal bestaan uit:
Een' Procureur-Generaal.
Een' Contrôleur-Generaal der Financiën.
Een' Commissaris voor 's Rijks Domeinen, en
Een' Commissaris voor de Inlandsche Bevolking, de Slaven daaronder gerekend, het armwezen, het onderwijs en de kerkelijke zaken.
| |
Art. 23.
Aan den Hoogen Raad wordt toegestaan een algemeene Secretaris, die tevens als zoodanig den Gouverneur-Generaal ten dienste staat.
| |
Art. 24.
De Hoofd-ambtenaren, die den Hoogen Raad uitmaken, dienen, elk in zijne bijzondere betrekking, op zoodanige Instructie, als voor hen gearresteerd zal worden.
| |
Art. 25.
De President van het Hof van Civiele en Crimineele Justitie, benevens de President van den Gemeente-Raad der Kolonie Suriname, kunnen, in zeer bijzondere gevallen, wanneer zulks in het belang van de dienst noodzakelijk geoordeeld wordt, door den Gouverneur-Generaal worden opgeroepen, om als adviserende leden aan de beraadslaging der Regering deel te nemen.
| |
Art. 26.
De algemeene en bijzondere wetten worden in den
| |
| |
Hoogen Raad geconcipiëerd, of, in zoo ver die door de gezagvoerders in de verschillende Westindische Bezittingen ter sanctie worden ingezonden, onderzocht en gearresteerd; doch, alvorens van kracht te zijn, moeten dezelve door of van wege Z.M. worden goedgekeurd.
| |
Art. 27.
In dringende gevallen echter is de Hooge Raad bevoegd, besluiten uit te vaardigen, onder nadere approbatie van het Gouvernement in Europa. Van deze alzoo genomene besluiten, en de beweegredenen tot dezelve, wordt aan het Gouvernement in Europa onmiddellijk kennis gegeven.
| |
Art. 28.
In de vergadering van den Hoogen Raad wordt bij meerderheid van stemmen besloten; bij het staken der stemmen heeft de Gouverneur-Generaal eene beslissende stem; hij kan, wanneer hij zulks oorbaar voor den Lande en voor 's Konings dienst noodig rekent, onder zijne speciale verantwoordelijkheid, met de minderheid concluderen, en zelfs naar zijn gevoelen alleen het besluit doen opmaken.
De besluiten van den Gouverneur-Generaal in Rade, openbaar afgekondigd, hebben kracht van wet, zoo lang dezelve door het Gouvernement in Europa niet worden afgekeurd.
| |
Art. 29.
De leden van den Hoogen Raad zullen, door den Gouverneur-Generaal des gerequireerd, de beweegredenen van hunne advijzen in scriptis opgeven.
| |
| |
| |
Art. 30.
Het zal den Gouverneur-Generaal vrijstaan, de bijzondere leden van den Hoogen Raad met zoodanige commissorialen te belasten, als hij zal geraden oordeelen.
| |
Art. 31.
Alle verordeningen, bevelen en andere handelingen van het Hoofd-Bestuur worden uitgevaardigd op naam van den Gouverneur-Generaal in Rade, en niet anders; dezelve moeten door den algemeenen Secretaris geteekend worden: ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal in Rade. - Alle algemeene verordeningen, belangrijke bepalingen of besluiten worden daarenboven door den Gouverneur-Generaal geteekend.
| |
Art. 32.
De Gouverneur-Generaal is alleen bevoegd, om in de vergaderingen van den Hoogen Raad onderwerpen in deliberatie te brengen.
Bijaldien een of meer leden van den Hoogen Raad mogten vermeenen eenig voorstel te moeten doen, zullen zij dit ter kennisse brengen van den Raad, als wanneer daarvan aanteekening in de notulen zal worden gedaan, blijvende het alsdan aan den Gouverneur-Generaal voorbehouden, dat voorstel in de eerstvolgende vergadering al of niet tot een punt van deliberatie te maken.
| |
Art. 33.
Van het verhandelde in elke zitting van den
| |
| |
Hoogen Raad, alsmede van de handelingen van den Gouverneur-Generaal afzonderlijk, worden dagelijks aanteekeningen gehouden, die telken drie maanden kopielijk aan het Gouvernement in Europa zullen worden overgezonden, vergezeld van een kort register op dezelve, en van al de bijlagen, welker kennis nuttig en belangrijk kan zijn.
Van alle belangrijke gebeurtenissen en handelingen, zoo de inwendige Regering, als de buitenlandsche betrekkingen met de Staten van Amerika of de Gouvernementen der Europeaansche Koloniën betreffende, inzonderheid van alle opkomende oorlogen, zal tusschentijds met den meesten spoed aan het Gouvernement in het Moederland worden kennis gegeven. - De overzending der stukken zal steeds gepaard gaan met een beredeneerd verslag, zoo van de omstandigheden, als van de beoordeeling van den Hoogen Raad daarover, ten einde den Koning in staat te stellen, om den stand van zaken met juistheid te beoordeelen, en, waar zulks noodig is, met volledige kennis te beslissen.
| |
Art. 34.
De jaarlijksche verslagen, vermeld bij art. 90 van dit Reglement, zullen achtereenvolgende ter tafel van den Hoogen Raad gebragt, en tot onderwerpen van deliberatie worden gemaakt, om vervolgens met zoodanige aanmerkingen en bedenkingen, als waartoe dezelve mogten aanleiding geven, bij een algemeen verslag nopens den staat van de gezamenlijke
| |
| |
Westindische Bezittingen, door den Gouverneur-Generaal in Rade, den Koning te worden aangeboden.
| |
Art. 35.
De Gouverneur-Generaal in Rade, zoo wel als afzonderlijk, handelende, is gehouden, de bevelen, hem door den Koning, of uit naam des Konings toegezonden, na te komen.
| |
Art. 36.
Wanneer de bediening van Gouverneur-Generaal, door sterfgeval, resignatie of anders, mogt komen te vaceren, zal de geheime missive of lastbrief des Konings, indien die mogt aanwezig zijn, waarbij een opvolger wordt benoemd, in eene gecombineerde vergadering van den Hoogen Raad en van het Gemeente-Bestuur worden geopend, en de daarbij benoemde persoon als Gouverneur-Generaal der gezamenlijke Westindische Bezittingen dadelijk, na het afleggen van den Eed in handen van het oudste Lid van den Hoogen Raad, in functie treden.
Bij ontstentenis van dien brief of uitlandigheid van den benoemden persoon, zal het eerst in rang aanwezig lid van den Hoogen Raad, zoo als de opvolging bij art. 22 is aangewezen, de bediening van Gouverneur-Generaal ad-interim aanvaarden, en het tractement daartoe staande genieten, tot dat Z.M. daarin zal hebben voorzien, en de nieuw aangestelde Gouverneur-Generaal zijne functiën zal hebben aanvaard.
| |
| |
| |
Art. 37.
De ambtenaar, die ad-interim de functie van Gouverneur-Generaal waarneemt, zal geene bevoegdheid hebben, op grond van de bepaling voorkomende in art. 28, gebruik te maken van het regt den Gouverneur-Generaal toegekend, om tegen het gevoelen der meerderheid van den Hoogen Raad een besluit te nemen.
| |
Art. 38.
De Leden van den Hoogen Raad genieten, als zoodanig, geene bezoldiging; zij fungeren, zoo lang zij het radicaal bezitten van hunne bijzondere ambtsbediening.
| |
Art. 39.
De Leden van den Hoogen Raad leggen den volgenden Eed af:
‘Ik zweer, dat ik aan Z.M. den Koning der Nederlanden gehouw en getrouw zal zijn; dat ik, zoo veel mijn aandeel aan de Regering betreft, de hooge en souvereine regten des Konings en de waardigheid van het Rijk zal helpen handhaven en bevestigen; dat ik het welzijn, den bloei en de welvaart van Nederlands Westindische Bezittingen zal voorstaan en behartigen zonder aanzien van personen; dat ik in de uitoefening mijner ambtspligten, zoo min aan bedreigingen als aan beloften, door wien ook gedaan, zal gehoor geven; dat ik het beleid der Regering, en de verdere algemeene of bijzondere instructiën of bevelen, door of van
| |
| |
wege den Koning gegeven, met alle getrouwheid zal nakomen.
Dat ik den Gouverneur-Generaal met ijver en trouw zal helpen beramen en uitvoeren al wat tot 's Konings dienst nuttig kan worden geacht, en zijne bevelen met alle gehoorzaamheid zal nakomen.
Dat ik voorts alles doen zal, wat een goed en getrouw Lid van den Hoogen Raad der Nederlandsche Westindische Bezittingen schuldig is en behoort te doen.
Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!’
| |
Derde titel.
Over het justitie-wezen.
Art. 40.
De Regtspleging wordt uitgeoefend door een Hof van Civiele en Crimineele Justitie, residerende te Suriname, zamengesteld uit een' President, die Meester in de regten moet zijn; vier gegradueerde Leden, en twee Leden uit de ingezetenen, welke niet zullen behoeven gegradueerd te zijn, bijgestaan door eenen Griffier.
In elke der andere Koloniën bestaat een Raad van Civiele en Crimineele Justitie, op den voet als bij de verschillende reglementen voor elk derzelve bepaald wordt.
De Presidenten zullen den ouderdom van dertig,
| |
| |
en de Leden, zoo mede de Griffiers, dien van vijf en twintig jaren bereikt moeten bebben; zij allen zullen het Burgerregt moeten bezitten.
| |
Art. 41.
Het publiek Ministerie bij de regterlijke Collegiën in Suriname, en het oppertoezigt over de ambtenaren bij de Regts-Collegiën in de overige Westindische Koloniën, wordt uitgeoefend door of namens den Procureur-Generaal, tevens Lid van den Hoogen Raad, en in de overige Koloniën, bij de Collegiën van Justitie, door eenen ambtenaar, daartoe te designeren.
| |
Art. 42.
De Ambtenaren van het publiek Ministerie zullen nimmer tot de betaling van eenige proceskosten gecondemneerd kunnen worden.
| |
Art. 43.
Het Hof van Civiele en Crimineele Justitie te Suriname spreekt regt ter eerster instantie in alle burgerlijke zaken in de Kolonie van Suriname, welke de som van drie honderd Gulden te boven gaan. Voorts is hetzelve competent in alle strafzaken, welke met eene gevangenis van meer dan 10 dagen, of eene boete van meer dan f 200, of, voor zoo verre Slaven aangaat, met een getal van meer dan honderd slagen zouden behooren te worden achtervolgd.
| |
Art. 44.
Verder spreekt het Hof te Suriname regt in appèl over alle zoodanige beroepen voor de Regtbank van
| |
| |
Kleine Zaken te Suriname, als bij het Reglement voor de Kolonie zullen worden aangewezen; en wijders, nadat deswege de nadere autorisatie des Konings zal zijn ingekomen, over zoodanige zaken bij de overige Regts-Collegiën in de Westindische Bezittingen, van welke vroeger op het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage kon worden geappelleerd.
| |
Art. 45.
Van de door het Hof te Suriname civiliter ter eerster instantie gewezene Vonnissen valt appèl op zoodanige regterlijke autoriteit in het Moederland, als bij de vigerende wetten daartoe is aangewezen; mits aan de zijde van den appellant de noodige borgtogt gesteld worde, dat de dagregtens ter prosecutie van hetzelve appèl niet later plaats hebbe, dan een jaar, nadat het Vonnis zal zijn uitgesproken, op poene van nietigheid.
In alle strafzaken wijst het Hof te Suriname bij arrest, voor zoo verre niet, volgens de bestaande wetten, het appèl in Crimineele gedingen is toegelaten.
| |
Art. 46.
Het Hof te Suriname vermag geen Vonnis te geven in Civiele Zaken, waarin de staat, de openbare orde, minderjarigen of afwezigen zijn betrokken, ten zij het publiek Ministerie in deszelfs conclusiën zij gehoord, op poene van nietigheid.
| |
Art. 47.
Het getal der leden, dat in ieder Collegie van
| |
| |
Justitie present zal moeten zijn, om regt te spreken, zal bij de instructie voor ieder derzelve bepaald worden.
| |
Art. 48.
De Regts-Collegiën zullen in alle staten van het proces partijen voor zich of voor Commissarissen moeten doen compareren, om dezelve, zoo mogelijk, tot het aangaan van minnelijke schikkingen te disponeeren.
| |
Art. 49.
Alle Sententiën, provisioneel of interlocutoir, zullen hare executie hebben, zonder dat daarvan eenige provocatie of hooger beroep zal worden toegelaten, tenzij dezelve ten definitive waren irreparabel, hetgeen ter beslissing van den Regter staan zal.
| |
Art. 50.
De civiele en crimineele Regtspleging kan alleen worden uitgeoefend door de daartoe bepaaldelijk aangewezene Regtbanken.
| |
Art. 51.
Bij het bekend maken en het uitspreken van alle regterlijke dispositiën en vonnissen moeten steeds de beweeggronden worden aangevoerd en uiteengezet, waarop dezelve genomen zijn.
| |
Art. 52.
Niemand mag wegens misdaden in regten betrokken worden, dan uit kracht der bestaande, of nog verder in te voeren Wetten en Reglementen, en op de wijze daarbij vastgesteld.
| |
| |
| |
Art. 53.
Geenerlei straffen of correctiën, van welken aard ook, zullen voortaan mogen worden opgelegd, dan door tusschenkomst des Regters, wordende alle compositiën, of zoogenaamde afmakingen onder de hand, al ware het ook ten verzoeke of met bewilliging van partijen, voor ongeoorloofd verklaard.
| |
Art. 54.
De Gouverneur-Generaal vermag in geenerlei geval, in de Westindische Bezittingen, geregtelijk aangesproken, of eenige procedure, van wat aard ook, tegen hem worden ondernomen, ter zake van misdaad, in of buiten deszelfs officie gepleegd; maar zullen alle zoodanige actiën, naar aanleiding van Art. 177 en 178 der Grondwet, voor den Hoogen Raad van het Rijk der Nederlanden moeten geïnstitueerd worden.
| |
Art. 55.
Geene doodvonnissen, door het Hof of eene der Regtbanken geveld, mogen ten uitvoer gebragt worden, dan nadat daartoe van den Gouverneur-Generaal, of van de Gezagvoerders in de andere Koloniën, verlof zal bekomen zijn.
| |
Art. 56.
Het verlof tot uitvoering van het gevelde doodvonnis mag niet geweigerd worden, tenzij de Gouverneur-Generaal of de Gezagvoerders in de andere Koloniën, daartoe door den aangeklaagde of veroordeelde verzocht, vermeenen mogten, opschorting der regtspleging te moeten bevelen.
| |
| |
Het Hof en de Regtbanken zijn gehouden, aan het bevel van opschorting te gehoorzamen, doch tevens bevoegd, de bedenkingen, welke zij vermeenen, dat daartegen bestaan, ter kennisse van den Gouverneur-Generaal, of den Gezagvoerder in de verschillende Koloniën te brengen.
| |
Art. 57.
Wanneer de Gouverneur-Generaal of Gezagvoerders in de andere Koloniën meenen, dat, niettegenstaande die bedenkingen, de crimineele vervolging behoort te blijven opgeschort, moet het Hof of de Regtbank daarin berusten.
De Gouverneur-Generaal zendt dan alle stukken naar het Gouvernement in Europa, ten einde de zaak ter beslissing van Z.M. te brengen.
| |
Art. 58.
De Gouverneur-Generaal is wijders bevoegd, om, ook in civiele zaken, wanneer door eenig regtsgeding het belang of de veiligheid van den Staat zoude benadeeld worden, de uitvoering der sententie of den loop van een regtsgeding, voor den tijd van ten langste een jaar, te schorsen. - Hij zal daarvan onverwijld kennis geven aan het departement voor de Marine en Koloniën, alsmede van de motiven, welke hem daartoe bewogen hebben, en daarop de beslissing afwachten: deze binnen den tijd van een jaar niet inkomende, zal het regtsgeding worden voortgezet.
| |
| |
| |
Art. 59.
Bijaldien de Gouverneur-Generaal in gemoede mogt oordeelen, dat in eenige bijzondere en zeldzame gevallen van de uiterste aangelegenheid, hetzij voor het Hof te Suriname gevestigd, hetzij voor den Raad in eene der Koloniën, in het laatste geval naar aanleiding eener voordragt van den Gezagvoerder in dezelve, redenen waren, waarom, geheel of gedeeltelijk, gratie zoude kunnen worden toegestaan, zal hij evenwel, alvorens die te verleenen, daarop moeten inwinnen het advijs van het Hof van Civiele en Crimineele Justitie, de uitvoering van het Vonnis inmiddels doende schorsen.
Ingevalle de meerderheid voor de gratie mogt opineren, zal de Gouverneur-Generaal dezelve mogen verleenen; in een tegenovergesteld geval, zal hij, zulks geraden oordeelende, voor den tijd uiterlijk van een jaar, de schorsing van de executie kunnen doen voortduren, als wanneer hij de stukken van het proces met de consideratiën van hem Gouverneur-Generaal en den Hove van Justitie, en bovendien die van den Procureur-Generaal, als het Vonnis in eene der andere Koloniën gewezen is, zal overzenden, om daarop door Z.M. te worden gedisponeerd, zoo als Hoogstdezelve zal oordeelen te behooren.
| |
Art. 60.
Geen politiek gezag zal overigens eenigen invloed op de deliberatiën der regterlijke kollegiën kunnen uitoefenen, maar zullen dezelve, vrij en onafhan- | |
| |
kelijk, regt spreken in naam of van wege den Koning, zoo als zij in goede Justitie zullen vermeenen te behooren.
| |
Art. 61.
En zal in iedere Kolonie een Raad van Kleine Zaken bestaan, welke de plano, zonder toelating van practizijns, regt zal spreken in alle zaken, zeker bedrag niet te boven gaande, bij de Reglementen voor iedere Kolonie in het bijzonder vast te stellen; gelijk bij die reglementen mede het zamenstel van dit Collegie nader zal worden bepaald, en naar de plaatselijke omstandigheden geregeld, zoo mede het bedrag, waarover hetzelve regt spreken zal, met toelating van hooger beroep.
Deze Raad van Kleine Zaken zal tevens uitmaken eene Regtbank van Policie, en regt spreken in zaken, bij de bijzondere reglementen van iedere Kolonie aan te wijzen.
| |
Art. 62.
De President, de Leden en de Griffier van elk der regterlijke Collegiën zullen, zoo min elkander, als den Gezagvoerder, of den waarnemer van het publiek officie, in de Kolonie, waar zij resideren, mogen bestaan in den derden graad van bloedverwantschap, of tweeden van zwagerschap; des echter, dat zwagerschap, gedurende den tijd der bediening opkomende, niet zal hinderen.
| |
Art. 63.
De President, de Leden en de Griffier van de on- | |
| |
derscheidene regterlijke Collegiën worden voor de eerste maal, onder opvolgende goedkeuring des Konings, door den Commissaris-Generaal en in het vervolg door Z.M. aangesteld; zij zullen vóór de expiratie van zes volle jaren dienst van hun ambt niet mogen afzien, op verbeurte van alle aanspraak op pensioen; in geen geval zullen zij hunne posten mogen nederleggen, zonder 's Konings toestemming daartoe te hebben gevraagd en bekomen.
| |
Art. 64.
Bij vacature van eene der voorschrevene bedieningen, zal dezelve ad-interim worden waargenomen door dengenen, die daartoe door den Gouverneur-Generaal zal worden gequalificeerd, uit eene nominatie van drie personen, door het Regterlijk Collegie, waarin de vacature plaats heeft, te formeren, welke zoo na mogelijk de noodige requisiten zal moeten bezitten, totdat door den Koning deswege finaal zal zijn gedisponeerd.
| |
Art. 65.
Wanneer er verdenking bestaat, dat de President, een der Raden of de Griftier van eenig Regts-Collegie zich in zoo verre had te buiten gegaan, dat de Procureur-Generaal vermeende, dat er termen waren, om tegen hem eene Crimineele actie te institueren, zal hij zulks niet mogen doen, dan na vooraf autorisatie van den Gouverneur-Generaal te hebben gevraagd en bekomen.
| |
| |
| |
Art. 66.
Wanneer een dezer ambtenaren mogt veroordeeld worden tot de straf van eene gevangenis, hoe kort die ook zoude mogen zijn, zal hij van zelf van zijn ambt vervallen wezen.
| |
Art. 67.
Het Hof en de Raden van Civiele en Crimineele Justitie in de overige Koloniën zullen mede regt spreken in zaken van strandvonderijen, ook over prijzen en buiten, in welke het Gouvernment of de Kolonie aanlegger of verweerder mogt zijn.
| |
Art. 68.
Geen der Leden van een Regts-Collegie zal mogen zitten over zaken, in welke hij of zijne nabestaanden, hem tot in den derden graad van bloedverwantschap, of tweeden van zwagerschap bestaande, betrokken zijn, hetzij in hunnen persoon, hetzij in hunne kwaliteit.
| |
Art. 69.
Wanneer er zaken mogten voorkomen, welke niet direct vallen in de bepaling van het voorgaande artikel, maar het een of ander Lid mogt oordeelen, niet volkomen in zijn geheel te wezen, zal hij de redenen, waarom hij mogt meenen, zich van de beslissing der zaak te moeten onthouden, ter kennisse en ter beslissing van het Collegie, waartoe zoodanig Lid behoort, brengen, en zich naar deszelfs decisie gedragen.
| |
| |
| |
Art. 70.
De conclusie opgemaakt volgens het gevoelen van de volstrekte meerderheid van een Collegie van Justitie, wordt door den President, die het beleid der zaken in de vergadering heeft, uitgesproken. Ingeval van verdeeldheid der Leden in meer dan twee gevoelens, moet de volstrekte minderheid zich voegen naar eene der andere opiniën, ten einde alzoo de meerderheid te bekomen.
| |
Art. 71.
Aan den President, de Leden en den Griffier van elk Collegie wordt de striktste geheimhouding zoo omtrent hunne eigene stemmen, als die van hunne medeleden aanbevolen.
| |
Art. 72.
Alle sententiën en regterlijke bevelen van Justitie worden, in 's Konings naam, door President en Raden uitgevaardigd, geparapheerd door den President, en door den Griffier met het zegel van het Collegie bekrachtigd.
| |
Art. 73.
Geene Practizijns mogen voor eenig Collegie van Justitie postuleren, dan die voor hetzelve, na het afleggen van den Eed, behoorlijk zullen zijn geadmitteerd. De admissie zal mogen geweigerd worden om redenen, ter decisie van het Collegie staande; ook zal het de eens gegevene admissie mogen intrekken, of de geadmitteerden voor korteren of langeren tijd in de uitoefening hunner bediening schorsen,
| |
| |
wanneer zij, of in het respekt aan het Collegie verschuldigd mogten mankeren, of de zaken, welke zij behooren voor te staan, niet getrouw behandelen; zullende het echter aan de niet geadmitteerde practizijns, zoo ook aan die, welker admissie is ingetrokken, en die, welke voor meer dan een jaar gesuspendeerd zijn, ingeval dezelve zich daarmede bezwaard vinden, vrijstaan, daartegen hunne belangen bij den Gouverneur-Generaal in Rade in te brengen op zoodanigen voet en wijze, als bij de bijzondere Reglementen voor iedere Kolonie zal worden vastgesteld, blijvende aan den Hoogen Raad de finale beslissing deswege voorbehouden.
| |
Art. 74.
De Collegiën van Justitie zullen ook moeten waken tegen alle ongeoorloofde dilaijen, chieanes, langwijligheden in schrifturen en pleidooijen; en zorgen voor eene rigtige en zoo veel mogelijk spoedige expeditie van zaken.
| |
Art. 75.
De Justitiëele Collegiën taxeren en modereren de declaratiën van de Practizijns, ingevalle van klagten deswege, en zorgen, dat de tarieven van salaris, zoo van de Practizijns, als van de Justitiëele Ambtenaren, niet overschreden worden.
| |
Art. 76.
De Collegiën van Justitie zijn verpligt, maandelijks aan den Gezagvoerder in de Kolonie te overhandigen eene lijst der in die maand afgedane en nog hangende
| |
| |
zaken, ten einde aan den Gouverneur-Generaal te worden opgezonden; zullende zij voorts zorg dragen, dat de notulen van het verhandelde alle drie maanden aan den Gouverneur-Generaal worden ter hand gesteld, ten einde, vergezeld van de consideratiën daarop bij hem Gouverneur-Generaal in Rade gevallen, vervolgens naar het Gouvernement in Europa te worden opgezonden.
| |
Art. 77.
Het Hof te Suriname, zoowel als de Regts-Collegiën in de overige Koloniën, zullen verpligt zijn, den Gouverneur-Generaal te dienen van consideratiën en advijs over alle zaken, waarin deze vermeent die noodig te hebben, in het bijzonder over verzoeken, over surchéance van betaling, brieven van cessie, en soortgelijke, nadat de belanghebbenden op zoodanige verzoeken zullen gehoord zijn.
| |
Art. 78.
De President van den Hove zal, zoowel als de President van het Gemeente-Bestuur, verpligt zijn, te adsisteren bij zoodanige confidentiëele conferentiën, als waartoe de Gouverneur-Generaal hen zal roepen, en daarin dienen van consideratiën en advijs; zullende de Gouverneur-Generaal mede bevoegd wezen, consideratiën en advijs te requireren van de Presidenten der andere Regts-Collegiën in al die bijzondere gevallen, in welke hij vermeenen zal die noodig te hebben.
| |
| |
| |
Art. 79.
De Presidenten en Leden van de Regts-Collegiën, hoezeer in hunne posten van allen politieken invloed onafhankelijk, zijn verpligt, aan den Gouverneur-Generaal of den Gezagvoerder in de Kolonie, alle respect en eere te bewijzen; in de hoedanigheid als ingezetenen zijne bevelen te respecteren, en de overige ingezetenen in deze met een goed voorbeeld voor te gaan; zullende daarentegen de Gouverneur-Generaal en de Gezagvoerders, van hunne zijde, de eer en digniteit van de Regterlijke magt in de Kolonie op alle wijzen ophouden, en naar behooren doen respecteren, en wel bijzonder aan de regterlijke bevelen en gewijsden de sterke hand leenen, zoo dikwijls die zal gerequireerd worden.
| |
Art. 80.
De President, Leden en Griffier van de onderscheidene Regts-Collegiën zullen gehouden zijn, elke eerste sessie in het jaar, uitdrukkelijk in den Raad te verklaren, dat zij, zoo veel zij weten, zich naar de wetsbepaling tegen het ontvangen van verbodene giften of geschenken, vervat in art. 128 van dit Reglement, hebben gedragen, en, indien hun eenig twijfelachtig geval mogt zijn voorgekomen, zullen zij verpligt wezen, daarvan kennis te geven aan het Hof of den Raad, om deszelfs goedvinden te verstaan, en zullen zij allen plegtig beloven, zich naar die wet te zullen gedragen.
Voor zoo veel zij mogten vermeenen, dat bij hunne
| |
| |
huisvrouw en kinderen eenige giften of gaven genoten waren, of indien zij zelve onwetend of onbedacht eenige geschenken van collegiën of personen mogten hebben ontvangen, of dezelve hun waren toegezonden, zullen zij daarvan aan den Hove of den Raad dadelijk kennis geven, en de waarde daarvan moeten uitkeeren, zoo als het Hof of de Raad zal goedvinden te bepalen.
| |
Art. 81.
Het Hof van Civiele en Crimineele Justitie, zoo mede de verdere Regterlijke Collegiën en Ambtenaren, zullen zich overigens gedragen naar de bijzondere Reglementen voor iedere Kolonie in het bijzonder vastgesteld, en naar zoodanige instructiën, als voor dezelve zijn of zullen gearresteerd worden.
| |
Vierde titel.
Over het binnenlandsch bestuur.
Art. 82.
Het algemeen toevoorzigt over het Binnenlandsch Bestuur over de Westindische Bezittingen is opgedragen aan den Gouverneur-Generaal, en, onder hem, aan de Gezagvoerders op de onderscheidene Eilanden.
| |
| |
| |
Art. 83.
In iedere Kolonie zijn alle burgerlijke en militaire Autoreiten ondergeschikt aan den ambtenaar met het hoogste burgerlijk gezag bekleed, en wordt de meer bijzondere verhouding tusschen dezelve bij afzonderlijke Reglementen geregeld.
| |
Art. 84.
In de Bezittingen, buiten Suriname, zijn de gezagvoerende ambtenaren bevoegd, om overeenkomstig hunne instructiën zoodanig te handelen, en al die maatregelen te nemen en bevelen te geven, als voor de dagelijksche beheering en den geregelden loop der zaken noodig geoordeeld worden; zij zijn nogtans verpligt, al hunne verrigtingen te brengen ter kennisse van den Gouverneur-Generaal. Geene verordeningen, welke niet onmiddellijk uit de gegevene instructiën voortvloeijen, zullen mogen daargesteld worden, dan na vooraf bekomene toestemming van den Gouverneur-Generaal.
| |
Art. 85.
Zij moeten van al hunne verordeningen, bevelen en handelingen dagelijksche aanteekeningen houden, en het register daarvan telken drie maanden aan den Gouverneur-Generaal inzenden.
| |
Art. 86.
Zij zijn verpligt al het mogelijke aan te wenden, om in de beste verstandhouding te leven met de vreemde Gouvernementen en de Gezagvoerders der Koloniën van andere Mogendheden.
| |
| |
| |
Art. 87.
Zij zullen zich zorgvuldig onthouden van alle schending van vreemd grondgebied, en niet gedoogen, dat hetzelve door hunne onderhoorigen geschonden worde, gelijk zij zich mede wachten moeten, van eenige daden tegen vreemde onderdanen te bevelen of te gedoogen, welke aanleiding tot twist of misverstand geven kunnen, al ware het ook, dat zij mogten meenen, dat vreemde onderdanen zich ten aanzien van Nederlandsche onderdanen kwalijk gedragen hadden. In zoodanige gevallen zijn zij verpligt, van het gebeurde onmiddellijk aan den Gouverneur-Generaal kennis te geven, en deszelfs bevelen deswege af te wachten; zij moeten echter door alle wettige middelen, onder hun bereik, de aanvallen afweren, welke tegen het grondgebied, waarvan het bestuur hun is toebetrouwd, mogten ondernomen worden.
| |
Art. 88.
Ingeval van onverhoopten vijandelijken aanval, zoowel als in tijden van oorlog, is hij, aan wien de verdediging bij algemeene of bijzondere instructie is opgedragen, verpligt, de Kolonie tot het uiterste te verdedigen. Wanneer echter alle middelen van verdediging zijn uitgeput, en er tot eene capitulatie moet worden overgegaan, zal hij de bedenkingen van de officieren van het garnizoen en van de aanzienlijkste burgerlijke ambtenaren, over het aangaan van het verdrag en de voorwaarden van hetzelve, in- | |
| |
nemen; en daarnaar besluiten, zoo er tot eene capitulatie verstaan wordt.
| |
Art. 89.
De Gezagvoerders in de Koloniën zijn niet bevoegd, het regt van gratie uit te oefenen, doch hebben de magt, om vonnissen, in Crimineele Zaken gewezen, hetzij op verzoek van den veroordeelde, of wel uit eigen beweging, te schorsen; wanneer bijzondere omstandigheden zulks, naar hun inzien, vereischen. Zij moeten deze schorsing zoodra mogelijk brengen ter kennisse van den Gouverneur-Generaal, om aan de beslissing van den Hoogen Raad te worden onderworpen.
| |
Art. 90.
De Gezagvoerders in de verschillende Koloniën zullen jaarlijks, in den loop van de maand Januarij, aan den Gouverneur-Generaal doen toekomen een volledig verslag aangaande het beheer en den staat der Kolonie, waarvan hun de administratie is opgedragen.
| |
Art. 91.
In iedere Kolonie zal een Gemeente-Bestuur bestaan, belast met het administrative beheer der plaatselijke aangelegenheden. De inrigting dier Besturen zal, voor iedere Kolonie, zoodanig gewijzigd worden, als de plaatselijke aangelegenheden vorderen.
| |
Art. 92.
Ter bestrijding van de huishoudelijke behoeften wordt aan de Gemeente-Besturen een gepast en toereikend inkomen verzekerd.
| |
| |
| |
Art. 93.
De Gemeente-Besturen zijn aan de hoogere Autoriteiten in de Kolonie en aan den Gouverneur-Generaal volkomen ondergeschikt; zij zijn gehouden, al derzelver instructiën met de bestaande Wetten en Reglementen onvoorwaardelijk te gehoorzamen en uit te voeren.
| |
Art. 94.
De Gemeente-Besturen voorzien in hunne huishoudelijke belangen, en zorgen voor de instandhouding van de openlijke inrigting en bezittingen der Gemeente, zoowel als voor de handhaving der goede orde en plaatselijke policie; doch zullen geene Reglementen, door hen uit te vaardigen, kracht van Wet hebben, ten zij die alvorens door de hoogere Autoriteiten in de Kolonie zijn goedgekeurd.
| |
Art. 95.
De regten en pligten der Gemeente-Besturen; de vereischten der Leden, die dezelve uitmaken; hunne zamenstelling, attributen, werkzaamheden en verhouding tot de hoogere Autoriteiten worden bij de Reglementen op het beleid der Regering, of bijzondere instructiën, voor iedere Kolonie, vastgesteld.
| |
| |
| |
Vijfde titel.
Over de financiën.
Art. 96.
Ten behoeve van het Algemeen Bestuur, de regtspleging en verdediging zullen, waar zulks noodig zal worden bevonden, algemeene of Landslasten, onderscheiden van de bijzondere of Gemeente-lasten, geheven worden, welke naar gelang van de plaatselijke omstandigheden, bij bijzondere Reglementen, voor iedere Kolonie zullen worden bepaald.
| |
Art. 97.
Het beheer der algemeene financiën van de gezamenlijke Nederlandsche Westindische Bezittingen, en de daaruit voortvloeijende regeling van de Landstaksen, is opgedragen aan den Hoogen Raad, onder het meer bijzonder toevoorzigt van eenen Contrôleur-Generaal, die tevens Lid van den Hoogen Raad zal zijn.
Hij zal belast wezen met de Contrôle over de Financiën en Magazijnen, en over alles, wat daartoe betrekking heeft, volgens zoodanige instructie of orders, als daartoe zijn of zullen beraamd worden.
| |
Art. 98.
Het jaarlijksch budget van de gezamenlijke Westindische Bezittingen wordt door den Contrôleur-Generaal ontworpen en den Gouverneur-Generaal
| |
| |
aangeboden, die hetzelve goedkeurt of wijzigt, en vervolgens ter tafel brengt van den Hoogen Raad, om met de bedenkingen zoo van het Collegie, als van de individuëele Leden, ter approbatie en executoir-verklaring aan het Gouvernement in Europa te worden opgezonden.
| |
Art. 99.
Op het Budget zullen gebragt worden de algemeene inkomsten van al de Koloniën zonder onderscheid, in zoo vele afzonderlijke rubrieken, waartoe de budgets, door de Gezagvoerders in de verschillende Koloniën in te zenden, tot bouwstoffen zullen verstrekken; alsmede op gelijke wijze al de uitgaven, welke ten laste van het Algemeen Bestuur moeten komen; zoodanig, dat daaruit zoo wel de inkomsten als uitgaven van iedere Kolonie in het bijzonder, als de algemeene lasten en baten, kunnen gezien worden.
| |
Art. 100.
Ieder Gezagvoerder in de verschillende Koloniën zendt mede jaarlijks aan den Gouverneur-Generaal de budgets van het Gemeente-Bestuur of de Gemeente-Besturen, welke aan hem onderhoorig zijn, met de consideratiën daarop, zoo van den Raad van Policie, als van hem in het bijzonder. Dezelve worden aan de beoordeeling en nadere regeling van den Hoogen Raad onderworpen, om, al of niet gewijzigd, door dat Kollegie gearresteerd te worden. Deze budgets met de notulen van het dienaangaande,
| |
| |
zoo bij den Raad van Policie, als den Hoogen Raad verhandelde, worden, na te zijn gearresteerd, jaarlijks aan het Gouvernement in Europa medegedeeld.
| |
Art. 101.
Geene Lands- of Gemeente-lasten mogen in eene der Koloniën geheven worden, dan voor zoo veel die bij het budget gearresteerd zijn; ook zal het toegestane bedrag in geen geval mogen overschreden worden; geene omslagen of kohieren van belastingen, die geheven worden, zullen invorderbaar wezen, dan in zoo verre die door de bevoegde magt zijn executoir verklaard.
| |
Art. 102.
Geene nieuwe belastingen zullen in eenige Kolonie mogen worden gelegd, of oude verhoogd, dan op besluit van den Hoogen Raad, welk besluit, behoorlijk gemotiveerd, met de eerste gelegenheid aan het Gouvernement in Europa wordt opgezonden, ten einde 's Konings goedkeuring daarop te vernemen. Nimmer zal men vermogen tot het creëren van papieren- of kaartengeld te besluiten, zonder daartoe autorisatie van het Gouvernement in Europa verkregen te hebben.
| |
Art. 103.
De Contrôleur-Generaal legt jaarlijks ter tafel van den Hoogen Raad over de verantwoording van alle ontvangsten en uitgaven, in vergelijking met het voor dat jaar gearresteerd budget; die verantwoording, door den Hoogen Raad goedgekeurd zijnde,
| |
| |
wordt aan het Gouvernement in Europa opgezonden, vergezeld met afschriften van de deliberatiën daarover gevallen, en de stukken, welke ter inlichting noodwendig zijn.
| |
Art. 104.
De rekeningen van de ontvangsten en uitgaven der Gemeente worden aan een gelijk onderzoek en aan dezelfde behandeling onderworpen.
| |
Art. 105.
Er zal in elke Kolonie eene generale geldkamer of reservekas bestaan ter bewaring van al de speciën of geldswaarden, zoowel van het Rijk, de Gemeente, als andere publieke administratiën, die voor het oogenblik buiten emploi zijn. Dezelve moeten geborgen worden in eene ijzeren kist, van drie verschillende sloten voorzien, waarvan de sleutels onder de verschillende hooge Ambtenaren zullen berusten, bij de plaatselijke verordeningen nader aan te wijzen.
Bij absentie van een' dezer Hoofd-ambtenaren, zal diens sleutel behandigd moeten worden aan den President van het hoogste regterlijk Collegie der Kolonie. In deze kist zal tevens een contraboek voorhanden moeten zijn in debit en credit, waarin de ingebragte en uitgenomene gelden worden opgeteekend.
| |
| |
| |
Zesde titel.
Over 's rijks domeinen.
Art. 106.
's Lands Plantaadjes, Slaven, Bosschen, Gebouwen, en andere Eigendommen, zullen op de meest voordeelige wijze, overeenkomstig de reeds bestaande of nog te arresteeren bepalingen, beheerd worden.
| |
Art. 107.
Het oppertoezigt daarvan zal onder den Gouverneur-Generaal opgedragen worden aan den Raad-Commissaris van 's Rijks Domeinen.
| |
Art. 108.
Zoo veel mogelijk zal er eene naauwkeurige rekening der baten en lasten, welke de eigendommen in iedere Kolonie opleveren, telken jare door hem opgemaakt en door den Gouverneur-Generaal ter tafel van den Hoogen Raad gebragt worden.
| |
Art. 109.
De baten worden gestort in de algemeene koloniale kas, en de overige werkzaamheden van den Raad-Commissaris bij eene bijzondere instructie geregeld.
| |
| |
| |
Zevende titel.
Over de inlandsche bevolking, het armwezen, het onderwijs en de kerkelijke zaken.
Art. 110.
Het oppertoezigt ten aanzien van de behandeling der inlandsche volken, slaven daaronder gerekend, het armwezen, het onderwijs en de kerkelijke zaken in de Koloniën, worden onder den Gouverneur-Generaal bestuurd door eenen Raad-Commissaris voor het armwezen, het onderwijs en de kerkelijke zaken.
| |
Art. 111.
De in het Moederland op het armwezen, het onderwijs en de kerkelijke zaken bestaande verordeningen zullen, naar gelang van plaatselijke behoeften en omstandigheden, bij de vervaardiging der Reglementen voor elk dier aangelegenheden in de Westindische Bezittingen, ten grondslag worden gelegd.
| |
Art. 112.
De Raad-Commissaris staat in aanhoudende correspondentie met de respective Arm. en Kerkbesturen, alsmede de School-opzieners, en alles, wat de belangen dezer takken van administratie betreft, waartoe hem eene goede verstandhouding met de Gezagvoer- | |
| |
ders in de Koloniën en de Gemeente-Besturen wordt aanbevolen.
Hij draagt aan den Hoogen Raad zoodanige ontwerpen ter verbetering voor, als hij nuttig oordeelt, en levert, ten aanzien van den staat van het armwezen, het onderwijs en de kerken in de verschillende Koloniën, een uitvoerig verslag in, zoo wel ten aanzien van den financiëelen, als den zedelijken toestand van elk dier aangelegenheden; welk verslag door de tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal aan het Gouvernement in Europa moet worden opgezonden.
| |
Art. 113.
Hij zal bijzonder zijne aandacht vestigen op het onderwijs der jeugd, en zorgen, dat er niets geleerd worde, hetwelk tegen de goede zeden of burgerlijke orde strijdig is; alsmede de openbare onderwijzers, zoowel in hun onderwijs als leven en gedrag, naauwkeurig gadeslaan. Hij zal mede toezien, dat schoolonderwijzers en school-onderwijzeressen, die niet onmiddellijk door het Gouvernement uit het Moederland naar de Westindische Bezittingen worden uitgezonden, aldaar niet geadmitteerd worden, om hun beroep uit te oefenen, dan op speciale admissie van den Gouverneur-Generaal, die naauwkeurig zal hebben te onderzoeken naar hun gedrag, goede zeden, beginselen en bekwaamheden.
| |
Art. 114.
Hij draagt zorg, dat de Christelijke Godsdienst zoo
| |
| |
veel mogelijk onder de Heidensche bevolking worde uitgebreid, en door alle gepaste middelen aangemoedigd, en dat niemand in de uitoefening van zijne door den Staat erkende Godsdienst worde gekrenkt of gehinderd; verder moet hij trachten de goede zeden te bevorderen, en de stichtingen van weldadigheid eene doelmatige rigting te doen erlangen, alles met inachtneming van de bestaande Reglementen.
| |
Art. 115.
Het oppertoezigt onder den Gouverneur-Generaal over de inlandsche vrije bevolking, de Boschnegers en Indianen is hem bijzonder aanbevolen.
Insgelijks is hij in het bijzonder belast met de zorg voor de goede behandeling der slaven. Hij zal dienvolgens toezien, dat de wetten en reglementen, welke zoo in het belang der inlandsche bevolking als der slaven bereids zijn vastgesteld of beraamd zullen worden, stiptelijk worden ten uitvoer gebragt, en dat in het bijzonder alle misbruiken en mishandelingen ten aanzien der laatsten worden tegengegaan en geweerd. Voorts zal hij, overeenkomstig de reeds vastgestelde of nog vast te stellen bepalingen, den slavenhandel met allen ernst trachten te weren; alles behoudens de bevoegdheid der ambtenaren van het publiek Ministerie, om, ten aanzien van het een en ander, zoodanige onderzoekingen en vervolgingen in het werk te stellen, als deze zullen vermeenen te behooren. Ten aanzien van de onderwerpen in dit artikel vervat, doet hij jaarlijks, door tus- | |
| |
schenkomst van den Gouverneur-Generaal, een omstandig verslag aan den Hoogen Raad, hetwelk mede aan het Gouvernement in Europa moet worden opgezonden.
| |
Achtste titel.
Algemeene Bepalingen.
Art. 116.
Aan alle vrije lieden, Burgers der Kolonie, om het even van welke Godsdienst of kleur, worden gelijke Burgerlijke Regten toegekend; alle publieke Autoriteiten worden uitgenoodigd, om, door hun voorbeeld, de dienaangaande nog bestaande vooroordeelen tegen te gaan.
| |
Art. 117.
De slaven zullen, wat de dagelijksche behandeling betreft, in betrekking tot hunne eigenaars beschouwd worden te staan als onmondigen tot hunne Curators of Voogden, aan welke wel het regt verbleven is, om eene vaderlijke tucht over dezelve uit te oefenen, doch tegen wier mishandeling alle publieke Autoriteiten verpligt zijn te waken, en toe te zien, dat de wet, in hun belang ontworpen, striktelijk worde gehandhaafd; wordende bij deze het onregtvaardig beginsel, dat zij in regten alleen als zaken en niet
| |
| |
als personen kunnen beschouwd worden, definitivelijk afgeschaft.
| |
Art. 118.
Het Hoofd-Bestuur in iedere Kolonie zal bijzonder zorg dragen, dat de werktijd, de voeding en kleeding der slaven behoorlijk worde geregeld en vastgesteld, en al die verbeteringen tot stand brengen, voor welke dit belangrijk gedeelte van de Policie vatbaar mogt zijn.
| |
Art. 119.
De slavenhandel is en blijft ten strengste verboden; in die gevallen, waarbij tegen deze bepalingen mogt worden gehandeld, zullen de overtreders, ingevolge de daarop staande wetsbepalingen, gestraft, en door de Regering dadelijk de meest geschikte maatregelen genomen worden ter verzorging en in vrijheid stelling der aangebragte menschen.
| |
Art. 120.
Alles, wat verder de behandeling en de manumissie der slaven aangaat, wordt bij een afzonderlijk Reglement geregeld.
| |
Art. 121.
Het regt van inwoning wordt in de Kolonie verkregen door eenen brief van admissie, verleend door de hoogste Autoriteit in iedere Kolonie aanwezig, gevestigd in den persoon van den Gouverneur-Generaal, in de andere Koloniën vertegenwoordigd door de respective gezagvoerders.
| |
| |
| |
Art. 122.
Het regt van inwoning geeft geene bevoegdheid, om eigenaar te worden van eenig vast eigendom, of om schepen onder de Nederlandsche vlag te voeren.
| |
Art. 123.
Het burgerregt wordt met inachtneming der bepalingen, vervat in art. 15 van dit Reglement, verkregen door eenen brief van admissie op zoodanige voorwaarden, als voor iedere Kolonie in het bijzonder bepaald zal worden, te verleenen door het departement voor de Marine en Koloniën, of door den Gouverneur-Generaal in Rade.
| |
Art. 124.
Het burgerregt verzekert het genot van alle regten, die aan Burgers der Nederlandsche Westindische Bezittingen zijn toegestaan, benevens het regt, om eene Nederlandsche vlag te voeren, onder zoodanige bepalingen, als dienaangaande in iedere Kolonie zijn vastgesteld, of nader vastgesteld zullen worden.
| |
Art. 125.
De Regering is verpligt, om aan de nakoming van de bestaande, of nog nader te maken bepalingen, omtrent het daarstellen en bijhouden der geboorte-, trouw- en sterf-lijsten, ten strengste de hand te houden.
| |
Art. 126.
Het staat aan alle ingezetenen der Nederlandsche Westindische Bezittingen vrij, zich zoodanig middel
| |
| |
van bestaan uit te kiezen, of zoodanigen handel te drijven, als zij goedvinden, en bij de bestaande wetten niet verboden is, zonder daartoe eenige speciale admissie of vergunning van de openbare Autoriteit te behoeven, behoudens de faculteit van het Bestuur, om aan het voeren van eenig bedrijf of handel de betaling van eenige belasting te verbinden, of ook, om, voor zoo veel zulks ten aanzien van eenige bijzondere punten, in het algemeen belang, noodzakelijk mogt geoordeeld worden, die bevoegdheid te beperken.
| |
Art. 127.
Wanneer bij gelegenheid van nood of gevaar, of bij eene andere dringende omstandigheid, het algemeen belang of nut gebiedend vorderen mogt, dat over panden in het bezit van ingezetenen beschikt wierde, zal het aan den Gezagvoerder in Bade vrijstaan, hen van die panden te onteigenen na voorafgaande taxatie van experten, en onder onmiddellijk volgende schadevergoeding uit de algemeene middelen. Ingeval de drang der omstandigheden geene voorafgaande beraadslaging veroorloofde, is de gezagvoerder bevoegd, ook zonder het gevoelen van den Raad te hebben ingewonnen, zoodanig te bevelen en te handelen, als het algemeen belang zal komen te vorderen, behoudens zijne verantwoordelijkheid.
| |
Art. 128.
Niemand hoegenaamd, die eenig meerder of minder gezag in de Kolonie bekleedt, vermag van eenen
| |
| |
anderen, onder zijn gebied, gehoorzaamheid of directie staande, of aan wien hij gehoorzaamheid verschuldigd is, en even min van eenigen leverancier, goederen leverende aan het Gouvernement, eenige giften, gaven, of geschenken, geringe eeten drinkwaren echter uitgezonderd, te ontvangen of te geven, direct of indirect, of te dulden, dat dit door zijne huisvrouw, kinderen, huisbedienden of iemand van zijnentwege geschiede, op poene, dat de gevers of aannemers van zoodanige giften, gaven of geschenken zullen gehouden worden, zich aan concussie te hebben schuldig gemaakt, en als zoodanig naar de gestrengheid der wetten gestraft worden.
| |
Art. 129.
De ambtenaren, die bevonden mogten worden, gehandeld te hebben tegen hunnen afgelegden Eed van zuivering, onder wat benaming of voorwendsel ook, zullen niet alleen de facto van hunnen post vervallen zijn, maar bovendien verklaard worden infaam en inhabil, om immer weder den Lande te dienen; welke straffen mede zullen incurreren degenen, welke zoodanig geld of geldswaarde genoten hebben, die bovendien gemuleteerd zullen worden voor de driedubbele waarde van het genotene.
De bepalingen van dit en het vorige artikel zijn in den volsten nadruk toepasselijk op den President, de Leden en den Griffier, zoo van den Hove van Civiele en Crimineele Justitie, als van de overige Regts-Collegiën.
| |
| |
| |
Art. 130.
Niemand zal mogen weigeren eenigen post, ten algemeenen nutte ingesteld, op zich te nemen, ten ware hij, bij eenen diensttijd van twintig jaren, den ouderdom van vijftig jaren mogt hebben bereikt, of door ziekte of soortgelijke omstandigheden, waarvan voldoende zal moeten blijken, verhinderd wordt, zoodanigen post aan te nemen.
| |
Art. 131.
Ingevalle van eigendunkelijke weigering zal zulks door den Gouverneur Generaal, met zijne consideratiën, ter kennisse worden gebragt van het Gouvernement in Europa, ten einde tegen zoodanigen weigerachtigen persoon, des noods zelfs tot ontzegging der Kolonie, zoodanig gedisponeerd worde, zoo als de Koning zal bevinden te behooren.
| |
Art. 132.
Bestuurs-Leden en verdere aftredende beambten, gedurende den tijd hunner bediening den ouderdom van vijftig jaren vervullende, zijn echter verpligt, hunnen overigen tijd te blijven fungeren, ten ware zij van den Gouverneur-Generaal, op voordragt van den Gezagvoerder in de Koloniën en in Rade, hun ontslag bekomen.
| |
Art. 133.
De instandhouding, completering en kleeding van de schutterijen en den landstorm, als dienende, om de rust te bewaren en de veiligheid der Koloniën te verzekeren, worden, op den voet van de reeds
| |
| |
bestaande, of nader te ontwerpen reglementen, wel bijzonder aanbevolen, zullende daarbij van het begiesel worden uitgegaan, dat zij, die uit hoefde van jaren, ziekte of andere omstandigheden mogten vrijgesteld worden, eene contributie betalen zullen, waaruit zoo veel mogelijk de kosten van de gewapende Burgermagt zullen gevonden worden.
| |
Art. 134.
In iedere Kolonie zal eene Wees-, Kurateele en Onbeheerde Boedels-Kamer bestaan, ingerigt op den voet en de wijze, bij de reglementen voor de onderscheidene Koloniën bepaald, of nog te bepalen.
| |
Art. 135.
Ten aanzien van de geneeskundige dienst zullen voor iedere Kolonie zoodanige maatregelen worden beraamd, als de plaatselijke omstandigheden vorderen.
| |
Art. 136.
Alles, wat den handel en de vaart op en van de Kolonie Suriname, en tusschen deze en de overige Westindische Bezittingen betreft, zal bij afzonderlijke reglementen worden geregeld.
| |
Art. 137.
Niettegenstaande alles, wat bij dit Reglement op het beleid der Regering omschreven is, stiptelijk moet achtervolgd worden, zal echter in zeer buitengewone gevallen, wanneer er geen tijd zoude zijn, op een voorstel tot buitengewone maatregelen de goedkeuring des Konings af te wachten, de Gouverneur- | |
| |
Generaal, met concurrentie van den Hoogen Raad, en op zijne verantwoordelijkheid, zoodanige buitengewone provisioneele maatregelen kunnen nemen, als hij, naar omstandigheden, ten nutte der Koloniën zal oordeelen te behooren, mits bij de eerste gelegenheid aan het Gouvernement in Europa een gemotiveerd verslag doende, ten einde 's Konings approbatie te erlangen.
Gearresteerd onder nadere goedkeuring van Zijne Majesteit, bij Ons Besluit van den 21 Julij 1828 No. 222.
De Commissaris-Generaal van Z.M. voor de Westindische Bezittingen,
J. van den BOSCH.
Ter ordonnantie van Zijne Excellentie, De Secretaris bij het Commissariaat-Generaal,
J. JABOT. |
|