| |
| |
| |
Publicatie,
strekkende tot wijziging en regeling der belastingmiddelen, binnen deze Kolonie, in overeenstemming en in verband met het besluit van Z.M. den Koning, waarbij het Nederlandsch Muntstelsel in deze Kolonie is in- en daargesteld, aanvang te nemen met den eersten Januarij 1827.
Wij ABRAHAM de VEER, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Generaal-Majoor in Dienst van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Gouverneur der Kolonie Suriname, mitsgaders Opper-Bevelhebber over de Land- en Zeemagt in dezelve, enz. enz. enz.
Benevens
De Raden van Policie en Krimineele Justitie.
Overwegende de noodzakelijkheid, om vóór den aanvang van het jaar 1827, naar aanleiding van het Koninklijk Besluit van den 15 Augustus dezes jaars, La. B.No. 20, waarbij het Zijner, Majesteit heeft behaagd, dat op dat tijdstip het Nederlandsch muntstelsel in deze Kolonie zal worden in werking gebragt, de onderscheidene bestaande belastingsmiddelen,
| |
| |
tot dus verre in Surinaamsch courantgeld geheven, in verband met hetzelve stelsel te wijzigen, en overeenkomstig de behoefte der Administratie te regelen.
Zoo is het, dat wij onder 's Konings hooge goedkeuring hebben goedgevonden en verstaan.
Eerstelijk met alteratie der vroegere bepalingen hieromtrent te arresteren de volgende
| |
Ordonnantie op de heffing van het Hoofdgeld.
Art. 1.
De belasting op het Hoofdgeld wordt bij voortduring geheven van alle Blanken, Vrijlieden en Slaven, welke op den eersten dag van elk jaar zich binnen deze Kolonie aanwezig bevinden, en wordt voor den jare 1827 en vervolgens, voor elk hoofd, zonder onderscheid van staat, ouderdom of sekse, bepaald op eene som van vijf guldens Nederlandsch courant, zonder meer.
| |
Art. 2.
Voortaan zullen de Opgaven der aanwezige familiën en op zich zelve staande personen, uitmakende de in- en opgezetenen dezer Kolonie, benevens derzelver eigendommelijke Slaven, aan het kantoor der Hoofdgelden worden ingeleverd, vóór of uiterlijk op den laatsten dag der maand Maart.
| |
Art. 3.
Deze Opgaven zullen overeenkomstig de voor- | |
| |
schriften der Publicatie van den 22 November 1826 moeten geschieden op gedrukte lijsten, welke gedurende de maand Januarij ten kantore der Hoofdgelden voor een ieder verkrijgbaar zullen worden gesteld; zoo als ook, naar aanleiding dier zelfde Publicatie, de Opgaven, voor zoo verre de Slaven aangaat, door den Ambtenaar der Registratie zullen moeten worden geverifiëerd, alvorens die ten kantore der Hoofdgelden zullen mogen worden aangenomen.
| |
Art. 4.
Van deze belasting zal niemand worden ontheven, dan
a. | Militaire-Officieren, gepensioneerde Militairen, en alle degenen, die tot het Garnizoen der Kolonie behooren, voor zoo veel namelijk hunne personen en familiën betreft; |
b. | Alle behoeftigen, welke van 's Lands wege of uit de armen-kassen worden gealimenteerd; |
c. | De Slaven, toebehoorende aan de Kerkgenootschappen der onderscheidene gezindten, behoudens echter de verpligting op de respective Kerkbesturen, om van deze Slaven jaarlijks behoorlijk opgaven te doen; |
d. | Alle personen, sedert welker arrivement in de Kolonie, nog geen jaar en zes weken verloopen is. |
| |
Art. 5.
Het gemelde Hoofdgeld zal moeten worden betaald, met alteratie der vroegere wijze van betaling
| |
| |
bij termijnen, in ééns, in den loop der maanden Mei en Julij, op poene van parate executie.
| |
Art. 6.
Alle belasting-schuldigen, die, wegens volstrekt onvermogen, of andere bijzondere omstandigheden, aanspraak zullen vermeenen te mogen maken op vrijstelling dezer belasting, zullen verpligt zijn, gelijktijdig bij de inlevering der Opgaaflijsten, van hun onvermogen, door de overlegging van getuigschriften van twee ter goeder naam en faam staande Ingezetenen, te doen blijken, ten einde daarop, vóór den vervaltijd der betaling, naar bevinding van zaken zal kunnen worden gedisponeerd.
| |
Art. 7.
Tegen de Bedienden van Plantaadjes, welke op dezelve woonachtig zijn, zullen, in geval van verzuim van Opgave of van nonbetaling, geene regtelijke vervolgingen geschieden, edoch zal de Plantaadje zoo voor de daardoor geïncurreerde boete, als voor het verschuldigde Hoofdgeld, aansprakelijk worden gehouden, en tegen dezelve, of wel tegen derzelver Eigenaren of Administrateuren, uit voornoemde oorzaken worden geprocedeerd, waartegen Eigenaren en Administrateuren zich zullen kunnen guaranderen, door geene afrekeningen van verdiende gagiën der gezegde bedienden te doen, tenzij volledig door overlegging van kwitantiën zal zijn gebleken, dat
| |
| |
zij het door hen verschuldigde aan het kantoor der Hoofdgelden hebben aangezuiverd.
| |
Art. 8.
Degenen, die in gebreke blijven, de van hen bij Art. 1. gevorderde Opgaven binnen den geprefigeerden tijd in te leveren, zullen vervallen in eene boete van twintig gulden Nederlandsch courant; en de zoodanigen, welke zulks binnen drie maanden na den verstreken tijd hebben verzuimd, in eene boete van vijftig gulden Nederlandsch courant.
| |
Art. 9.
Desgelijks zullen degenen, die op hunne Opgaven eenige tot hun huisgezin behoorende personen hebben verzwegen, verbeuren eene boete van niet beneden de vijftig en niet te boven gaande twee honderd gulden Nederlandsch, voor ieder hoofd, hetwelk zij bevonden worden te hebben verzwegen, terwijl ingeval het opgegeven getal der Slaven niet mogt overeenkomen met dat, op de Slaven-Registers bekend, deswege, naar aanleiding der Publicatie van den 22 November 1826, het noodige onderzoek door het Officie-Fiscaal zal worden in het werk gesteld, hetwelk, daartoe termen vindende, tegen den opgever zal procederen, op zoodanige wijze, als bij Art. 17 en 19 van het besluit van Z.M. dd. 4 Januarij 1826, No. 92, behelzende bepalingen en voorzieningen ter ampliatie van de
| |
| |
Slaven-Registers binnen deze Kolonle, om te strekken tot de krachtdadige beteugeling van den Slavenhandel, is verordend.
| |
Art. 10.
De boeten profluëerende uit deze ordonnantie zullen worden genoten, in voege als bij vroegere Publicatie is gestatueerd.
Ten tweede, met alteratie der vroegere bepalingen hieromtrent, al verder te arresteren de volgende
| |
Ordonnantie omtrent de heffing der Uitgaande Regten.
Art. 1.
De voldoening der Uitgaande Regten op alle Goederen naar Nederland af te schepen, zal blijven voortduren in Wisselbrieven op bekende handelhuizen in de steden Amsterdam, Anlwerpen, Rotterdam en Middelburg, op twee maanden zigt, in voege als zulks tot dus verre heeft plaats genomen.
| |
Art. 2.
De prijzen der goederen, waarnaar, de uitgaande regten berekend worden, zullen van drie tot drie maanden, zoo als te voren in Surinaamsch courant gebruikelijk was, door Gouverneur en Raden, in Nederlandsch courant worden bepaald, en bij publieke annonce bekend gemaakt.
| |
Art. 3.
Van en met den eersten Januarij 1827, zal van
| |
| |
alle goederen, naar Nederland wordende gezonden; worden geheven vijf percent uitgaande regten zonder meer, onder bepaling, dat van alle producten herkomstig van Plantaadjes, waarvan de Eigenaar in de Kolonie is gedomicilieerd, eene restitutie zal worden verleend van twee percent derzelve uitgaande regten; wordende de Eigenaar gehouden in deze Kolonie te domicilieren, wanneer hij aldaar persoonlijk verblijft, welk verblijf, ingeval van afwezigheid, zal gerekend worden te continueeren twee jaren na den dag, waarop het paspoort tot deszelfs vertrek zal zijn geteekend.
| |
Art. 4.
Degene, welke aanspraak zal vermeen en te hebben op de vorengemelde restitutie, zal, ter verkrijging van het genot daarvan, eene schriftelijke declaratie moeten inleveren ter Generale Kontrole van Finantiën, geteekend door den Administrateur of de Administrateuren van zoodanige Plantaadjes, met vermelding van den naam van den eigenaar, welken de uit te voeren Producten aangaan, en het aandeel, hetwelk dezelve in zoodanige Plantaadjes is bezittende, ten einde zulks te verifieren met de bij het Gouvernement bekende relatiën van den reclamant, en daarop het door den Raad-Kontrarolleur te stellen fiat restitutie te erlangen.
| |
Art. 5.
Ingeval het bij deze verificatie mogt komen te
| |
| |
blijken, dat er door dusdanige declaratie pogingen waren gedaan of ten uitvoer gebragt, tot het verkrijgen van zoodanige restitutie, strijdig met de uitdrukkelijke bepaling, welke daarop eeniglijk regt van aanspraak geeft, zullen zoodanige fraudateurs van wege het Officie-Fiscaal worden vervolgd en als zich aan verkorting van 's Lands Kas te hebben schuldig gemaakt, worden gestraft.
En eindelijk, ten derde, te bepalen:
Dat alle overige belastingen, welke percents gewijze worden berekend, provisioneel zullen blijven op den ouden voet, met in achtneming der vastgestelde herleiding van het Surinaamsch tot Nederlandsch courant, tegen den koers van 210 pCt. agio, en dat eindelijk zoodanige middelen, welke volgens de bestaande tarieven anders dan percents gewijze zijn geheven, bepaald worden in Nederlandsch courant, zoo als zulks bij het generaal tarief voor de kantoren, alwaar de perceptie geschiedt, hetwelk achter deze Publicatie is gevoegd, voor ieder artikel afzonderlijk is vastgesteld.
En worden de Heeren Raad-Fiscaal en Raad-Kontrarolleur van Finantiën, ieder zoo veel hem aangaat, met de handhaving van al de vorengemelde vorderingen belast.
Lasten en bevelen, dat deze worde gepubliceerd, geaffigeerd, in het Gouvernements-Blad en in de
| |
| |
couranten dezer Kolonie geïnsereerd, en voorts in de onderscheiden divisiën en districten rondgezonden.
Aldus gedaan, geresolveerd en gearresteerd in onze Vergadering gehouden te Paramaribo, den 20 December des jaars een duizend acht honderd zes en twintig.
de VEER.
Ter ordonnantie van den Hove,
De fungerende Secretaris,
J.G. RINGELING.
Gepubliceerd den 27
December 1826.
De fungerende Secretaris,
J.G. RINGELING.
|
|